Details





Titel:

8 JULI 1976. - Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Versie geldig voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. (NOTA : voor de aan 01-02-2007 voorafgaande versies, zie de archieven van de federale vorm W1976-07-08/01) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-12-2008 en tekstbijwerking tot 17-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 6-17, 17bis, 18, 18bis, 18ter, 19-20, 20bis, 20ter, 21
Art. 21 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 21bis, 22
Art. 22 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 23
Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 24-25
Art. 25 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 25bis, 25ter, 26, 26bis, 26ter
Art. 26quater TOEKOMSTIG RECHT
Art. 27, 27bis, 28-33, 33bis, 34-38
Art. 38 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 38/1 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 39-40
HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 41-43, 43bis, 43ter, 44-45, 45bis, 45ter, 46, 46bis, 46ter, 46quater, 47-50, 50bis, 51-55, 55bis, 56
HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art. 57, 57bis, 57ter, 57ter/1, 57ter/2, 57quater, 57quinquies, 57sexies, 58-60, 60bis, 60ter, 61-62, 62bis, 62ter
Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art. 63-68
Afdeling III. - (Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden.) <Ingevoegd bij W 1989-05-08/31, art. 1, 012>
Art. 68bis, 68ter, 68quater
Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. <W 2006-12-27/32, art. 82; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Art. 68quinquies
HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art. 69-71
HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. - [1 Beleidsprogramma en Driejaarlijks plan]1
Art. 72-73
Afdeling 1bis. - (oud afdeling 1.) Beheer van de goederen. <ORD 2002-03-07/50, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 08-05-2002>
Art. 74-85
Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art. 86-89, 89bis, 90-93
Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art. 94-96
HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art. 97-100, 100bis, 101-104
HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art. 105-106
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 Interne controle ", dat voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van de voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten ]1
Art. 107, 107bis, 107ter, 107quater
HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Art. 108-112, 112bis, 112ter, 112quater, 112quinquies, 112sexies, 112septies, 112octies, 113
HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art. 114-115
HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art. 116-117
HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art. 118-121, 121bis, 122-125, 125bis, 126-135
HOOFDSTUK XIIbis. <Ingevoegd bij ORD 1995-12-22/79, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 17-02-1996> - Ziekenhuisverenigingen op het grondgebied van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Afdeling I [1 - Definities en toepassingsgebied]1
Art. 135/1
Afdeling II. [1 - De verschillende soorten verenigingen]1
Onderafdeling I. [1 Plaatselijke verenigingen]1
Art. 135/2
Onderafdeling II. [1 Ziekenhuis-vzw's]1
Art. 135/3, 135/4
Onderafdeling III. [1 Koepelvereniging]1
Art. 135/5
Onderafdeling IV. [1 Andere verenigingen]1
Art. 135/6
Afdeling III. [1 - Administratief toezicht]1
Onderafdeling I. [1 Toezicht op de plaatselijke verenigingen, ziekenhuis-vzw's en andere verenigingen]1
Art. 135/7, 135/8, 135/9, 135/10, 135/11
Onderafdeling II. [1 Toezicht op de Koepelvereniging]1
Art. 135/12
Afdeling IV. [1 - Subsidiëring van de koepelvereniging]1
Art. 135/13, 135bis, 135ter, 135quater, 135quinquies, 135sexies, 135septies, 135octies, 135novies, 135decies, 135undecies, 135duodecies
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 136-151



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.
  Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden,tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.

Art.2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid. Zij vervangen de commissies van openbare onderstand waarvan zij alle goederen, rechten, lasten en verplichtingen overnemen.
  Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

Art.3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.4. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.5. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.6. § 1. [1 Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn bestaande uit :
   - 11 leden voor een bevolking tot en met 50.000 inwoners;
   - 13 leden voor een bevolking van 50.001 tot en met 150.000 inwoners;
   - 15 leden voor een bevolking van meer dan 150.000 inwoners.
   Elk werkend lid heeft een of meer opvolgers. ]1
   § 2. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   § 3. (Voor het bepalen van het aantal leden wordt het bevolkingscijfer in aanmerking genomen dat als basis gediend heeft voor het bepalen van de samenstelling van de gemeenteraad, die de raad voor maatschappelijk welzijn kiest.) <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   (§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de raad voor maatschappelijk welzijn geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, maakt het eerste niet verkozen gemeenteraadslid dat behoort tot de niet in de raad voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigde taalgroep, er van rechtswege deel van uit, in afwijking van artikel 11; het aantal leden bepaald in § 1 wordt in dit geval vermeerderd met één eenheid.
   (lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   In alle gevallen wordt de taalaanhorigheid van de belanghebbende vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis van de gemeentekieswet.) <W 1989-06-16/30, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.7. Om tot werkend lid van een raad voor maatschappelijk welzijn of tot opvolger te kunnen gekozen worden moet men, op de dag van de verkiezing, (ingeschreven zijn op de lijst van de gemeenteraadskiezers van een gemeente in het Koninkrijk) , ten minste (achttien) jaar zijn, zijn hoofdverblijf hebben in de gebiedsomschrijving van het centrum en zich niet bevinden in een der gevallen van onverkiesbaarheid bepaald bij [1 artikel 65 van het Brussels gemeentelijk Kieswetboek ]1. <W 1992-08-05/46, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <ORD 2000-04-28/54, art. 2, 043; Inwerkingtreding : 19-09-2000>
   [1 ...]1
   [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.8. [1 Werkende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de tweede graad, noch door de echt verbonden zijn of door een verklaring van wettelijke samenwoning zoals bedoeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek.]1
   Aanverwantschap die na de verkiezing tot stand komt onder de leden van de raad, stelt geen einde aan hun mandaat.
   Tussen als werkend lid verkozen personen wordt de orde van voorrang geregeld overeenkomstig de met toepassing van artikel 15 bepaalde verkiezingsrang. Het werkend lid geniet voorrang op degene die door opvolging lid van de raad wordt. Tussen personen die gelijktijdig door opvolging lid van de raad worden, wordt de voorrang bepaald door de verkiezingsrang van de werkende leden tot wier opvolging zij geroepen worden.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.9. Mogen geen deel uitmaken van de raad voor maatschappelijk welzijn:
   a) (de Leden van het Verenigd College, de leden van het college bedoeld in artikel 83quinquies, § 2 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 net betrekking tot. de Brusselse instellingen, hierna " het rechtscollege " genoemd, [1 ...]1 en de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad;) <ORD 2003-06-03/32, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   b) de burgemeesters en de schepenen, alsmede de leden van de colleges van federaties van gemeenten en agglomeraties;
   c) met toepassing van de artikelen 293 en 300 van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende de onverenigbaarheden, de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies;
   d) de ambtsdragers bij de Raad van State, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VII van de gecoördineerde wetten op de Raad van State betreffende de onverenigbaarheden en tucht;
   e) (de leden van het personeel van het Rijk en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die rechtstreeks deelnemen aan het uitoefenen van de controle of het toezicht op het betrokken centrum, alsmede het personeel van de door het centrum bediende gemeente, met uitzondering van het personeel van het gemeentelijk onderwijs;) <ORD 2003-06-03/32, art. 2, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   f) (de door het centrum bezoldigde personeelsleden alsmede alle overige in artikel 49, § 4, bedoelde personen die er werkzaam zijn.) <W 1988-12-29/31, art. 1, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989; alleen van toepassing op de werkende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn verkozen na 1 januari 1989 en op hun opvolgers>
   (g) elke persoon die een ambt of mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van werkend lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een lokale basisoverheid van een andere Lid-Staat van de Europese Unie.) <ORD 2000-04-28/54, art. 4, 043; Inwerkingtreding : 19-09-2000>
   [1 De bepalingen van het eerste lid, a) tot d), zijn eveneens van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere lidstaat van de Europese Unie van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.10. De raad voor maatschappelijk welzijn mag ten hoogste voor één derde bestaan uit gemeenteraadsleden die hun mandaat binnen de gebiedsomschrijving van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitoefenen.

Art.11.<ORD 2003-06-03/32, art. 3, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> [1 § 1. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn worden gekozen door de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt. [2 ...]2 De burgemeester kondigt onmiddellijk de verkiezingsuitslag af.
   De kandidaat-werkende leden en de kandidaat-opvolgers worden schriftelijk voorgedragen door één of meer gemeenteraadsleden. De voorgedragen kandidaten stemmen in door een gedagtekende en ondertekende verklaring op de akte van voordracht. De burgemeester, bijgestaan door de gemeentesecretaris en in tegenwoordigheid van een gemeenteraadslid van elke politieke fractie die een kandidatenlijst indient, neemt de akten van voordracht in ontvangst de tiende dag voor de vergadering van de gemeenteraad waarin de verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn plaatsvindt.
   § 2. Het Verenigd College bepaalt de nadere regels en de procedure die in acht moeten worden genomen bij de voordracht van de kandidaten en bij de verkiezingen.
   § 3. Op straffe van niet-ontvankelijkheid van de akte van voordracht :
   1° wordt de akte van voordracht ondertekend door ten minste de meerderheid van de verkozen gemeenteraadsleden van eenzelfde lijst. Als de lijst slechts twee verkozenen telt, volstaat de handtekening van één van hen. Geen van hen mag meer dan een akte van voordracht ondertekenen;
   2° bevat de akte van voordracht kandidaat-werkende leden;
   3° worden de kandidaat-werkende leden genummerd op de akte van voordracht in de volgorde waarin ze worden voorgedragen;
   4° zijn twee kandidaat-werkende leden die opeenvolgend staan op de akte van voordracht, van verschillend geslacht;
   5° worden voor elk kandidaat-werkend lid eveneens kandidaat-opvolgers voorgedragen;
   6° worden de kandidaat-opvolgers eveneens genummerd op de akte van voordracht in de volgorde waarin ze worden opgeroepen om het werkend lid te vervangen;
   7° zijn twee kandidaat-opvolgers die opeenvolgend staan op de akte van voordracht, van verschillend geslacht. ]1
   § 4. [1 ...]1
   (§ 5. In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest kan in de voordrachten, bedoeld in § 1, melding worden gemaakt van de taalaanhorigheid van de kandidaten.
   De taalaanhorigheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet met dien verstande dat in het eerste lid, 3°, van deze bepaling, de woorden " twee aftredende gemeenteraadsleden " vervangen worden door de woorden " twee aftredende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn ".
   De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de modaliteiten en de procedure voor de behandeling van de klachten met betrekking tot de toetsing van de taalaanhorigheid; wanneer wordt vastgesteld dat de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, niet zijn vervuld, wordt de vermelding van de taalaanhorigheid geschrapt.) <W 1989-06-16/30, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<DEC 2024-04-04/03, art. 206, 023; Inwerkingtreding : 16-10-2024>

Art.12. (De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats in openbare vergadering, op [1 de derde maandag ]1 volgend op de installatie van de gemeenteraad die tot de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn moet overgaan.) Indien die datum op een wettelijke feestdag valt, wordt de verkiezing verschoven naar de eerstvolgende werkdag. <W 1988-12-29/31, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <ORD 2006-10-26/33, art. 3, 085; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.13. Voor de verkiezing van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft elk gemeenteraadslid één stem indien er minder dan vier leden te verkiezen zijn, drie stemmen indien er vier of vijf leden te verkiezen zijn, vier indien er zes of zeven, vijf indien er acht of negen, zes indien er tien of elf en acht indien er twaalf of meer leden te verkiezen zijn.

Art.14. De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn geschiedt bij geheime stemming en in één enkele stemronde.
  Elk gemeenteraadslid ontvangt zoveel stembiljetten als hij stemmen heeft. Op elk stembiljet brengt hij een stem uit voor een werkend lid (...). <W 1988-12-29/31, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  De gemeenteraadsleden kunnen hun stem geldig uitbrengen ten gunste van een bloed- of aanverwant.

Art.15. (De kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen, zijn verkozen tot werkende leden). <W 1988-12-29/31, art. 4, 1°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  Bij staking van stemmen wordt voorrang verleend in de volgende orde :
  1° aan de kandidaat die, op de dag van de verkiezing, een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bekleedt. Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt voorrang verleend aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend;
  2° aan de kandidaat die vroeger een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft uitgeoefend. Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt de voorrang gegeven aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend en, bij gelijke duur, aan hem die het laatst is afgetreden;
  3° aan de oudste kandidaat in jaren die de leeftijd van zestig jaar niet heeft bereikt;
  4° aan de jongste in jaren van de kandidaten die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt.
  Wie zou verkozen zijn doch wiens verkiezing vernietigd wordt wegens onverkiesbaarheid, wordt vervangen door zijn opvolger.
  (De kandidaten die als opvolgers van een verkozen werkend lid werden voorgedragen, zijn van rechtswege de opvolgers van het voornoemde lid.) <W 1988-12-29/31, art. 4, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.16. W 1988-12-29/31, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Dezelfde persoon kan opvolger van twee of meer werkende leden zijn.
   [1 Evenzo heeft elk werkend lid meerdere opvolgers]1 die zijn voorbestemd om hem te vervangen in de orde die gevolgd werd bij de voordracht van hun kandidaturen.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.17.[1 Wanneer een werkend lid voor het verstrijken van zijn mandaat ophoudt deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn en hij geen opvolger meer heeft, kunnen alle nog in functie zijnde gemeenteraadsleden die de akte van voordracht van het te vervangen lid hadden ondertekend, gezamenlijk een nieuw kandidaat-werkend lid en tenminste twee kandidaat-opvolgers van verschillend geslacht voordragen. In dit geval zijn deze kandidaten gekozen verklaard, de kandidaat-opvolgers in de orde van hun nummering.
   Twee kandidaat-opvolgers die opeenvolgend staan op de akte van voordracht, zijn van verschillend geslacht. ]1
   Is zulks niet het geval, dan wordt in de vervanging voorzien bij een geheime stemming waarbij elks gemeenteraadslid over één stem beschikt en de kandidaat die de meeste stemmen behaalde als verkozen wordt verklaard; bij staking van stemmen, is artikel 15 van toepassing.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 17bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 1988-08-13> In afwijking van de artikelen 11 tot en met 17 worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers.
  De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen.
  De Koning stelt de nadere regels vast voor die verkiezing, naar analogie van de procedure bedoeld in de gemeentekieswet voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden.

Art.18. <ORD 2003-06-03/32, art. 4, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Het dossier van de verkiezing van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn en hun opvolgers wordt onverwijld toegezonden aan het rechtscollege.
  Elk bezwaar tegen de verkiezing moet, op straffe van verval, schriftelijk bij het rechtscollege worden ingediend binnen tien dagen volgend op de bekendmaking van de verkiezingsuitslag.
  Ongeacht of bij het rechtscollege bezwaar is ingediend. of niet, doet het uitspraak over de geldigheid van de verkiezing binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier en zet het, in voorkomend geval, de bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag begane vergissingen recht. Indien binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt de verkiezing als regelmatig beschouwd.
  Binnen acht dagen na ontvangst van eendere klacht, deelt het rechtscollege zulks mede aan het Verenigd College.
  De geldigheid van de verkiezing door hét verstrijken van de termijn of de beslissing van het rechtscollege, wordt door de zorg van de diensten van dat college medegedeeld aan het Verenigd College, aan de gemeenteraad en aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Er wordt bij ter post aangetekende brief kennis van gegeven aan de leden en opvolgers wier verkiezing werd vernietigd, aan de opvolgers wier verkiezingsrang werd gewijzigd en aan wie bezwaar heeft ingediend.
  De in het voorgaande lid bedoelde natuurlijke en rechtspersonen kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen vijftien dagen na de mededeling of de kennisgeving.
  Binnen acht dagen na ontvangst van ieder beroep dat bij de Raad van State wordt ingesteld, deelt de hoofdgriffier van dit rechtscollege zulks mede aan het Verenigd College, alsmede aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad. Hij deelt hun het arrest van de Raad van State mede.
  Wanneer een vernietiging definitief geworden is, wordt tot een nieuwe verkiezing overgegaan. In dit geval is artikel 12 van toepassing met dien verstande dat de termijn slechts een aanvang neemt de dag volgend op die waarop de vernietiging aan de betrokken gemeenteraad is medegedeeld.

Art. 18bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 1988-08-13> § 1. In afwijking van artikel 18 is de in de artikelen 74 tot en met 77 van de gemeentekieswet bepaalde regeling van de beroepen betreffende de verkiezing van de gemeenteraad, van overeenkomstige toepassing voor de geschillen betreffende de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een randgemeente bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
  § 2. In geval van een geschil met betrekking tot de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad, bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 van de gemeentekieswet, uitgeoefend door het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.

Art. 18ter. <Ingevoegd bij W 1989-06-16/30, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989> In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest wordt bij het dossier van de verkiezing gevoegd :
  1) de naam en de voornamen van de eerste niet verkozen kandidaat gemeenteraadslid van beide taalgroepen;
  2) in voorkomend geval, de naam van diegene van beide voormelde kandidaten die van rechtswege deel uitmaakt van de raad voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 6, § 4.
  Het in artikel 18 bedoelde bezwaar en beroep kunnen eveneens ingediend, respectievelijk ingesteld worden, tegen de voormelde aanwijzing van het lid van rechtswege.

Art.19. [1 1. Het mandaat van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn vangt aan de eerste werkdag van de tweede maand die volgt op de datum van de installatie van de gemeenteraad verkozen na een volledige vernieuwing, of ten laatste de eerste dag van de tweede maand volgend op de maand waarin de uitslag van hun verkiezing definitief is geworden.
   § 2. De leden blijven hun mandaat uitoefenen tot de installatie van de leden die hen opvolgen.
   § 3. Het lid dat ontslag neemt, blijft het mandaat uitoefenen tot de opvolger of het ter plaatsvervanging verkozen lid is beëdigd.
   § 4. De opvolger of het ter plaatsvervanging verkozen lid voleindigt het mandaat van het lid dat deze opvolgt.
   § 5. Het lid dat om medische redenen, om studieredenen of wegens verblijf in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn en tijdelijk vervangen wil worden, richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
   Bij het verzoek tot tijdelijke vervanging wegens verhindering om medische redenen zal een geneeskundig getuigschrift worden gevoegd, dat tevens de minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft. Als het lid dat om medische redenen afwezig blijft, niet in staat is om dat verzoek tot de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn te richten, wordt het lid van rechtswege als verhinderd beschouwd vanaf de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig is en zolang het lid afwezig blijft.
   Bij het verzoek tot tijdelijke vervanging wegens verhindering om studieredenen of een verblijf in het buitenland wordt een attest gevoegd van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever.
   § 6. Het lid dat ouderschapsverlof wil nemen voor de geboorte of adoptie van een kind zal op schriftelijk verzoek van het lid, gericht aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, worden vervangen, op zijn vroegst vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de negende week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de negende week verlengd met een duur die gelijk is aan die gedurende welke het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn zijn mandaat heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die aan de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaat. In geval van geboorte of adoptie van een meerling, kan op verzoek van het lid het verlof verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
   § 7. Het lid dat, omwille van palliatief verlof of verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of van een zwaar ziek gezinslid gedurende minimaal twaalf weken, niet aanwezig wenst te zijn op de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn en vervangen wil worden, richt daartoe aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn een schriftelijk verzoek, vergezeld van een verklaring op erewoord waarin het raadslid zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet te worden vermeld.
   § 8. Het lid dat verhinderd is, wordt vervangen door de eerste opvolger tijdens de volledige periode van verhindering.
   De vervangingen bedoeld in de paragrafen 5, 6 en 7 zijn evenwel slechts mogelijk nadat het te vervangen lid beëdigd werd.
   § 9. Wanneer, op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn, het ontslag, dat bij aangetekende brief is aangeboden door een verkozene waarvoor de in artikel 9, e) of f), bedoelde onverenigbaarheid geldt, nog niet werd aanvaard of wanneer dat ontslag het voorwerp uitmaakt van een beroep bij de toezichthoudende overheid, wordt de verkozene vervangen door de eerste opvolger tot de dag waarop het ontslag wordt aanvaard of het geschil is beslecht. Op dat ogenblik wordt de opvolger opnieuw eerste opvolger van het werkend lid dat in aanmerking komt voor de eedaflegging.
   De eerste opvolger van een verkozen lid van wie betwist wordt dat deze de eed mag afleggen, moet, op straffe van nietigheid van de beraadslagingen, opgeroepen en geïnstalleerd worden op de installatievergadering, met dien verstande dat artikel 9 ook op hem van toepassing is.]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.20. Alvorens in functie te treden, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn (en de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 20ter) tot de eedaflegging opgeroepen door de burgemeester [1 ...]1(...) en zij leggen in zijn handen de volgende eed af : " Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen." <W 1992-08-05/46, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <ORD 2007-01-18/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-02-2007; vorige staat : zie versie 089 van de federale W 1976-07-08/01>
   In geval van volledige vernieuwing van de raad heeft de eedaflegging plaats tijdens de installatievergadering belegd op de datum van de aanvang van het mandaat bedoeld bij [1 artikel 19, paragraaf 1]1. Elke andere eedaflegging geschiedt enkel ten overstaan van de burgemeester (en in aanwezigheid van de gemeentesecretaris); hiervan wordt een door de burgemeester en de secretaris ondertekend proces-verbaal opgemaakt dat aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt gestuurd. [1 In afwachting van de verkiezing van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt de installatievergadering voorgezeten door de burgemeester.]1 <W 1992-08-05/46, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 20bis. Ingevoegd bij W 1992-08-05/47, art. 1, Inwerkingtreding : 18-10-1992> Indien de burgemeester [1 ...]1nalaat de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn tot de eedaflegging op te roepen om de eed af te nemen, worden de leden opgeroepen door (het Verenigd College) en leggen ze de eed af in zijn handen of in de handen van een door hem aangeduide commissaris. <ORD 2003-06-03/32, art. 5, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   (Het Verenigd College) neemt deze maatregelen binnen dertig dagen nadat hij van het verzuim kennis heeft gekregen. <ORD 2003-06-03/32, art. 5, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   De kosten van deze procedure komen ten laste van de burgemeester of afgevaardigde schepen die verzuimd heeft uitvoering te geven aan artikel 20 van deze wet.
   De invordering van die kosten geschiedt door de rijksontvanger, zoals inzake directe belastingen, ten laste van de burgemeester of afgevaardigde schepen, nadat (het Verenigd College) het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. <ORD 2003-06-03/32, art. 5, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 20ter. <Ingevoegd bij ORD 2007-01-18/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-02-2007> Het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat wegens een handicap zijn mandaat niet zelfstandig kan uitoefenen, kan zich voor de uitoefening van dit mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon die gekozen wordt uit de kiezers van de gemeente, voldoet aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en geen personeelslid is van de gemeentediensten of van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de desbetreffende gemeente.
  Voor de toepassing van het eerste lid, stelt het Verenigd College de criteria vast waaraan het gehandicapte raadslid moet voldoen.
  Bij het verlenen van de bijstand, heeft de vertrouwenspersoon dezelfde verplichtingen en krijgt hij dezelfde middelen ter beschikking als het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, met inbegrip van het ontvangen van presentiegeld.
  Het Verenigd College stelt de soorten handicaps vast die het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn recht geven op de bijstand van een specifiek opgeleide persoon, alsook de wijze en het bedrag van de vergoeding van deze persoon voor rekening van het centrum. Deze persoon hoeft niet noodzakelijk te worden gekozen uit de kiezers van de gemeente, te voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voor het mandaat van lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en de eed af te leggen als bedoeld in [1 artikel 20]1. De eventuele steun van andere overheden in het kader van de bijstand aan personen met een handicap wordt van zijn vergoeding afgetrokken.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.21. <ORD 2003-06-03/32, art. 6, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Wanneer een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van verkiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt de burgemeester of de voorzitter van de raad het rechtscollege hiervan onverwijld in kennis. Afschrift van die kennisgeving wordt dezelfde dag gezonden aan het Verenigd College evenals, bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding, aan het betrokken raadslid dat zijn opmerkingen schriftelijk binnen vijftien dagen kan mededelen aan het college.
  Wanneer het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, dient de burgemeester het raadslid vooraf op dezelfde wijze uit te nodigen om uit het onverenigbaar ambt ontslag te nemen. Het lid beschikt over vijftien dagen om aan die uitnodiging gevolg te geven.
  Het rechtscollege doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de burgemeester.
  Wanneer het rechtscollege zelf een dergelijke toestand vaststelt of hiervan kennis krijgt op klacht van een derde, geeft het daarvan kennis bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding aan het betrokken raadslid en nodigt hem uit om binnen vijftien dagen schriftelijk zijn opmerkingen te doen kennen of uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen.
  Behoudens in geval van ontslag, doet het rechtscollege uitspraak binnen dertig dagen na. verzending van de kennisgeving.
  De beslissing van het rechtscollege wordt door zijn diensten, bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding, betekend aan het betrokken raadslid en aan de eventuele bezwaarindieners; er wordt eveneens kennis van gegeven aan het Verenigd College, de burgemeester en de voorzitter van de raad. Het raadslid en de bezwaarindieners kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving tegen de beslissing van het rechtscollege beroep instellen bij de Raad van State.
  De met toepassing van dit. artikel door het rechtscollege uitgesproken vervallenverklaring heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend.

Art.21 TOEKOMSTIG RECHT.    <ORD 2003-06-03/32, art. 6, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Wanneer een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van verkiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt de burgemeester of de voorzitter van de raad [1 , na het lid achter gesloten deuren binnen de raad te hebben gehoord,]1 het rechtscollege hiervan onverwijld in kennis. Afschrift van die kennisgeving wordt dezelfde dag gezonden aan het Verenigd College evenals, bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding, aan het betrokken raadslid dat zijn opmerkingen schriftelijk binnen vijftien dagen kan mededelen aan het college.
  Wanneer het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, dient de burgemeester het raadslid vooraf op dezelfde wijze uit te nodigen om uit het onverenigbaar ambt ontslag te nemen. Het lid beschikt over vijftien dagen om aan die uitnodiging gevolg te geven.
  Het rechtscollege doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de burgemeester.
  Wanneer het rechtscollege zelf een dergelijke toestand vaststelt of hiervan kennis krijgt op klacht van een derde, geeft het daarvan kennis bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding aan het betrokken raadslid en nodigt hem uit om binnen vijftien dagen schriftelijk zijn opmerkingen te doen kennen of uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen.
  Behoudens in geval van ontslag, doet het rechtscollege uitspraak binnen dertig dagen na. verzending van de kennisgeving.
  De beslissing van het rechtscollege wordt door zijn diensten, bij aangetekend schrijven met ontvangstmelding, betekend aan het betrokken raadslid en aan de eventuele bezwaarindieners; er wordt eveneens kennis van gegeven aan het Verenigd College, de burgemeester en de voorzitter van de raad. Het raadslid en de bezwaarindieners kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving tegen de beslissing van het rechtscollege beroep instellen bij de Raad van State.
  De met toepassing van dit. artikel door het rechtscollege uitgesproken vervallenverklaring heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend.  ----------
  (1)<ORD 2023-07-20/38, art. 2, 022; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art. 21bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> In geval van een geschil betreffende een lid van de raad of van het vast bureau van een centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Komen-Waasten en Voeren, worden, in afwijking van artikel 21, de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad uitgeoefend door het college van provinciegouverneurs, bedoeld in artikel 131bis van de provinciewet.

Art.22. <ORD 2003-06-03/32, art. 7, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Bij zware nalatigheid of algemeen bekend wangedrag kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn door het rechtscollege geschorst of afgezet, worden, op voorstel van het Verenigd College, van de raad voor maatschappelijk welzijn of van de gemeenteraad. De schorsing mag de tijd van drie maanden niet te boven gaan.
  Het betrokken lid wordt vooraf opgeroepen en, indien hij verschijnt, gehoord; het advies van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt gevraagd.
  De beslissing van het rechtscollege wordt ter kennis gebracht van de betrokkene en meegedeeld aan het Verenigd College, aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad. De betrokkene, de raad voor maatschappelijk welzijn en de gemeenteraad kunnen beroep instellen bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de betekening.

Art.22 TOEKOMSTIG RECHT. 1 Het Verenigd College kan het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid schorsen of afzetten. De betrokken persoon wordt vooraf gehoord. De schorsing mag drie maanden niet overschrijden.
   Het Verenigd College bepaalt hiervoor de nadere procedureregels. De procedure waarborgt het recht op verdediging van de betrokken persoon.
   De afgezette persoon kan niet meer tot lid van de raad voor maatschappelijk welzijn worden benoemd voor het verstrijken van een termijn van twee jaar tijdens dezelfde gemeentelijke legislatuur.]1  ----------
  (1)<ORD 2024-05-16/13, art. 2, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art.23. De Raad van State beschikt over een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoekschrift om, volgens de door de Koning bepaalde rechtspleging, uitspraak te doen over de beroepen ingediend met toepassing van de artikelen 18, 21 en 22 van deze wet.

Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.24. De raad voor maatschappelijk welzijn regelt alles wat tot de bevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn behoort, tenzij de wet het anders bepaalt.

Art.25.<W 1992-08-05/46, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest onder zijn leden een voorzitter.
   § 2. De voorzitter verliest zijn voorzittersfunctie wanneer hij uit die functie ontslag neemt of wanneer hij ophoudt raadslid te zijn.
   § 3. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de voorzitter wordt zijn ambt waargenomen door het raadslid dat door hem schriftelijk wordt aangewezen. Bij gebrek aan zulke aanwijzing, wijst de raad onder zijn leden een plaatsvervanger aan en wordt, zo nodig, in afwachting van die aanwijzing, het ambt van voorzitter waargenomen door het oudste lid in jaren.
   In geval van overlijden van de voorzitter of wanneer aan zijn mandaat een einde komt om een andere reden dan de algehele vernieuwing van de raad, wordt hij vervangen door het oudste lid in jaren, tot de raad een nieuwe voorzitter heeft verkozen.
   § 4. [2 Als verhinderd wordt beschouwd de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die het ambt van minister, lid van het College of staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend.
   De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die een ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind wordt op schriftelijk verzoek, gericht aan de raad voor maatschappelijk welzijn, vervangen voor de periode zoals bepaald in artikel 19, § 6]2.
   [1 § 4bis. Kan geen voorzitter zijn :
   - de persoon met een mandaat of een andere leidende functie in het Brussels gewestelijk, gemeenschaps- of bicommunautair bestuur ;
   - de persoon met een mandaat of een andere leidende functie in :
   - een Brusselse instelling van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut ;
   - elke andere structuur onderworpen aan het toezicht van de Regering, van de Gemeenschapscolleges of van het Verenigd College ;
   - een intercommunale op het grondgebied waarvan het OCMW in kwestie is gevestigd ;
   - het vast lid van het directiecomité :
   - van een Brusselse instelling van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut ;
   - van elke andere structuur onderworpen aan het toezicht van de Regering, van de Gemeenschapscolleges of van het Verenigd College ;
   - van een intercommunale op het grondgebied waarvan het OCMW in kwestie is gevestigd;]1
  [3 - een lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement of van het Europees Parlement.]3
   § 5. (Het Verenigd College) bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de voorzitter [2 en van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn ]2. <ORD 2003-06-03/32, art. 8, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  ----------
  (1)<ORD 2018-07-19/04, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
  (2)<ORD 2019-03-14/25, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (3)<ORD 2023-07-20/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 19-11-2023>

Art.25 TOEKOMSTIG RECHT.    <W 1992-08-05/46, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest onder zijn leden een voorzitter.
   § 2. De voorzitter verliest zijn voorzittersfunctie wanneer hij uit die functie ontslag neemt of wanneer hij ophoudt raadslid te zijn.
   § 3. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de voorzitter wordt zijn ambt waargenomen door het raadslid dat door hem schriftelijk wordt aangewezen. Bij gebrek aan zulke aanwijzing, wijst de raad onder zijn leden een plaatsvervanger aan en wordt, zo nodig, in afwachting van die aanwijzing, het ambt van voorzitter waargenomen door het oudste lid in jaren.
   In geval van overlijden van de voorzitter of wanneer aan zijn mandaat een einde komt om een andere reden dan de algehele vernieuwing van de raad, wordt hij vervangen door het oudste lid in jaren, tot de raad een nieuwe voorzitter heeft verkozen.
   § 4. [2 Als verhinderd wordt beschouwd de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die het ambt van minister, lid van het College of staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend.
   De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn die een ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind wordt op schriftelijk verzoek, gericht aan de raad voor maatschappelijk welzijn, vervangen voor de periode zoals bepaald in artikel 19, § 6]2.
   [1 § 4bis. Kan geen voorzitter zijn :
   - de persoon met een mandaat of een andere leidende functie in het Brussels gewestelijk, gemeenschaps- of bicommunautair bestuur ;
   - de persoon met een mandaat of een andere leidende functie in :
   - een Brusselse instelling van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut ;
   - elke andere structuur onderworpen aan het toezicht van de Regering, van de Gemeenschapscolleges of van het Verenigd College ;
   - een intercommunale op het grondgebied waarvan het OCMW in kwestie is gevestigd ;
   - het vast lid van het directiecomité :
   - van een Brusselse instelling van openbaar nut al dan niet onderworpen aan het statuut ;
   - van elke andere structuur onderworpen aan het toezicht van de Regering, van de Gemeenschapscolleges of van het Verenigd College ;
   - van een intercommunale op het grondgebied waarvan het OCMW in kwestie is gevestigd;]1
  [3 - een lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement of van het Europees Parlement.]3
   § 5. (Het Verenigd College) bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de voorzitter [2 en van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn]2. <ORD 2003-06-03/32, art. 8, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  [4 § 6. Uiterlijk drie maanden na zijn installatie beslist de raad voor maatschappelijk welzijn of de voorzitter over een kabinet kan beschikken. De raad regelt de samenstelling en de financiering van het kabinet, de mogelijkheid om personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te detacheren, evenals de aanwervingsprocedure, het administratief statuut, de bezoldiging en de eventuele vergoedingen van de leden van het kabinet.
   De leden van het kabinet mogen noch bloedverwanten of aanverwanten tot in de tweede graad zijn, noch door de huwelijksband verenigd zijn of wettelijk samenwonend zijn met de voorzitter.
   Ze mogen geen functies bekleden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, a) tot d).
   Ze mogen gedetacheerde personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn mits voorafgaandelijk akkoord van de secretaris-generaal. Enkel de personeelsleden van rang E1 tot A4 kunnen gedetacheerd worden naar het kabinet van de voorzitter.]4

  (1)<ORD 2018-07-19/04, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 03-08-2018>
  (2)<ORD 2019-03-14/25, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (3)<ORD 2023-07-20/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 19-11-2023>
  (4)<ORD 2024-05-16/13, art. 3, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art. 25bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt door de bevoegde gemeenschapsoverheid op voorstel van de raad benoemd uit de leden van de raad.
  Hij legt de in artikel 20 voorgeschreven eed af in handen van de provinciegouverneur. Wanneer bij de installatie van de raad na een algehele vernieuwing geen voorzitter is benoemd, wijst de raad een raadslid aan om, in afwachting van die benoeming, het ambt van voorzitter waar te nemen.

Art. 25ter. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> § 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet de voorzitter, elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en eenieder die het ambt van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen.
  § 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten.
  Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking verkozen mandataris en ten aanzien van de voorzitter die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van voorzitter heeft uitgeoefend.
  Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de bekentenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid.
  § 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als voorzitter of als niet-rechtstreeks gekozen raadslid of van het voor het eerst waarnemen van de functie van voorzitter, overeenkomstig artikel 25 of artikel 25bis, tweede lid.
  § 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken.
  Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State.
  § 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot voorzitter worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
  Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van voorzitter waarneemt met toepassing van artikel 25 of van artikel 25bis, beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van voorzitter nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van voorzitter vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander lid van de raad met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
  Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen lid van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot raadslid worden verkozen.
  § 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van artikel 22.

Art.26. § 1. De burgemeester kan met raadgevende stem de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn bijwonen. [1 ...]1.
   Wanneer de burgemeester de vergaderingen bijwoont, kan hij deze voorzitten indien hij dat wenst.
   § 2. Ten minste om de drie maanden heeft overleg plaats tussen een delegatie van de raad voor maatschappelijk welzijn en een delegatie van de gemeenteraad. Deze delegaties vormen samen het overlegcomité. Zij omvatten in elk geval de burgemeester [1 ...]1 en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
   (Het Verenigd Colloege) kan de voorwaarden en nadere regelen van dat overleg vaststellen. <ORD 2003-06-03/32, art. 9, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   Behoudens andersluidende bepalingen vastgesteld door (het Verenigd College), gelden voor dat overleg de regelen welke worden vastgesteld in een huishoudelijk reglement, aangenomen door de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn. <ORD 2003-06-03/32, art. 9, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  [1 De secretaris-generaal ]1 van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn [1 neemt ]1 het secretariaat waar van het overlegcomité.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 26bis. <W 1992-08-05/46, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. Over de volgende aangelegenheden kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts beslissen indien zij vooraf zijn voorgelegd [2 aan het advies van het overlegcomité]2 :
   1° de begroting van het centrum alsook die van de ziekenhuizen welke van het centrum afhangen;
   2° het vaststellen of wijzigen van de personeelsformatie;
   3° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover die vaststelling of wijziging een financiële weerslag kan hebben of erdoor van het statuut van het gemeentelijk personeel wordt afgeweken;
   4° de indienstneming van bijkomend personeel, behalve in gevallen van hoogdringendheid zoals bepaald in artikel 56;
   5° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen en de uitbreiding van de bestaande;
   6° het oprichten van verenigingen overeenkomstig de artikelen 118 en volgende;
   7° de begrotingswijzigingen, zodra deze van aard zijn dat ze de tegemoetkoming van de gemeente zullen verhogen (of verminderd) evenals de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt. <W 1993-01-12/34, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
   8° [1 het beleidsprogramma en het driejaarlijks plan bedoeld in artikel 72.]1
   § 2. Over de volgende aangelegenheden kunnen de gemeentelijke overheden slechts beslissen indien zij vooraf zijn voorgelegd [2 aan het advies van het overlegcomité]2 :
   1° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover de desbetreffende beslissingen een weerslag kunnen hebben op de begroting en het beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
   2° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen met een sociale doelstelling en de uitbreiding van de bestaande.
   § 3. De lijst van aangelegenheden, bedoeld in de §§ 1 en 2, kan worden aangevuld in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 26, § 2.
   § 4. [2Telkens wanneer een voorstel voor advies aan het overlegcomité werd voorgelegd, worden genoemd voorstel en de notulen van de overlegvergadering bij de beslissing gevoegd en verstuurd naar de toezichthoudende overheid. ]2.
   § 5. Het overlegcomité waakt erover dat elk jaar een verslag wordt opgesteld met betrekking tot de schaalvoordelen en het opheffen van overlappingen of het dooreenlopen van activiteiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van de gemeente. Dit verslag wordt aan de begroting van het centrum gehecht [2 en aan die van de gemeente ]2.
  ----------
  (1)<ORD 2015-10-08/03, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 23-10-2015>
  (2)<ORD 2019-03-14/25, art. 16, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 26ter. <W 1992-08-05/46, art. 17, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Bij gebreke aan overleg, op afdoende wijze vastgesteld, te wijten aan de gemeentelijke overheden, beslist het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, onverminderd de toepassing van het administratief toezicht.

Art.26quater TOEKOMSTIG RECHT. 1 De raad voor maatschappelijk welzijn legt in zijn huishoudelijk reglement deontologische en ethische regels vast.
   De raad mag de navolging van de deontologische en ethische regels aan een bijzonder comité zoals bedoeld in artikel 27, § 1bis, toevertrouwen.]1  ----------
  (1)<ORD 2024-05-16/13, art. 4, 024; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art.27.§ 1. [2 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn richt in zijn midden een vast bureau op dat belast is met het afhandelen van de zaken van dagelijks bestuur en waaraan hij bovendien andere welomschreven bevoegdheden kan overdragen. Het vast bureau vergadert ten minste twee keer per maand, op uitnodiging en onder het voorzitterschap van de voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
   Elk werkend lid van het vast bureau heeft een of meer opvolgers.
   In elk geval zijn inbegrepen in de zaken van dagelijks bestuur :
   1° de goedkeuring en de verzending van de driemaandelijkse financiële rapportering zoals bedoeld in artikel 93;
   2° de opvolging van de implementatie van het interne controlesysteem, voorzien in hoofdstuk VIIIbis;
   3° de opvolging van de ontwikkeling van het beheer van de human resources;
   4° de beslissingen betreffende de aanwerving van het contractueel personeel met uitzondering van het personeel van niveau A.
   Indien de raad voor maatschappelijk welzijn minstens twee keer per maand bijeenkomt, kunnen de hierboven genoemde opdrachten door deze worden uitgeoefend]2.
  [2 § 1bis. Onverminderd de toepassing van artikel 94 kan de raad in zijn midden eveneens bijzondere comités oprichten waaraan hij welomschreven bevoegdheden kan overdragen. Evenwel is de oprichting van een bijzonder comité voor de sociale dienst verplicht. Bovendien kan de raad voor maatschappelijk welzijn in zijn huishoudelijk reglement bepalen dat plaatsvervangers worden aangewezen die de effectieve leden van de bijzondere comités mogen vervangen, wanneer zij belet zijn.]2
  [2 § 1ter. Overdracht van bevoegdheden aan het vast bureau of aan de bijzondere comités is niet toegelaten voor de beslissingen die de wet uitdrukkelijk aan de raad voorbehoudt, alsook voor de beslissingen betreffende :
   1° de vervreemding, de verdeling en de ruil van onroerende goederen of onroerende rechten;
   2° de dadingen, de verwerving van onroerende goederen of van onroerende rechten en de vaste beleggingen van kapitalen;
   3° het aanvaarden van schenkingen en legaten aan het centrum;
   4° de concessies van werken en diensten;
   5° [4 de overheidsopdrachten waarvan het bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde gelijk is aan of hoger is dan het bedrag bepaald in artikel 11, 3°, van het koninklijk besluit van 18 april 2017 plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren.]4
   Voor [4 de overheidsopdrachten waarvan het geraamde bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde lager is dan het bedrag bedoeld in artikel 92, eerste lid, van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten]4 en binnen de limieten van de voor dit doel in de begroting voorziene kredieten, mogen de raad voor maatschappelijk welzijn en het vast bureau alle of een gedeelte van de bevoegdheden die hen werden toegekend of gedelegeerd in toepassing van de voormelde bepalingen, delegeren aan de secretaris-generaal van het centrum. De in toepassing van het huidige lid genomen beslissingen van de secretaris-generaal worden medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn of aan het vast bureau die er akte van neemt gedurende zijn eerstvolgende zitting.]2
   § 2 [2 § 2. Het vast bureau blijft in functie tot de installatie van de nieuwe raad.
   De bijzondere comités kunnen worden aangesteld voor een bepaalde of voor een onbepaalde duur, doch hun bestaansduur kan nooit verder reiken dan de installatie van de nieuwe raad.
   De overdrachten van bevoegdheden kunnen echter te allen tijde herroepen worden. ]2
   § 3. (Het vast bureau telt, met inbegrip van zijn voorzitter :
   [2 ...]2;
   ° 4 leden voor een raad van 11 of 13 leden;
   ° 5 leden voor een raad van 15 leden.
   Voor elk bijzonder comité wordt het aantal leden door de raad bepaald. Elk comité mag evenwel, met inbegrip van de voorzitter, niet minder tellen dan :
   [2 ...]2
   ° 4 leden voor een raad van 11 of 13 leden;
   ° 5 leden voor een raad van 15 leden.
   De voorzitter van de raad is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau en van de bijzondere comités. Nochtans kunnen het vast bureau en de bijzondere comités, in aanwezigheid van de voorzitter, een ondervoorzitter aanwijzen belast met het voorzitterschap van de vergaderingen in de plaats van het oudste lid in jaren zoals voorzien in artikel 25.
   De leden van het vast bureau en de leden van elk bijzonder comité worden, met uitzondering van de voorzitter, bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk raadslid over één stem beschikt. Bij staking van stemmen is de oudste kandidaat in jaren verkozen.
   Behoudens in geval van ontslag of verlies van het mandaat van raadslid, zijn de leden van het vast bureau en de leden van de bijzondere comités aangewezen voor de bestaansduur van het bureau of het comité waarvan zij lid zijn.
   Wanneer het mandaat van een lid van het vast bureau of van een bijzonder comité een einde neemt, wordt in zijn vervanging voorzien door de aanwijzing van een lid dat voorgesteld was op dezelfde voordrachtakte waarvan sprake is in artikel 11, § 1, behalve in geval het lid in het vast bureau of bijzonder comité was verkozen als oudste in jaren bij staking van stemmen.
   Bij gebrek aan leden die zijn voorgesteld op de in het zesde lid bedoelde voordrachtakte of in geval het lid waarvan het mandaat een einde neemt was verkozen in het vast bureau of het bijzonder comité als oudste in jaren bij staking van stemmen, mag eender welk lid verkozen worden.) <W 1992-08-05/46, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   (§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest het vast bureau geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, neemt een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat behoort tot de niet in het vast bureau vertegenwoordigde taalgroep met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van dit bureau.
   Het in het eerste lid bedoelde lid is het eerst gerangschikte lid van de niet vertegenwoordigde taalgroep of, bij ontstentenis daarvan, het lid van de raad dat van rechtswege aangewezen is met toepassing van artikel 6, § 4.) <W 1989-06-16/30, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
  [2 5. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau en van de bijzondere comités.]2
  [2 § 6. [3 ...]3]2
  [2 § 7. De leden van het vast bureau en de leden van elk bijzonder comité worden, met uitzondering van de voorzitter, bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn over één stem beschikt. Bij staking van stemmen wordt de kandidaat verkozen die het mogelijk zou maken dat het gemengde karakter binnen het vast bureau of het bijzonder comité bereikt wordt, of, bij gebrek hieraan, de oudste kandidaat in jaren. ]2
  [2 Indien, na de stemming, het gemengd karakter binnen het vast bureau of een bijzonder comité niet gewaarborgd is, wordt de uitslag ongeldig verklaard. Er wordt voor het geheel van de zetels, behalve die van de voorzitter, een nieuwe geheime stemming gehouden in één enkele stemronde tot de vertegenwoordiging van beide geslachten binnen het vast bureau en de bijzondere comités gewaarborgd is.
   In afwijking van het eerste lid wordt, als het resultaat reeds twee keer ongeldig werd verklaard, het resultaat van de derde stemming weerhouden, zelfs indien de vertegenwoordiging van beide geslachten niet werd verkregen binnen het vast bureau of de bijzondere comités.]2
  [2 § 9. Behoudens in geval van ontslag of verlies van het mandaat van het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, zijn de leden van het vast bureau en de leden van de bijzondere comités aangewezen voor de bestaansduur van het bureau of het comité waarvan zij lid zijn.
   Wanneer het mandaat van een lid van het vast bureau of van een bijzonder comité een einde neemt, wordt in de vervanging voorzien door de aanwijzing van een lid dat voorgesteld was op dezelfde akte van voordracht.
   Er wordt van het tweede lid afgeweken wanneer geen enkel ander lid van de raad voor maatschappelijk welzijn werd verkozen op dezelfde akte van voordracht als die van het te vervangen lid of wanneer laatstgenoemd lid de verkiezing binnen het vast bureau slechts aan de leeftijd te danken heeft krachtens paragraaf 7. In beide gevallen kan elk raadslid verkozen worden.
   Er wordt eveneens van het tweede lid afgeweken wanneer, na toepassing ervan, het vast bureau of een bijzonder comité uitsluitend leden van hetzelfde geslacht zou tellen. In dat geval wordt in de vervanging voorzien door een lid van het andere geslacht dat voorgesteld was op dezelfde akte van voordracht. ]2
  ----------
  (1)<BESL 2009-09-24/04, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 22-11-2009>
  (2)<ORD 2019-03-14/25, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (3)<DEC 2024-04-04/03, art. 204, 023; Inwerkingtreding : 16-10-2024>
  (4)<ORD 2024-05-16/13, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 09-06-2024>

Art. 27bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 17, 008; ED § 1. : 1988-08-13; ED § 2. : 1989-01-01> § 1. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren is de oprichting van een vast bureau verplicht.
  De leden van het vast bureau worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de wijze bepaald bij artikel 2bis van de gemeentewet.
  (In het aantal leden van het vast bureau, zoals het is vastgesteld in artikel 27, § 3, wordt de voorzitter alleen dan meegerekend als hij rechtstreeks is verkozen als lid van het vast bureau.) <W 1989-06-16/30, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
  § 2. Het vast bureau van bovenvermelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de voorzitter voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn.

Art.28.§ 1.) De voorzitter van de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn leidt de [1 activiteiten]1 van dit centrum. <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   Hij zorgt voor het voorafgaand onderzoek van de zaken die aan de raad, aan het vast bureau en aan de bijzondere comités worden voorgelegd.
   Hij roept deze vergaderingen bijeen en stelt de agenda hiervan vast.
   Hij is belast met de uitvoering van de beslissingen van de raad, van het vast bureau en van de bijzondere comités. De in het vast bureau en de bijzondere comités genomen beslissingen worden ter kennis van de raad voor maatschappelijk welzijn gebracht. (De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité dienen ter kennis te worden gebracht van de raad voor maatschappelijk welzijn.) Hij vertegenwoordigt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen. <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  [1 Het beleidsprogramma, zoals bedoeld in artikel 72, wordt opgemaakt op initiatief van de voorzitter, die dit voorlegt aan de raad voor maatschappelijk welzijn. Na goedkeuring door de raad voor maatschappelijk welzijn, bezorgt hij het beleidsprogramma aan het directiecomité. ]1
   (Wanneer een dakloze persoon een beroep doet op de maatschappelijke dienstverlening van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt, moet de voorzitter hem de vereiste dringende hulpverlening toekennen, binnen de grenzen vastgesteld door het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn, mits zijn beslissing op de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan de raad voor te leggen.) <W 1993-01-12/34, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
   (§ 2. De beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau en van de bijzondere comités, de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden ondertekend door de voorzitter en door de [1 secretaris-generaal]1.
  [1 De briefwisseling die geen rechtsgevolgen teweegbrengt, kan ondertekend worden door een hiertoe door de raad voor maatschappelijk welzijn aangewezen ambtenaar. ]1
   De voorzitter kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meerdere leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hij kan deze opdracht te allen tijde herroepen. Het lid of de leden aan wie de opdracht is gegeven moeten op alle stukken die ze ondertekenen, boven hun handtekening, naam en functie, melding maken van die opdracht.
   De raad voor maatschappelijk welzijn of het vast bureau kan de [1 secretaris-generaal]1 van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan een of meer ambtenaren van het centrum. Deze opdracht geschiedt schriftelijk en is te allen tijde herroepbaar; de raad voor maatschappelijk welzijn wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. De ambtenaar of de ambtenaren aan wie de opdracht is gegeven moeten op alle stukken die ze ondertekenen, boven hun handtekening naam en functie, melding maken van die opdracht.) <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  [2 Aan de vereiste van een handtekening wordt voldaan door het gebruik van een elektronische procedure die de authenticiteit en de integriteit van de gegevens waarborgt. Het Verenigd College kan de eigenschappen van deze elektronische handtekening nader bepalen.]2
   (§ 3.) De voorzitter kan in dringende gevallen en binnen de perken bepaald door het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn, zelf tot hulpverlening beslissen, mits zijn beslissing aan de raad[1 of aan het orgaan aan wie deze bevoegdheid werd gedelegeerd ]1 te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging. <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   (§ 4. Behoudens aangelegenheden inzake de vestiging en de invordering van de gemeentebelastingen en inzake tuchtmaatregelen, woont de voorzitter, op zijn verzoek of op uitnodiging van de burgemeester, met raadgevende stem de vergaderingen bij van het college van burgemeester en schepenen. Daartoe ontvangt de voorzitter de agenda van de vergaderingen van het college op hetzelfde tijdstip als de schepenen.[1 De voorzitter kan zich laten vergezellen door de secretaris-generaal of een door de secretaris-generaal aangeduid personeelslid. ]1 ) <ORD 2003-06-03/32, art. 11, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<ORD 2020-10-29/15, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 08-10-2020>


Art.29.De raad voor maatschappelijk welzijn vergadert ten minste éénmaal in de maand, na bijeenroeping door de voorzitter, op de dagen en uren vastgesteld door het huishoudelijk reglement.
   Bovendien roept de voorzitter de raad bijeen telkens hij dit noodzakelijk acht.
   De voorzitter is ertoe gehouden de raad voor maatschappelijk welzijn bijeen te roepen, hetzij op aanvraag van de burgemeester (...), hetzij op aanvraag van een derde van de zitting hebbende leden, op dag en uur en met de agendapunten door hen bepaald. (De aanvraag dient bij de voorzitter toe te komen ten minste twee vrije dagen voordat de termijn van ten minste vijf vrije dagen, bepaald in artikel 30, begint te lopen.) <W 1992-08-05/46, art. 20, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  [1 De aanvraag bevat voor elk agendapunt een toegelicht voorstel van beslissing.]1
   De vergaderingen van de raad hebben plaats in de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, tenzij de raad voor een bepaalde vergadering anders beslist.
  [2 In geval van overmacht of in maximum 20 procent per jaar van de vergaderingen van de raad kunnen de vergaderingen worden gehouden op afstand door middel van teleconferentie of videoconferentie met behulp van telecommunicatietechnieken die de aan de vergadering deelnemende leden toelaten elkaar simultaan te horen en simultaan met elkaar overleg te plegen. De beslotenheid van de vergadering moet verzekerd worden. De voorwaarden en modaliteiten hiervan worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement. In de notulen van de vergadering wordt vermeld of de vergadering op afstand is gehouden.]2
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<ORD 2020-10-29/15, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 08-10-2020>

Art.30.(De bijeenroeping geschiedt schriftelijk en aan huis, ten minste vijf vrije dagen vóór de dag van de vergadering en vermeldt de agenda. Deze termijn kan worden ingekort in spoedeisende gevallen en zal teruggebracht worden tot twee vrije dagen in geval na twee oproepingen niet de door artikel 32 vereiste meerderheid aanwezig is.
   [1 De agendapunten moeten duidelijk en zorgvuldig opgesteld worden en een verklarende synthesenota moet worden bijgevoegd [2 betreffende het onderwerp van de beslissing]2.
  [2 De oproeping en de verklarende synthesenota's kunnen met de post of per drager worden bezorgd. Zij kunnen ook langs elektronische weg worden bezorgd indien het lid van de raad voor maatschappelijk welzijn daar schriftelijk bij de secretaris-generaal om verzocht heeft. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stelt aan elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn een persoonlijk elektronisch adres ter beschikking]2.
  [3 Wanneer de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn op afstand plaatsvindt, in uitvoering van artikel 29, zesde lid, worden de uitnodiging alsook alle documenten met betrekking tot de agendapunten uitsluitend op elektronische wijze aan de betrokken leden meegedeeld.]3
   Buiten de agendapunten mag geen enkel onderwerp behandeld worden behalve bij dringende noodzakelijkheid. Tot de dringende noodzakelijkheid moet worden besloten door ten minste twee derden van de aanwezige leden. De namen van die leden worden in de notulen vermeld.) <W 1992-08-05/46, art. 21, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   Elk voorstel dat uitgaat van een lid van de raad en dat ten minste twaalf dagen vóór de datum van de vergadering van de raad aan de voorzitter wordt bezorgd, moet ingeschreven worden op de agenda van die vergadering.
   [2 De volledige dossiers betreffende elk agendapunt op de dagorde worden ter beschikking van de leden van de raad gesteld ten zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn, tijdens de openingsuren van de diensten met uitzondering van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen. ]2.
  [2 De secretaris-generaal van het centrum voor maatschappelijk welzijn of de door deze aangewezen ambtenaar evenals de financieel directeur of de door deze aangewezen ambtenaar staan ter beschikking van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn om hen technische inlichtingen te verschaffen die nodig zijn voor het begrip van de dossiers.
   De dossiers kunnen eveneens ter beschikking worden gesteld aan de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn op een gedeelde en beschermde server, beheerd door het centrum voor maatschappelijk welzijn. Het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 40 bepaalt de nadere regels voor het verstrekken van deze technische inlichtingen. ]2
  ----------
  (1)<ORD 2014-03-27/41, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 17-05-2014>
  (2)<ORD 2019-03-14/25, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (3)<ORD 2020-10-29/15, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 08-10-2020>

Art.31. De vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn worden gehouden met gesloten deuren.

Art.32. De raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en de bijzondere comités mogen alleen beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van hun zitting hebbende leden aanwezig is.
  Zij kunnen echter, indien zij tweemaal bijeengeroepen werden zonder dat het vereiste aantal leden opgekomen is, na een nieuwe en laatste bijeenroeping, geldig beraadslagen en beslissen, welk ook het aantal der aanwezige leden zij, over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda staan.
  De tweede en derde bijeenroeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 30 en er moet vermeld worden dat de bijeenroeping voor de tweede of de derde maal geschiedt. Bovendien moet de derde bijeenroeping de tekst van de eerste twee leden van het onderhavig artikel woordelijk herhalen.

Art.33.<W 1992-08-05/46, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meederheid van stemmen.
   De leden van de raad stemmen mondeling. De voorzitter van de raad, of het raadslid dat hem vervangt krachtens artikel 25, § 3, stemt het laatst en bij staking van stemmen is zijn stem beslissend.
   § 2. De leden stemmen echter geheim als het om personen gaat, behoudens in geval van individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening.
   Is er bij geheime stemming staking van stemmen, dan is het voorstel verworpen.
  [2 Wanneer de vergadering van de raad voor maatschappelijk welzijn op afstand plaatsvindt, met toepassing van artikel 29, zesde lid, wordt het geheime karakter van de stemming verzekerd door het verzenden, door elk lid, van een individuele e-mail aan de secretaris-generaal, die de stemmen telt en het resultaat vermeldt in de notulen van de vergadering, met behoud van de anonimiteit van de stemmers.]2
   § 3. Voor elke benoeming tot ambten en elke contractuele indienstneming, wordt tot een afzonderlijke stemming overgegaan.
   In deze gevallen evenals bij elke verkiezing of voordracht van kandidaten tot mandaten of ambten, indien de volstrekte meerderheid niet werd verkregen bij de eerste stembeurt, heeft herstemming plaats voor de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen; in voorkokend geval wordt de deelneming aan die herstemming bepaald met voorrang van de oudste in jaren. In geval van staking van stemmen bij de tweede stembeurt krijgt de oudste kandidaat de voorkeur.
   § 4. Er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen en de blanco of nietige stembiljetten.
  [1 § 5. Indien de raad voor maatschappelijk welzijn afwijkt van een negatief advies over de wettelijkheid uitgebracht door de secretaris-generaal op basis van artikel 45, § 2, 10°, vermeldt hij dit in zijn beraadslaging en motiveert hij zijn beslissing ter zake.
   § 6. Indien het vast bureau afwijkt van een negatief advies over de wettelijkheid dat de secretaris-generaal heeft uitgebracht op basis van artikel 45, § 2, 10°, vermeldt het dit in de notulen en motiveert het zijn beslissing ter zake. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<ORD 2020-10-29/15, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 08-10-2020>

Art. 33bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 23, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Voor de zitting, vanaf de ontvangst van de agenda van de raad, of tijdens de zitting, voorafgaandelijk aan de bespreking of aan de stemming, kan de burgemeester de bespreking of de stemming omtrent elk punt van de agenda verdagen, behalve wanneer het betrekking heeft op de individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening. De redenen van de beslissing van de burgemeester worden vermeld in de notulen van de vergadering.
  In dat geval wordt het overlegcomité bijeengeroepen binnen een termijn van vijftien dagen, met op de agenda het punt dat werd verdaagd.
  De burgemeester kan de in het eerste lid bedoelde bevoegheid slechts éénmaal uitoefenen voor hetzelfde punt.
  (Het Verenigd College) kan de toepassingsmodaliteiten van de bepalingen van dit artikel nader bepalen. <ORD 2003-06-03/32, art. 12, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.34. De notulen van de vorige vergadering worden hetzij aan de leden medegedeeld samen met de bijeenroeping tot de vergadering, hetzij ter hunner beschikking gesteld volgens de regelen bepaald bij [1 artikel 30, zesde lid ]1. Na goedkeuring worden zij door de voorzitter en de [1 secretaris-generaal ]1ondertekend.
   Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen, geheel of gedeeltelijk, staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 22, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.35.De vergaderingen van het vast bureau en, behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van het betrokken comité, die van de bijzondere comités, worden gehouden op de plaats aangeduid in het huishoudelijk reglement.
  [1 In geval van overmacht of in maximum 20 procent van de gevallen, kunnen de vergaderingen van het vast bureau en de van de bijzondere comités worden gehouden op afstand door middel van teleconferentie of videoconferentie met behulp van telecommunicatie-technieken die de aan de vergadering deelnemende leden toelaten elkaar simultaan te horen en simultaan met elkaar overleg te plegen. De beslotenheid van de vergadering moet verzekerd worden. De voorwaarden en modaliteiten hiervan worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement. In de notulen van de vergadering wordt vermeld of de vergadering op afstand is gehouden.]1
  De bepalingen van de artikelen 30 tot en met 34 zijn van toepassing op de vergaderingen van het vast bureau en van de bijzondere comités.
  ----------
  (1)<ORD 2020-10-29/15, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 08-10-2020>

Art.36. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn hebben het recht om ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers betreffende het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn [1 behalve de persoonlijke documenten van de voorzitter en van het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ]1.
   De leden van de raad, alsmede alle andere personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad, het vast bureau en de bijzondere comites bijwonen, zijn tot geheimhouding verplicht.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.37. Het is de leden van de raad en de personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad mogen bijwonen, verboden :
   1. [1 Tegenwoordig te zijn bij de beraadslaging en de stemming over zaken waarbij zij, hetzij persoonlijk, hetzij als zaakgelastigde, rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of hun echtgenoot persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
   Inzake benoemingen tot ambten en tuchtmaatregelen geldt dit verbod slechts ten aanzien van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.
   Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een verklaring van wettelijke samenwoning, als vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek, hebben afgelegd, met echtgenoten gelijkgesteld. ]1
   2. Rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige overeenkomst, enige aanbesteding, levering, verkoop of aankoop voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Dit verbod is eveneens van toepassing op de handelsvennootschappen waarin het lid van de raad, de burgemeester of zijn afgevaardigde vennoot, zaakvoerder, beheerder of lasthebber is.
   3. Als advokaat, notaris, zaakwaarnemer of deskundige, belangen te behartigen die strijdig zijn met die van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of, anders dan kosteloos, in dezelfde hoedanigheid de belangen van het centrum te verdedigen.
  [1 4. Tussen te komen als raadgever van een personeelslid op het gebied van tucht.]1
  [1 Tussen te komen als afgevaardigde of technicus van een vakbondsorganisatie. ]1
   Deze bepalingen gelden eveneens voor de leden van de bijzondere beheersorganen die met toepassing van artikel 94 zouden worden opgericht.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.38. <W 1992-08-05/46, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (§ 1. De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en het stelsel van sociale zekerheid van de voorzitter zijn dezelfde als die van de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is. Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan de nadere regels voor de toepassing van deze bepaling vaststellen, rekening houdend met inzonderheid de toepassing van § 2.) <ORD 2001-03-29/55, art. 2, 066; Inwerkingtreding : onbepaald , treedt in werking bij de volgende algehele vernieuwing van de gemeenteraad van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is, die volgt op de verkiezingen van 8 oktober 2000>
  (Binnen de perken en volgens de toekenningsvoorwaarden en de wijze van toekenning bepaald door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kent de raad voor maatschappelijk welzijn presentiegeld toe aan zijn leden.) <ORD 2001-03-29/55, art. 2, 066; Inwerkingtreding : onbepaald , treedt in werking bij de volgende algehele vernieuwing van de gemeenteraad van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is, die volgt op de verkiezingen van 8 oktober 2000>
  De gewezen voorzitters en hun rechtverkrijgenden genieten hetzelfde pensioenstelsel als dit dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.
  De kosten die door de voorzitter en de leden worden gemaakt bij de uitvoering van opdrachten die hen door de de raad voor maatschappelijk welzijn in het kader van zij bevoegdheden uitdrukkelijk werden toevertrouwd, worden hun terugbetaald. (Het Verenigd College) kan de nadere regels van deze terugbetalingen bepalen. <ORD 2003-06-03/32, art. 13, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (§ 2. De som van de wedde van de voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn en van de vergoedingen, wedden en presentiegelden die hij ontvangt voor activiteiten die hij buiten zijn mandaat uitoefent, is gelijk aan of lager dan anderhalf maal het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat.
  Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, de wedden of de presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.
  Zo het in het eerste lid bedoelde plafond wordt overschreden, wordt de wedde van de voorzitter verminderd tot het passende beloop.
  Als de buiten het mandaat van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn uitgeoefende activiteiten in de loop van het mandaat beginnen of eindigen, geeft de betrokken voorzitter de raad voor maatschappelijk welzijn hiervan kennis.) <ORD 2001-03-29/55, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 31-01-2001>

Art.38 TOEKOMSTIG RECHT.    <W 1992-08-05/46, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (§ 1. De wedde, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en het stelsel van sociale zekerheid van de voorzitter zijn dezelfde als die van de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is. Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan de nadere regels voor de toepassing van deze bepaling vaststellen, rekening houdend met inzonderheid de toepassing van § 2.) <ORD 2001-03-29/55, art. 2, 066; Inwerkingtreding : onbepaald , treedt in werking bij de volgende algehele vernieuwing van de gemeenteraad van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is, die volgt op de verkiezingen van 8 oktober 2000>
  (Binnen de perken en volgens de toekenningsvoorwaarden en de wijze van toekenning bepaald door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kent de raad voor maatschappelijk welzijn presentiegeld toe aan zijn leden.) [1 Als de toekenning van presentiegeld de vermindering of afschaffing van andere wettelijke of reglementaire wedden, uitkeringen of bijslagen tot gevolg heeft, kan het raadslid de raad schriftelijk verzoeken om de vermindering van de presentiegelden die hem worden toegekend.]1 <ORD 2001-03-29/55, art. 2, 066; Inwerkingtreding : onbepaald , treedt in werking bij de volgende algehele vernieuwing van de gemeenteraad van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is, die volgt op de verkiezingen van 8 oktober 2000>
  De gewezen voorzitters en hun rechtverkrijgenden genieten hetzelfde pensioenstelsel als dit dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.
  De kosten die door de voorzitter en de leden worden gemaakt bij de uitvoering van opdrachten die hen door de de raad voor maatschappelijk welzijn in het kader van zij bevoegdheden uitdrukkelijk werden toevertrouwd, worden hun terugbetaald. (Het Verenigd College) kan de nadere regels van deze terugbetalingen bepalen. <ORD 2003-06-03/32, art. 13, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (§ 2. De som van de wedde van de voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn en van de vergoedingen, wedden en presentiegelden die hij ontvangt voor activiteiten die hij buiten zijn mandaat uitoefent, is gelijk aan of lager dan anderhalf maal het bedrag van de parlementaire vergoeding van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat.
  Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, de wedden of de presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard.
  Zo het in het eerste lid bedoelde plafond wordt overschreden, wordt de wedde van de voorzitter verminderd tot het passende beloop.
  Als de buiten het mandaat van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn uitgeoefende activiteiten in de loop van het mandaat beginnen of eindigen, geeft de betrokken voorzitter de raad voor maatschappelijk welzijn hiervan kennis.) <ORD 2001-03-29/55, art. 3, 066; Inwerkingtreding : 31-01-2001>
  ----------
  (1)<ORD 2023-07-20/38, art. 4, 022; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art.38/1 TOEKOMSTIG RECHT. [1 § 1. De voorzitter van het OCMW ontvangt een uittredingsvergoeding ten laste van het OCMW:
   1° nadat het mandaat beëindigd is naar aanleiding van de algehele vernieuwing van de raad en hij geen nieuw uitvoerend mandaat opneemt van burgemeester, schepen of voorzitter van het OCMW;
   2° nadat het uitvoerend mandaat beëindigd is naar aanleiding van de vermelde einddatum van het mandaat op de akte van voordracht en hij geen nieuw uitvoerend mandaat opneemt van burgemeester, schepen of voorzitter van het OCMW;
   3° als het uitvoerend mandaat eindigt wegens ontslag om medische redenen. Ontslag om medische redenen wordt bewezen aan de hand van een door een arts afgegeven getuigschrift van langdurige arbeidsongeschiktheid.
   § 2. De betrokkene heeft recht op een maand uittredingsvergoeding per gepresteerd jaar, met een maximum van twaalf maanden. Voor de berekening van deze uittredingsvergoeding wordt alleen rekening gehouden met de laatst ontvangen jaarwedde van het laatst uitgeoefende mandaat, exclusief vakantiegeld en eindejaarstoelage.
   De uittredingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald.
   § 3. De uittredingsvergoeding vervalt:
   1° als de betrokkene een ander beroepsinkomen geniet;
   2° als de betrokkene overlijdt, vanaf de maand volgend op het overlijden.
   Een vervangingsinkomen wegens werkloosheid, pensionering of arbeidsongeschiktheid is ook een ander beroepsinkomen in de zin van het eerste lid, 1°.
   In afwijking van het eerste lid, 1°, verkrijgt de betrokkene op zijn verzoek dat het verschil wordt bijgepast als dat ander beroepsinkomen lager is dan de uittredingsvergoeding.
   § 4. Om de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 1, of het bij te passen verschil, vermeld in paragraaf 3, derde lid, te kunnen genieten, dient de betrokkene maandelijks een verklaring op erewoord in waaruit blijkt dat hij gedurende de periode in kwestie geen beroepsinkomen genoot of een lager beroepsinkomen genoot dan het bedrag van de uittredingsvergoeding, vermeld in paragraaf 2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2023-07-20/38, art. 5, 022; Inwerkingtreding : onbepaald >


Art.39. Wanneer een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn de voorzitter bestendig vervangt gedurende ten minste een maand, wordt hem een bezoldiging uitbetaald.
  (Het Verenigd College) bepaalt de regelen voor de berekening van deze wedde en voor de verdere uitkering van de wedde van de verkozen voorzitter, evenals de invloed van die uitkeringen op de pensioenvorming. <ORD 2003-06-03/32, art. 14, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.40. [1 § 1. De huishoudelijke reglementen van de raad, het vast bureau, de bijzondere comités, alsmede van de diensten en instellingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden vastgesteld door de raad.
   § 2. Aan het begin van elke nieuwe zittingsperiode neemt de raad voor maatschappelijk welzijn een reglement aan dat de procedure en richtlijnen bepaalt die te volgen zijn zowel door het personeel als door de mandatarissen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in geval van opheffing van het beroepsgeheim en van elke overmaking van informatie gedekt door dit beroepsgeheim.]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.41. [1 Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft een secretaris-generaal en een financieel directeur. ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 26, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.42. [1De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de personeelsformatie, waarin, benevens de ambten bedoeld in het vorig artikel, ten minste een directeur maatschappelijk welzijn, een directeur human resources en een maatschappelijk werker is voorzien. ]1.
   (Voor het ziekenhuis dat van het centrum afhangt, bepaalt de raad voor maatschappelijk welzijn een afzonderlijke personeelsformatie, na advies van het in artikel 94, § 2, bedoelde beheerscomité.
   Door de raad wordt tevens bepaald op welke wijze de overplaatsing van het personeel tussen het ziekenhuis en de overige instellingen of diensten van het centrum kan plaatshebben.
   (Het Verenigd College) kan ter zake voorwaarden en regelen vaststellen.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 2, 1°, 006; Inwerkingtreding : 31-08-1986> <ORD 2003-06-03/32, art. 16, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geniet hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is[1 met inbegrip van de regels inzake de opleiding ]1.
   (De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de afwijkingen van het in het vorige lid bedoelde statuut vast, voor zover het specifieke karakter van sommige diensten en inrichtingen van het centrum het nodig zou maken, en bepaalt het administratief en geldelijk statuut inzake de betrekking die onbestaande zijn op het gemeentelijk vlak evenals dat van het personeel van het ziekenhuis.) <W 1992-08-05/46, art. 26, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   (Voor de toepassing van het vorige lid kan (het Verenigd College) algemene bepalingen vaststellen binnen welke perken de Raad voor maatschappelijk welzijn dient te handelen.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 2, 2°, 006; Inwerkingtreding : 31-08-1986> <ORD 2003-06-03/32, art. 16, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   (De betrekkingen in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zijn toegankelijk voor alle onderdanen van de Europese Unie.) <ORD 2000-04-28/54, art. 5, 046; Inwerkingtreding : 19-09-2000>
   (Het Verenigd College) stelt de benoemingsvoorwaarden voor de maatschappelijke werkers vast, er rekening mede houdend dat zij een aan de te vervullen taken aangepaste sociale vorming moeten waarborgen. <ORD 2003-06-03/32, art. 16, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   De wet van 25 april 1933 betreffende de pensioenregeling van het gemeentepersoneel is van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
   [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.43. [1 Behoudens de bepalingen van de artikelen 27 en 43bis worden alle personeelsleden aangeworven of benoemd door de raad voor maatschappelijk welzijn]1.
   Onverminderd het bepaalde in artikel 56, moeten de aanwervingen en benoemingen geschieden overeenkomstig vooraf bepaalde aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en binnen de perken van de personeelsformatie.
   (De burgers met een andere dan de Belgische nationaliteit en die geen onderdaan zijn van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, komen in aanmerking voor burgerlijke ambten bij de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsook bij de verenigingen zoals bedoeld in hoofdstuk XIIbis, alsook bij de koepelvereniging zoals bedoeld in [1 hoofdstuk]1 XIIbis, voor deze betrekkingen die geen rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan het openbaar gezag inhouden of geen werkzaamheden omvatten strekkende tot de bescherming van de algemene belangen van de Staat of andere openbare instanties.) <ORD 2004-04-01/38, art. 3, 074; Inwerkingtreding : 03-05-2004>
  (Lid 4 opgeheven) <ORD 2003-06-03/32, art. 17, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 28, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 43bis.[1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kan het ambt van secretaris-generaal en van financieel directeur toewijzen bij mandaat of bij vaste benoeming.
   In beide gevallen legt hij de voorwaarden en de procedure voor de aanwerving vast. Indien het ambt begeven wordt bij mandaat, legt de raad voor maatschappelijk welzijn ook de algemene doelstellingen vast die tijdens het mandaat moeten worden bereikt.
   § 2. Om bij mandaat begeven te worden, moet de bediening van secretaris-generaal of financieel directeur vooraf vacant worden verklaard.
   De duur van het mandaat is vastgesteld op acht jaar en is verlengbaar.
   De raad voor maatschappelijk welzijn verlengt het mandaat wanneer de mandaathouder op de twee laatste evaluaties van zijn mandaat minstens de vermelding " gunstig " heeft verkregen.
   § 3. De secretaris-generaal en de financieel directeur worden onderworpen aan een evaluatie volgens de procedure voorzien bij artikel 43ter.
   In afwijking van artikel 43ter, § 3, vindt de laatste evaluatie voor de mandaathouders plaats zes maanden voor de beëindiging van het mandaat.
   § 4. De raad voor maatschappelijk welzijn kan buiten kader een secretaris-generaal benoemen, ten vroegste zes maanden vóór de verwachte datum waarop de betrekking vacant zal worden. De buiten kader benoemde secretaris treedt in functie op de dag van de beëindiging van het ambt van de uittredende secretaris-generaal. In de tussentijd staat hij laatstgenoemde bij in zijn ambt.
   § 5. De bepalingen onder paragraaf 4 zijn mutatis mutandis van toepassing op de financieel directeur. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 43ter. [1 § 1. De secretaris-generaal en de financieel directeur worden geëvalueerd door een evaluatiecomité, aangesteld door het vast bureau.
   Dit comité is samengesteld uit twee leden van het vast bureau en een externe deskundige die zonder stemrecht deelneemt aan de evaluatieprocedure.
   Deze externe deskundige, zijnde respectievelijk een secretaris-generaal of een financieel directeur werkende in een van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van tenminste dezelfde klasse, wordt aangesteld door het vast bureau.
   De klasse van het openbare centrum voor maatschappelijk welzijn stemt overeen met de klasse van de gemeente waartoe deze behoort, zoals gedefinieerd in artikel 19, § 1, eerste lid, van de Nieuwe Gemeentewet.
   Tijdens het verloop van de evaluatieperiode, mogen de secretaris-generaal en de financieel directeur zich laten bijstaan door een persoon van hun keuze.
   § 2. Indien de evaluatievermelding, toegekend door het evaluatiecomité, door de secretaris-generaal of de financieel directeur niet wordt aanvaard, wordt de evaluatie overgedragen aan een beroepscommissie, bestaande uit één lid van het vast bureau dat geen deel uitmaakte van het evaluatiecomité, twee leden van de raad voor maatschappelijk welzijn die geen lid zijn van het vast bureau waarvan ten minste één lid niet behoort tot de meerderheid in de raad en wordt aangesteld door de leden van de oppositie en een externe evaluator, die voldoet aan de voorwaarden vastgesteld door het Verenigd College.
   De externe evaluator dient te verschillen van de deskundige bedoeld in artikel 43ter, § 1, tweede lid. De externe evaluator zetelt met stemrecht.
   § 3. De evaluatie heeft om de drie jaar plaats.
   § 4. De evaluatie geeft een oordeel over de wijze van functioneren van de secretaris-generaal en de financieel directeur aan de hand van de functiebeschrijving en de evaluatiecriteria, vastgesteld overeenkomstig het derde en vierde lid.
   De periode van drie jaar tussen twee evaluaties wordt de evaluatieperiode genoemd.
   De functiebeschrijving, alsmede de door de secretaris-generaal of de financieel directeur te behalen operationele doelstellingen, die zowel meetbaar als realiseerbaar zijn, worden door het vast bureau vastgesteld in een doelstellingenovereenkomst, opgesteld na een functiegesprek.
   Deze doelstellingenovereenkomst bevat een gedetailleerde weergave van de criteria op basis waarvan de functiehouder geëvalueerd wordt en de middelen waarover hij beschikt.
   De doelstellingenovereenkomst kan binnen elke evaluatieperiode gewijzigd worden op voorstel van het evaluatiecomité of de functiehouder na onderling overleg.
   § 5. Minstens een jaar voor het einde van de evaluatieperiode stelt het evaluatiecomité, na een functioneringsgesprek met de functiehouder, een rapport op over de wijze waarop de functiehouder zijn opdracht vervult, rekening houdend met de doelstellingenovereenkomst.
   De functiehouder kan op elk moment om een functioneringsgesprek verzoeken.
   § 6. Op het einde van elke evaluatieperiode nodigt het evaluatiecomité de functiehouder uit voor een evaluatiegesprek.
   Na dit gesprek stelt het evaluatiecomité, of in voorkomend geval de beroepscommissie, een evaluatieverslag op, waarbij één van de volgende vermeldingen wordt toegekend : " zeer gunstig ", " gunstig ", " onder voorbehoud ", " onvoldoende ".
   § 7. De vermelding " zeer gunstig " kan worden toegekend wanneer de prestaties van de functiehouder de inhoud van de doelstellingenovereenkomst ver overschrijden.
   Twee opeenvolgende vermeldingen " zeer gunstig " geven de functiehouder recht op een toelage waarvan de toekenningsvoorwaarden vastgesteld worden door het Verenigd College.
   § 8. De toekenning van de vermelding " onvoldoende " voor de eerste keer of " onder voorbehoud ", leidt tot het sluiten van een vooruitgangsakkoord. Dit akkoord vermeldt de te behalen doelstellingen. Het vormt de basis voor een bijkomende evaluatie na een jaar. Deze evaluatie dient de vermelding " gunstig " of " onvoldoende " op te leveren. Indien de evaluatie " onvoldoende " is, dan verliest de functiehouder het recht op de tweejaarlijkse loonsverhoging en dit tot aan de volgende gunstige evaluatie.
   § 9. Twee opeenvolgende vermeldingen " onvoldoende " leiden tot de verklaring van beroepsongeschiktheid, uitgesproken door de raad voor maatschappelijk welzijn.
   De verklaring van beroepsongeschiktheid heeft de beëindiging van het mandaat tot gevolg, zonder de mogelijkheid voor de mandaathouder om deel te nemen aan de nieuwe aanstellingsprocedure voor hetzelfde mandaat.
   Voor de benoemde functiehouder heeft de vaststelling van beroepsongeschiktheid het ontslag door de raad voor maatschappelijk welzijn tot gevolg of de terugplaatsing in de vorige graad.
   § 10. In afwijking van paragraaf 8, heeft de vermelding " onder voorbehoud " of " onvoldoende " op de laatste evaluatie van het mandaat, zoals bepaald in artikel 43bis, § 3, de beëindiging door de raad voor maatschappelijk welzijn van het mandaat tot gevolg. Is de laatste vermelding " onvoldoende " dan kan de mandaathouder niet deelnemen aan de nieuwe aanstellingsprocedure voor het betrokken mandaat. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.44. <W 1993-01-12/34, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Alvorens in dienst te treden, leggen de [1 secretaris-generaal ]1, de [1 financieel directeur ]1 en de maatschappelijk werkers in handen van de voorzitter de in artikel 20 bedoelde eed af. Van de eedaflegging wordt proces-verbaal opgemaakt.
   Na een door de raad voor maatschappelijk welzijn vast te stellen proefperiode leggen de maatschappelijk werkers verbonden door een arbeidsovereenkomst eveneens de in het vorige lid bedoelde eed af.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.45. [1 § 1. De secretaris-generaal gedraagt zich naar de onderrichtingen die worden gegeven door de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en door de voorzitter, binnen de perken van hun respectieve bevoegdheden.
   § 2. De secretaris-generaal oefent in ieder geval de volgende opdrachten en bevoegdheden uit :
   1° de algemene directie van de diensten van het centrum, waarvan hij voor de goede werking en de coördinatie zorgt;
   2° de leiding en het dagelijkse beheer van het personeel;
   3° het voorzitterschap van het directiecomité;
   4° het opstellen van de ontwerpen van personeelsformatie, van een organigram, van opleidingsplannen, van arbeidsreglementen en van het statuut. De secretaris-generaal wordt hierbij ondersteund door de directeur human resources;
   5° het onderzoek en de uitvoering, onder meer in het directiecomité, van de beleidshoofdlijnen vervat in de oriëntatienota bedoeld in artikel 72;
   6° de voorbereiding van de dossiers die aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan het vast bureau worden voorgelegd. De secretaris-generaal heeft de verplichting met de voorzitter te overleggen teneinde de dossiers voor te bereiden die op de dagorde van de bovengenoemde politieke organen staan;
   7° het bijwonen, zonder beraadslagende stem, van de vergaderingen van de raad en van het vast bureau. Tevens is de secretaris-generaal belast met het opmaken van de notulen van die vergaderingen en van de overschrijving ervan in daartoe bestemde registers;
   8° het kunnen bijwonen van de vergaderingen van alle bijzondere comités;
   9° de medeondertekening van alle officiële stukken uitgaande van de raad voor maatschappelijke welzijn, onder meer van de briefwisseling;
   10° het in voorkomend geval herinneren aan de geldende rechtsregels, het vermelden van de feitelijke gegevens waarvan hij kennis heeft en ervoor zorgen dat de door de wet voorgeschreven vermeldingen in de beslissingen worden opgenomen;
   11° de verantwoordelijkheid voor de boeking van de erkende vorderingen en van de vastgelegde uitgaven en voor het opmaken van de bevelschriften tot betaling of tot invordering en de medeondertekening ervan;
   12° het opmaken van voorontwerpen van begroting op basis van de strategische doelstellingen van het beleidsprogramma. Hij brengt verslag uit aan de voorzitter over het voorontwerp van begroting, met inbegrip van het advies van het directiecomité. Het voorontwerp van begroting wordt bekrachtigd door de voorzitter;
   13° de implementatie, organisatie, werking en opvolging van het interne controlesysteem, zoals bedoeld in de artikelen 107bis, 107ter en 107quater. Hierover rapporteert hij jaarlijks aan de raad voor maatschappelijk welzijn;
   14° het bewaren van het archief.
   § 3. Ten minste na iedere goedkeuring van het driejarig plan bedoeld in artikel 72, stelt de secretaris-generaal een afsprakennota op met het vast bureau en de voorzitter over de wijze waarop de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en de secretaris-generaal zelf zullen samenwerken om de beleidsdoelstellingen te realiseren, en over de omgangsvormen tussen het vast bureau en de administratie.
   § 4. Bij vacature van het ambt kan de raad voor maatschappelijk welzijn een personeelslid als tijdelijk secretaris-generaal aanstellen.
   § 5. In geval van gewettigde afwezigheid kan de secretaris-generaal binnen drie dagen, op eigen verantwoordelijkheid, voor een termijn van dertig dagen een plaatsvervanger aanwijzen die aanvaard wordt door de raad voor maatschappelijk welzijn. Deze aanwijzing kan voor dezelfde afwezigheid driemaal hernieuwd worden. Bij ontstentenis kan de raad voor maatschappelijk welzijn een waarnemend secretaris-generaal aanwijzen. Hij is daartoe verplicht indien de afwezigheid langer duurt dan vier maanden.
   De bepalingen van artikel 44 zijn op hem van toepassing.
   De waarnemend secretaris-generaal oefent alle bevoegdheden uit van de secretaris-generaal. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 45bis.[1 . § 1. De directeur human resources is belast, onder het rechtstreekse hiërarchische gezag van de secretaris-generaal, met :
   1° de organisatie van de wervings- en de bevorderingsprocedures van het personeel alsook van de examens;
   2° het uitdenken en uitvoeren van omschrijvingen voor typefuncties en de coördinatie van het vaststellen van definities voor geïndividualiseerde functies;
   3° het previsioneel beheer van het personeelsbestand en van de vaardigheden binnen het centrum alsook de uitwerking van een opleidingsbeleid voor het personeel;
   4° de uitwerking van een ontwerp van reglement voor de evaluatie van het personeel, alsook het goed beheer van het evaluatieproces van ieder betrokken personeelslid;
   5° het beheer van de interne mobiliteit van het personeel;
   6° het opstellen van een jaarverslag ten behoeve van de secretaris-generaal betreffende het humanresourcesmanagement, die door de secretaris-generaal aan de voorzitter wordt overgemaakt.
   § 2. De secretaris-generaal is de enige evaluator van de directeur human resources. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 45ter. [1 De directeur maatschappelijk welzijn is belast, met het oog op het bereiken van de in artikel 1 vastgestelde doelstellingen, in overleg met de voorzitter en onder het rechtstreekse hiërarchische gezag van de secretaris-generaal, met :
   1° het toepassen van het sociaal beleid van het centrum voor maatschappelijk welzijn. alsmede het verzorgen van de evaluatie van dit beleid;
   2° het informeren van de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau, de secretaris-generaal en het bijzonder comité voor de sociale dienst over de behoeften die worden vastgesteld tijdens de uitoefening van de functie en tevens het voorstellen van maatregelen om hieraan tegemoet te komen;
   3° het deelnemen aan de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Bovendien kan hij worden uitgenodigd om deel te nemen aan de besprekingen van de raad voor maatschappelijk welzijn of van het vast bureau telkens als over de problemen gehandeld wordt die de sociale dienst aanbelangen;
   4° het verzekeren van de naleving van de toepassing van de strategische lijnen uitgezet door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op het gebied van het sociaal beleid en het bewaken van de methodologische kwaliteit, de coherentie en de deontologie van het sociale werk, in naleving van het arbeidsreglement van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
   5° het zorgen voor de totstandkoming van de sociale coördinatie bedoeld in artikel 62 alsook de ontwikkeling van elk nuttig partnerschap bij de ontplooiing van het sociaal beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
   6° het bijdragen aan de ontwikkeling van statistische gegevens die nodig zijn voor de bepaling en de aanpassing van het sociaal beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 34, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.46. [1 § 1. De financieel directeur is onder zijn eigen verantwoordelijkheid belast met :
   1° het opmaken van de jaarrekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de bijlagen die erbij behoren. De financieel directeur brengt er verslag van uit aan de secretaris-generaal, het directiecomité, de voorzitter en aan de raad voor maatschappelijk welzijn;
   2° het innen van de regelmatige schuldvorderingen om zo de inkomstenbronnen te optimaliseren met het oog op rentabiliteit en risicobeheersing.
   De financieel directeur dient alle handelingen tot stuiting van verjaring en verval te verrichten, tot alle beslagleggingen te doen overgaan, de inschrijving, herinschrijving of vernieuwing van elke titel die daarvoor vatbaar is ten kantore der hypotheken te vorderen, aan de leden van de raad kennis te geven van het vervallen van de huurovereenkomsten, van de achterstallige betalingen en van elk feit dat de rechten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn schaadt.
   Met het oog op de invordering van zekere en opeisbare schuldvorderingen kan de financieel directeur een door de raad voor maatschappelijk welzijn getekend en voor uitvoerbaar verklaard dwangbevel toesturen. Een dergelijk dwangbevel wordt bij deurwaardersexploot betekend. Dat exploot onderbreekt de verjaring. Een dwangbevel mag door de raad voor maatschappelijk welzijn slechts getekend en voor uitvoerbaar verklaard worden als de schuld opeisbaar, vlottend en zeker is. Bovendien moet de schuldenaar vooraf bij aangetekend schrijven in gebreke gesteld worden. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan administratieve kosten voor dat aangetekend schrijven aanrekenen. Die kosten zijn voor rekening van de schuldenaar en kunnen bij dwangbevel ingevorderd worden. De schulden van publiekrechtelijke personen kunnen nooit bij dwangbevel ingevorderd worden. Tegen dat exploot kan bij verzoekschrift of door dagvaarding beroep ingesteld worden binnen de maand van de betekening;
   3° tegen regelmatige bevelschriften de betaalbaar gestelde uitgaven te doen ten belope hetzij van het bedrag bepaald in elk artikel van de begroting, hetzij van een bijzonder krediet of een voorlopig krediet of van het bedrag van de overeenkomstig artikel 91 overgedragen kredieten.
   Indien de financieel directeur een door het bevoegde orgaan betaalbaar gestelde uitgave weigert te betalen of zulks uitstelt, wordt de betaling ervan vervolgd, zoals inzake directe belastingen, nadat het bevelschrift op verzoek van dit orgaan door het Verenigd College uitvoerbaar is verklaard, na de financieel directeur vooraf gehoord te hebben. De beslissing van het Verenigd College geldt als een regelmatig bevelschrift dat de financieel directeur ambtshalve moet uitvoeren;
   4° het dynamisch beheer van de schuld en de algemene thesaurie van het centrum.
   De financieel directeur staat voor deze opdrachten onder het gezag van de voorzitter.
   § 2. De financieel directeur staat onder het functioneel gezag van de secretaris-generaal voor de volgende opdrachten :
   1° het opstellen van de financiële nota ter begeleiding van het voorontwerp van begroting voor de secretaris-generaal en de voorzitter en bevat minstens :
   a) de evolutie van de vastgestelde rechten;
   b) een vergelijkingstabel;
   c) de evolutie van de exploitatiebegroting;
   d) de evolutie van de financiële lasten;
   e) de resultaten van de vorige rekeningen;
   f) de financieringstabel;
   g) het reservefonds;
   h) het kasgeldfonds;
   i) de thesaurie;
   j) de schuldbeheer op de korte, middellange en lange termijn;
   k) de indicatoren en de ratio's;
   2° de presentatie aan de bevoegde organen, met de secretaris-generaal, van de in punt 1° van dit artikel beschreven documenten;
   3° het regelmatig communiceren van financiële boordtabellen en financiële analyses aan de secretaris-generaal, het directiecomité, de voorzitter en de organen van het centrum;
   4° de financieel directeur is in het bijzonder belast met de organisatie en de supervisie van de overheidsopdrachten voor financiering.
   § 3. In het kader van het interne controlesysteem wordt de financieel directeur belast met :
   1° het doeltreffend en economisch gebruik van de middelen;
   2° de bescherming van de activa;
   3° het verstrekken van betrouwbare financiële informatie aan de secretaris-generaal.
   § 4. De financieel directeur rapporteert op eigen initiatief elke vastgestelde onregelmatigheid of onwettigheid bij de uitvoering van een uitgave, met inbegrip van de naleving van de voorschriften van artikel 91, aan het bevoegde orgaan. Als het beoogde orgaan toch zijn beslissing handhaaft, dragen de raadsleden van voormeld orgaan de persoonlijke verantwoordelijkheid daarvoor.
   § 5. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt alle nodige middelen voor de uitoefening van diens bevoegdheden ter beschikking van de financieel directeur.
   § 6. De financieel directeur is verplicht tot waarborg van diens beheer, een zekerheid in geld, in effecten of in de vorm van hypotheken, een bankwaarborg of een verzekering te stellen.
   Het Verenigd College bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van de zekerheid, volgens de categorie van gemeenten bedoeld in artikel 28, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet, evenals de voorwaarden en de nadere regels voor erkenning van de zekerheid.
   De raad voor maatschappelijk welzijn stelt, op de eerste vergadering na de eedaflegging en binnen de grenzen bepaald met toepassing van vorig lid, het bedrag vast van de zekerheid die de financieel directeur moet stellen, alsmede de termijn waarover deze daartoe beschikt, met een maximum van negentig dagen.
   De zekerheid wordt bij een financiële instelling naar keuze van de financieel directeur gedeponeerd, de rente die ze opbrengt komt aan de financieel directeur toe.
   De akten van zekerheidsstelling worden, zonder kosten voor het centrum voor maatschappelijk welzijn, verleden voor de burgemeester van de gemeente waar het centrum is gelegen.
   Wanneer de door de raad voor maatschappelijk welzijn bepaalde zekerheid wegens toeneming van de jaarlijkse ontvangsten of om enige andere reden ontoereikend wordt geacht, verschaft de financieel directeur, binnen een termijn van 120 dagen vanaf de ontvangst van de kennisgeving door de raad voor maatschappelijk welzijn, een aanvullende zekerheid naar eigen keuze ten aanzien waarvan dezelfde regels gelden als voor de oorspronkelijke zekerheid. De voorzitter zorgt dat de zekerheid van de financieel directeur van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn werkelijk gesteld en te bekwame tijd hernieuwd wordt.
   De financieel directeur die de zekerheid of aanvullende zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn verschaft en dit verzuim niet voldoende verantwoordt ten aanzien van de raad voor maatschappelijk welzijn, wordt geacht ontslag te nemen en wordt vervangen.
   Alle kosten betreffende de vestiging van de zekerheid vallen ten laste van de financieel directeur.
   Is er een tekort in de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dan heeft deze een voorrecht op de zekerheid van de financieel directeur.
   § 7. In geval van gewettigde afwezigheid kan de financieel directeur binnen drie dagen, op eigen verantwoordelijkheid, voor een termijn van dertig dagen een plaatsvervanger aanwijzen die aanvaard wordt door de raad voor maatschappelijk welzijn. Deze aanwijzing kan voor dezelfde afwezigheid driemaal hernieuwd worden Bij ontstentenis kan de raad voor maatschappelijk welzijn een waarnemend financieel directeur aanwijzen. Hij is daartoe verplicht indien de afwezigheid langer duurt dan vier maanden.
   De waarnemend financieel directeur moet voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden om het ambt van financieel directeur uit te oefenen. De bepalingen van artikel 44 en van paragraaf 6 van dit artikel zijn op hem van toepassing.
   De waarnemend financieel directeur oefent alle bevoegdheden uit van de financieel directeur. Bij diens ambtsaanvaarding en -neerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken onder het toezicht van de raad voor maatschappelijk welzijn overgedragen]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 35, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 46bis. <Ingevoegd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij ORD 2003-06-03/32, art. 19; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De raad voor maatschappelijk welzijn kan, op advies van de [1 financieel directeur]1, sommige ambtenaren van het centrum belasten met de inning van ontvangsten in speciën, op het ogenblik waarop het recht op ontvangst wordt gevestigd, voor zover ze verenigbaar is met het uitoefenen van hun functie. Voor deze inning, werken deze ambtenaren onder de verantwoordelijkheid en het gezag van de [1financieel directeur ]1.
   Ze storten de geïnde bedragen intégraal aan de [1 financieel directeur]1 van het centrum, overeenkomstig zijn richtlijnen en leggen, per begrotingsartikel, een uitvoerige invorderingsstaat als bewijsstuk voor.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 46ter. <Ingevoegd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij ORD 2003-06-03/32, art. 20; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Met het oog op de contante betaling van kleine dagelijkse uitgaven, kan de raad voor maatschappelijk welzijn, op advies van de [1 financieel directeur]1, een provisie ter beschikking stellen van sommige personeelsleden, die met naam genoemd. worden en die het aanvaarden.
   De beslissing bepaalt welke soorten van uitgaven contant mogen worden betaald met deze provisie en wat het bedrag ervan is.
   Ieder betrokken personeelslid beheert zijn provisie onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de [1 financieel directeur]1.
   Het Verenigd College kan de regels voor de toepassing van dit artikel vaststellen.{
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 46quater. <Ingevoegd voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij ORD 2003-06-03/32, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Er wordt een eindrekening gemaakt wanneer de [1 financieel directeur]1 de uitoefening van zijn functies definitief stopzet of wanneer hij wordt vervangen door een waarnemend [1 financieel directeur]1 die door de raad voor maatschappelijk welzijn wordt aangewezen.
   § 2. De eindrekening van de [1 financieel directeur]1, indien nodig aangevuld met zijn opmerkingen of, zo hij overleden is, met die van zijn rechtverkrijgenden, wordt voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn die de eindrekening vaststelt.[1 ...]1 [1 ...]1
   § 3. [1 De teruggave van de zekerheid gebeurt van rechtswege bij het verstrijken van de toezichtstermijnen bepaald krachtens artikel 112quater]1.
   § 4. Artikel 93, § 4 is van toepassing wanneer de [1 financieel directeur]1 verzocht wordt het tekort bij te passen.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.47. § 1. De maatschappelijk werker heeft als opdracht, met het oog op de verwezenlijking van de bij artikel 1 bepaalde doelstellingen, en ter uitvoering van de taken hem opgedragen door de [1 secretaris-generaal]1, namens de raad, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst, de personen en gezinnen te helpen bij het opheffen of verbeteren van de noodsituaties waarin zij zich bevinden. Hiertoe doet hij, onder meer, de onderzoeken ter voorbereiding van de te nemen beslissingen, verstrekt documentatie en raadgevingen en verzekert de maatschappelijke begeleiding van de betrokkenen.
   § 2. [1 ...]1
   § 3. Wanneer de met het dossier belaste maatschappelijk werker er wegens bijzondere en uitzonderlijke redenen van vertrouwelijke aard om heeft verzocht, neemt de raad, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst niet eerder een beslissing over een individueel geval van dienstverlening dan na de betrokken maatschappelijk werker gehoord te hebben.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 38, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.48. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de regelen volgens dewelke de beoefenaars van de geneeskunst toegelaten worden tot de uitoefening van hun beroep in de instellingen en diensten van het centrum.
  Ingeval die beoefenaars van de geneeskunst niet benoemd worden noch bezoldigd volgens statutaire bepalingen, dan worden hun betrekkingen met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de inrichting of de dienst beheert, geregeld op basis van een schriftelijke overeenkomst.

Art.49. § 1. (De personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen, hetzij zelf, hetzij door middel van een tussenpersoon, geen enkele bezigheid verrichten die kan schaden aan het vervullen van hun ambtsplichten of met de waardigheid van het ambt in strijd is.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 1°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 2. (Bovendien mogen de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen enkele zelfs onbezoldigde opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk volbrengen.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  Deze bepaling vindt echter geen toepassing op voogdij en op curatele over onbekwamen, evenmin als op de opdrachten die in naam van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd.
  § 3. Van de vorige paragraaf kan, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende, door de raad voor maatschappelijk welzijn afgeweken worden, meer bepaald waar het om het beheer van familiebelangen gaat (of wanneer het ambt niet voltijds uitgeoefend wordt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Deze afwijkingen kunnen in geval van misbruik worden ingetrokken.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 3°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
  § 4. (De hoedanigheid van personeelslid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met inbegrip van de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die ingevolge een beslissing van één der organen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hun werkzaamheden uitoefenen in één der inrichtingen of diensten van het centrum is onverenigbaar met :
  1° het mandaat van burgemeester of gemeenteraadslid in de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is;
  2° het lidmaatschap van het beheerscomité als afgevaardigde van een gemeente, die overeenkomstig artikel 109 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 7 augustus 1987, bijdraagt in de tekorten van het ziekenhuis van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 4°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>

Art.50. De bepalingen van artikel 36, tweede lid, en van het artikel 37 zijn mede van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art. 50bis. [1 § 1. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft een directiecomité, dat tenminste samengesteld is uit de secretaris-generaal, de financieel directeur, de directeur human resources en de directeur maatschappelijk welzijn.
   § 2. Het directiecomité vergadert ten minste eenmaal per maand, op uitnodiging en onder het voorzitterschap van de secretaris-generaal die er de agenda van vaststelt. Van elke vergadering van het directiecomité wordt een verslag opgemaakt.
   Het directiecomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast.
   § 3. Na elke vergadering van het directiecomité deelt de secretaris-generaal de agenda en het verslag ervan mee aan het vast bureau en aan de voorzitter.
   § 4. Het directiecomité :
   1° staat de secretaris-generaal bij in diens opdracht om de werkzaamheden van de verschillende diensten te coördineren;
   2° zorgt voor de transversale uitvoering van de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn en van het vast bureau door de betrokken diensten;
   3° geeft advies over de ontwerpen van personeelsformatie, organigram en het statuut, opgesteld door de secretaris-generaal overeenkomstig artikel 45, § 2, 4° ;
   4° zorgt voor de eenheid van het beheer van de diensten, de kwaliteit van de organisatie en het interne communicatiebeleid;
   5° geeft een advies over het voorontwerp van begroting;
   6° is verantwoordelijk voor het beheer, het systeem van de beheerscontrole, de uitvoering van de algemene beleidsnota en het interne controlesysteem. Te dien einde wordt een lid van het directiecomité aangeduid voor de interne controle. Hij rapporteert direct, middels een jaarlijks rapport, aan de voorzitter en aan de secretaris-generaal. Hij stelt dit jaarlijks rapport voor aan het vast bureau en aan de raad voor maatschappelijk welzijn. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.51. <W 1992-08-05/46, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Aan de personeelsleden van het OCMW, met uitzondering van het personeel dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, kunnen de tuchtstraffen worden opgelegd bepaald in artikel 283 van de nieuwe gemeentewet.
  Die straffen kunnen worden opgelegd wegens de tekortkomingen en handelingen vermeld in artikel 282, 1° en 2°, van de nieuwe gemeentewet, alsmede wegens overtreding van het verbod bedoeld in de artikelen 49, §§ 1 tot 4, en 50 van deze wet.

Art.52. <W 1992-08-05/46, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Titel XIV van de nieuwe gemeentewet, [1 ...]1, is van toepassing op de in het vorige artikel bedoelde personeelsleden, met dien verstande dat de in de nieuwe gemeentewet, voorkomende woorden gemeente, gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, burgemeester en gemeentesecretaris, respectievelijk moeten worden gelezen als openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, raad voor maatschappelijk welzijn, vast bureau, voorzitter en [1 secretaris-generaal]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.53.
  <Opgeheven bij ORD 2019-03-14/25, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.54.
  <Opgeheven bij ORD 2019-03-14/25, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.55. § 1.[1 Het Verenigd College ]1 kan een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn machtigen om voor de door hem bepaalde betrekkingen (van de maatschappelijk werkers,) van het verplegend en verzorgend personeel, van het hulppersoneel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, tot een contractuele aanwerving over te gaan. <W 1992-08-05/46, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   In dit geval moet de raad voor maatschappelijk welzijn bij de vaststelling van de personeelsformatie uitdrukkelijk die vorm van aanwerving voor de bedoelde betrekkingen voorzien en bij de aanstelling een schriftelijke overeenkomst met het betrokken personeelslid sluiten.
   § 2. [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 55bis. <KBN430 1986-08-05/31, art. 3, 006> Het personeel van een ziekenhuis dat van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn afhangt kan binnen de door de raad voor maatschappelijk welzijn goedgekeurde personeelsformatie, en zonder de machtiging bedoeld in artikel 55, § 1, eerste lid, bij contract worden aangeworven. Dit contract wordt schriftelijk afgesloten.

Art.56. § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn en, indien hun hiervoor de bevoegdheid werd overgedragen, het vast bureau en het bijzonder comité, kunnen in dringende gevallen en voor de instellingen of diensten waar de bestendige aanwezigheid van een bepaald personeel onontbeerlijk is, binnen de perken van de personeelsformatie en met (...) gedeeltelijke afwijking op de vastgestelde aanwervingsvoorwaarden, het personeel in dienst nemen dat nodig is om funkties waar te nemen die voorlopig zonder titularis zijn of waarvan de titularis tijdelijk afwezig is en die betrekking hebben op (de maatschappelijk werkers,) het verplegend en verzorgend personeel, het hulppersoneel en het meesters-, vak- en dienstpersoneel. <W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  ( (Het Verenigd College kan) de lijst van de in het eerste lid bedoelde functies uitbreiden.) <W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <ORD 2003-06-03/32, art. 23, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  § 2. In geval van ramp kan de raad voor maatschappelijk welzijn eveneens, eventueel buiten de perken van de personeelsformatie, het personeel in dienst nemen dat nodig is om dringende en onvoorziene taken te vervullen. (...) <W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  § 3. (De indienstnemingen op grond van dit artikel evenals die op grond van artikel 55 of van artikel 60, § 7, worden geregeld door de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.) <W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  De wetten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn er niet op toepasselijk.
  § 4. De aanwerving voor bedieningen die voorlopig zonder titularis zijn mag slechts plaatshebben voor ten hoogste zes maanden.
  Indien het noodzakelijk is, kan de overeenkomst hernieuwd worden voor één of meer periodes die samen met de eerste aanwerving één jaar niet mogen overschrijden.
  § 5. In geval van tijdelijke afwezigheid van de titularis van een bediening mag de overeenkomst gesloten worden voor de duur van de afwezigheid.

HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art.57.<W 1992-12-30/40, art. 151, 020; Inwerkingtreding : 19-01-1993> § 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57ter, heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is.
  Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. (Het bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers.) <W 2007-04-25/38, art. 215, 089; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
  Deze dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn.
  (§ 2. (In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot :
  1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft;
  2° het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft.
  (In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning. De aanwezigheid in het opvangcentrum van de ouders of van de personen die het ouderlijk gezag over het kind daadwerkelijk uitoefenen, wordt gewaarborgd.) <W 2005-12-27/31, art. 22, 083; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden.
  [1 Het recht op maatschappelijke dienstverlening voor een verzoeker om internationale bescherming, die werkelijk steuntrekkende was, eindigt met de kennisgeving van een definitieve negatieve beslissing in het kader van de procedure betreffende het verzoek om internationale bescherming, in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Hij geniet verder maatschappelijke dienstverlening gedurende een periode van dertig dagen vanaf de kennisgeving van de definitieve negatieve beslissing. Het instellen van een cassatieberoep bij de Raad van State geeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het cassatieberoep door de Raad van State wordt onderzocht, is het recht op maatschappelijke dienstverlening slechts gewaarborgd indien het cassatieberoep ontvankelijk wordt verklaard overeenkomstig artikel 20, § 2, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.]1
  De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling [1 die niet onder het toepassingsgebied van het vierde lid valt en]1 die werkelijk steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten.
  Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen geval (de termijn welke vastgelegd is door artikel 7, 4°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen) overschrijden. <W 2007-01-12/52, art. 68, 088; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring.) <W 1996-07-15/33, art. 65, 030; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
  (Indien het gaat om een vreemdeling die dakloos is geworden ingevolge de toepassing van (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), kan de in het vierde en vijfde lid bedoelde maatschappelijke dienstverlening verstrekt worden in een onthaalcentrum, zoals bedoeld in artikel 57ter.) <W 2002-08-02/45, art. 184, 059; Inwerkingtreding : 29-08-2002> <W 2005-08-10/61, art. 42, 081; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
  <Bij zijn arrest nr 43/98 van 22 april 1998 (B.St. 29-04-1998, p. 13348) heeft het Arbitragehof de term "uitvoerbaar" in het derde en het vierde lid vernietgd; Opheffing : 10-01-1997>
  § 3. Het centrum oefent de voogdij uit over of verzekert althans de bewaring, het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige kinderen die door de wet, de ouders of overheidsorganen aan het centrum zijn toevertrouwd.
  § 4. Het centrum voert de taken uit die hem door de wet, de Koning of de gemeenteoverheid zijn toevertrouwd.
  ----------
  (1)<W 2024-03-14/30, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 27-06-2024>

Art. 57bis. <W 2004-08-23/41, art. 2, 078; Inwerkingtreding : 10-07-2004> Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, kennen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een installatiepremie toe aan de persoon die de hoedanigheid van dakloze verliest door een woning te betrekken die hem tot hoofdverblijfplaats dient.

Art. 57ter.<Ingevoegd bij W 1992-12-30/40, art. 152, Inwerkingtreding : 19-01-1993> (De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien een vreemdeling die gehouden is zich in te schrijven in een welbepaalde plaats overeenkomstig artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, materiële hulp ontvangt van een opvangstructuur die belast is met het verlenen van de noodzakelijke dienstverlening om een menswaardig leven te kunnen leiden.
  In afwijking van artikel 57, § 1 kan een asielzoeker aan wie in toepassing van artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen als verplichte plaats van inschrijving een opvangstructuur is aangewezen die beheerd wordt door het Agentschap of één van zijn partners, slechts in deze opvangstructuur gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening overeenkomstig de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.) <W 2007-01-12/52, art. 69, 088; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
  (lid 3 opgeheven) <W 2007-01-12/52, art. 71, 088; Inwerkingtreding : 07-05-2007>
  [1 De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien ten aanzien van een vreemdeling een beslissing is genomen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.]1
  ----------
  (1)<W 2012-01-19/13, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 27-02-2012>

Art. 57ter/1.[1 Om te zorgen voor een evenwichtige spreiding van de opvangplaatsen over de gemeenten, is het O.C.M.W. verplicht lokale opvanginitiatieven op te richten als bedoeld in artikel 64 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria voor die spreiding, rekening houdend met de specifieke situatie van elke gemeente. Dat spreidingsplan treedt in werking vanaf een door de Koning bepaalde datum, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Indien het O.C.M.W. geen lokale opvanginitiatieven opricht, kan het een financiële sanctie opgelegd krijgen, waarvan de nadere regels en de bestemming door de Koning worden bepaald bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
  ----------
  (1)<Hersteld bij W 2013-05-08/18, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 57ter/2. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/45, art. 185, 059; Inwerkingtreding : 29-08-2002> Indien een vreemdeling, die krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, beschikt over een verplichte plaats van inschrijving, wordt aangetroffen in een woning bedoeld in (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), dan is het bevoegde OCMW van de verplichte plaats van inschrijving ertoe gehouden binnen dertig dagen na de uitdrijving uit de bedoelde woning, een huisvesting ter beschikking te stellen van de vreemdeling op het grondgebied van zijn gemeente. <W 2005-08-10/61, art. 42, 081; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
  Voor de periode die begint op de dag van de uitdrijving en die een einde neemt op de dag dat het bevoegde centrum een huisvesting ter beschikking stelt, wordt de vreemdeling op kosten van het centrum geherhuisvest en verstrekt het centrum aan de vreemdeling de maatschappelijke dienstverlening.

Art. 57quater. <W 2002-08-02/45, art. 186, 059; Inwerkingtreding : 01-10-2002> § 1. (Voor de persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussenkomen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van deze persoon in het beroepsleven.) <W 2003-12-22/42, art. 484, 073; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 2. De Koning bepaalt voor welke vormen van inschakeling het centrum financieel tussenkomt alsmede het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de modaliteiten van deze financiële tegemoetkoming. De Koning kan de voorwaarden bepalen voor de toegang tot de verschillende inschakelings- en tewerkstellingsprogramma's.
  § 3. In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kan de financiële steun vanwege het centrum in mindering gebracht worden op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhouding toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde, bepaald in artikel 23, tweede lid. Een financiële steun die aldus in mindering wordt gebracht op het loon van de werknemer, wordt niettemin voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving als loon beschouwd.
  § 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, voor de werknemers die genieten van een financiële steun in hun loon vanwege het centrum :
  1° in afwijkingen voorzien op de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij in dienst genomen wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie;
  2° in een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis , van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.

Art. 57quinquies. [1 In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van het verblijf of, in voorkomend geval de langere periode zoals bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-01-19/13, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 27-02-2012>

Art. 57sexies.[1In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan de vreemdeling die gemachtigd werd tot een verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, omwille van een arbeidskaart B of een beroepskaart.]1

(NOTA : bij arrest nr 131/2015 van 01-10-2015 (B.St. 22-10-2015, p. 65185), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
(NOTA : bij arrest nr.61/2017 van 18-05-2017 (B.St. 13-07-2017, p. 72404), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 20, 005; Inwerkingtreding : 11-07-2013. >

Art.58.<Hersteld bij W 2003-12-22/42, art. 486, 073; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. [1 Een aanvraag betreffende maatschappelijke dienstverlening, waarover het centrum een beslissing moet nemen, kan mondeling, schriftelijk, elektronisch via het elektronisch formulier dat door de minister bevoegd voor maatschappelijke integratie ter beschikking wordt gesteld of ambtshalve door het centrum worden ingediend.
   De steunaanvraag wordt de dag van haar ontvangst chronologisch ingeschreven in het daartoe door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehouden register.
   Wanneer de aanvraag schriftelijk wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de persoon die hij schriftelijk heeft aangewezen.
   Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de schriftelijk aangewezen persoon in het daartoe voorziene vak van het register bedoeld in het tweede lid.
   Wanneer de aanvraag elektronisch wordt gedaan, geldt de registratie ervan als ondertekening.
   Wanneer de elektronische aanvraag op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag wordt ingediend, is de datum van ontvangst van de aanvraag de eerstvolgende werkdag.
   De Koning kan de modaliteiten van de toepassing van het elektronisch formulier bedoeld in het eerste lid bepalen.]1
  § 2. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs. [2 Wanneer de aanvraag via het elektronisch formulier bedoeld in § 1 wordt gedaan, ontvangt de aanvrager dezelfde dag een ontvangstbewijs.]2
  § 3. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een steunaanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht [3 of wanneer het een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending.
  Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, [3 door een geschrift]3 met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.
  De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in § 1 [3 , of op de datum van de overzending van de aanvraag wanneer het OCMW een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3.
  Het openbaar centrum voor [3 maatschappelijk welzijn]3 dat deze verplichting niet naleeft [3 of dat de steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden maatschappelijke dienstverlening verlenen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.
  De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging.
  ----------
  (1)<W 2024-02-29/13, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
  (2)<W 2024-02-29/13, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
  (3)<W 2024-02-29/13, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 21-04-2024>

Art.59. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vervult zijn opdracht volgens de meest aangepaste methoden van het maatschappelijk werk en met eerbiediging van de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging van de betrokkenen.

Art.60.§ 1. De tussenkomst van het centrum is, zo nodig, voorafgegaan van een sociaal onderzoek dat besluit met een nauwkeurige diagnose nopens het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening en de meest passende middelen voorstelt om daarin te voorzien.
  De betrokkene is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het centrum op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend.
  (Het verslag van het sociaal onderzoek opgesteld door een maatschappelijk werker bedoeld in artikel 44 geldt tot bewijs van het tegendeel wat betreft de feitelijke vaststellingen die daarin op tegensprekelijke wijze zijn opgetekend.) <W 1993-01-12/34, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen.) <W 1996-07-15/33, art. 67, 030; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
  § 2. Het centrum verstrekt alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de betrokkenen alle rechten en voordelen te verlenen waarop zij krachtens de Belgische of de buitenlandse wetten aanspraak kunnen maken.
  § 3. Het verstrekt materiële hulp in de meest passende vorm.
  (De financiële hulpverlening kan bij beslissing van het centrum worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in (de artikelen 3, 5° en 6°, 4, 11 en 13, § 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie). <W 2002-05-26/47, art. 58, 056; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd kan het recht op financiële hulp, op voorstel van de maatschappelijk werker belast met het dossier, worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste een maand.
  In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste een jaar kan het recht op financiële hulp voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.) <W 1993-01-12/34, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 4. Het verzekert, met eerbiediging van de vrije keus van de betrokkene, de psycho-sociale, morele of opvoedende begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen.
  Het houdt rekening met de reeds verstrekte begeleiding en met de mogelijkheid tot voortzetting ervan door het andere centrum of dienst waarin de betrokkene zijn vertrouwen reeds heeft uitgedrukt.
  § 5. (Indien de persoon aan wie hulp wordt geboden niet verzekerd is tegen ziekte en invaliditeit, maakt het de betrokkene lid van een verzekeringsinstelling naar zijn keuze, en bij gebrek aan een dergelijke keuze, van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. In de mate van het mogelijke wordt er een persoonlijke bijdrage geëist van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  § 6. (Waar de noodzakelijkheid zich voordoet, richt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, desgevallend in het kader van een bestaande planning, inrichtingen of diensten op met sociaal, curatief of preventief karakter, breidt deze uit en beheert deze.
  De noodzaak tot het oprichten of het uitbreiden van een inrichting of van een dienst moet blijken uit een dossier dat een onderzoek bevat naar de behoeften van de gemeente en/of de streek en naar de gelijkaardige inrichtingen of diensten die reeds in functie zijn, een beschrijving van de wijze van functioneren, een nauwkeurige raming van de kostprijs en van de uitgaven die moeten gedaan worden, alsook, indien mogelijk, inlichtingen die een vergelijking met gelijkaardige instellingen en diensten mogelijk maken.
  De oprichting of de uitbreiding van inrichtingen of diensten, die in aanmerking kunnen komen voor het genieten van toelagen op het vlak van hetzij de investeringen, hetzij van de werking, kan alleen beslist worden op basis van een dossier waaruit blijkt dat de door de organieke wetgeving of reglementering voor het toekennen van deze toelagen voorziene voorwaarden, nageleefd zullen worden.
  Onverminderd de machtigingen te verkrijgen vanwege andere overheidsorganen, wordt het besluit om een inrichting of een dienst op te richten of uit te breiden voor goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad (...), zodra het besluit van die aard is dat het een tegemoetkoming uit de gemeentebegroting zal meebrengen of deze zal verhogen.) <KBN244 1983-12 31/57, art. 3, 002> <W 1992-08-05/46, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  § 7. [2 In het geval waarin een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp met toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn betreffende het ten laste nemen van de steun zijn werkbereidheid moet rechtvaardigen, treft het centrum alle mogelijke maatregelen om de socioprofessionele inschakeling van de rechthebbende mogelijk te maken.
   Het centrum mag die hulp verstrekken door zelf op te treden als werkgever voor een duur die niet langer mag zijn dan de duur die voor de in het eerste lid bedoelde persoon nodig is om gerechtigd te worden op volledige sociale uitkeringen. Die hulp, in de vorm van een inschakelingsbetrekking, kan een opleidingsperiode omvatten die gelijkgesteld wordt aan arbeidsprestaties gaande tot maximaal 1/5 van de jaarlijkse arbeidstijd.
   In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers kunnen de werknemers aangeworven door de centra krachtens een arbeidsovereenkomst, met toepassing van het tweede lid van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen, de externe gebruikers genaamd.
   Met toepassing van het voorgaande lid maakt de inschakelingsbetrekking het voorwerp uit van een overeenkomst van terbeschikkingstelling waarin de door het centrum en door de externe gebruiker verstrekte begeleiding wordt gepreciseerd en die minstens een competentieverwervingsplan bevat.
   In afwijking van het derde lid beschikt de rechthebbende, wanneer de inschakelingsbetrekking wordt uitgeoefend bij een dienst van het centrum, een interne gebruiker genaamd, over een functiebeschrijving en een competentieverwervingsplan. Dat laatste wordt door het centrum aan de rechthebbende bezorgd volgens de door de Regering vastgestelde modaliteiten.
   Na overleg met de centra bepaalt de Brusselse Hoofdstedelijke Regering het model van de overeenkomst van terbeschikkingstelling en de documenten voor de opstelling van het competentieverwervingsplan.
   De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten volgens welke de overeenkomst voor de in het tweede lid bedoelde betrekking moet worden gesloten zodanig dat het centrum het recht behoudt op de subsidie voor de inschakeling van de tewerkgestelde persoon krachtens artikel 36 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en artikel 5, § 4bis, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de OCMW's.
   Voor de uitvoering van deze paragraaf ondersteunt de Brusselse Hoofdstedelijke Regering de centra financieel binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten.]2
  (§ 8. De raad voor maatschappelijk welzijn organiseert, bij huishoudelijk reglement, het in bewaring geven, de bewaring en de teruggave van waarden hetzij op vrijwillige of noodzakelijke basis, die hem ingevolge de artikelen 1915 tot 1954quater van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden toevertrouwd door personen opgenomen in een van zijn instellingen.
  De ontvanger is met de inbewaarneming belast of duidt in overleg met de secretaris eventueel de personen aan die, onder zijn verantwoordelijkheid, gelast zijn deze deposito's te ontvangen, te bewaren en terug te geven.) <W 1992-08-05/46, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  ----------
  (1)<ORD 2017-06-23/24, art. 8, 010; Inwerkingtreding : 01-10-2017>
  (2)<ORD 2019-03-28/04, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art. 60bis. <ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 36, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn neemt alle initiatieven met het oog op de bekendmaking van de verschillende door het centrum verstrekte vormen van dienstverlening, en rapporteert hierover jaarlijks in de beleidsnota.

Art.60ter. [1 Het centrum is verplicht de aanvrager te horen, indien laatstgenoemde dat vraagt, voordat het een beslissing neemt over:
   - de dienstverlening bedoeld in artikel 57;
   - de terugvordering bedoeld in artikelen 98, § 1 en 99.
   Het centrum moet de belanghebbende in kennis stellen van dit recht, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
   De belanghebbende wordt gehoord door hetzij de raad, hetzij het bevoegde orgaan met beslissingsbevoegdheid in het concrete geval.
   De belanghebbende die wordt gehoord kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-02-29/13, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 21-04-2024>


Art.61. Het centrum kan een beroep doen op de medewerking van personen, van inrichtingen of diensten, die, opgericht hetzij door openbare besturen, hetzij op privé-initiatief, in staat zijn de middelen aan te wenden tot verwezenlijking van de verschillende oplossingen die zich opdringen, met eerbiediging van de vrije keuze van de betrokkene.
  Het centrum kan de eventuele kosten van deze samenwerking dragen wanneer deze niet in uitvoering van een andere wet, een reglement, een overeenkomst of een rechterlijke beslissing worden gedekt.
  (Met hetzelfde doel kan het centrum overeenkomsten sluiten, hetzij met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut, hetzij met een privé-persoon of een privé-instelling. In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van dit lid, door deze centra ter beschikking worden gesteld aan de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.) <W 1999-12-24/36, art. 121, 040; Inwerkingtreding : 10-01-2000>

Art.62. <W 1993-01-12/34, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Het centrum kan de instellingen en diensten die binnen het ambtsgebied van het centrum een sociale activiteit of specifieke activiteiten uitoefenen, voorstellen om gezamenlijk een of meer comités in te stellen warin het centrum en die instellingen en diensten hun werkzaamheden kunnen coördineren en overleg plegen over de individuele of collectieve behoeften en de middelen om daarin te voorzien.
  [1 Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale overheid en de andere gefedereerde entiteiten, heeft het, om mee te werken aan de armoedebestrijding, en in coördinatie van voornoemde diensten en instellingen met name de mogelijkheid :
   1° te zorgen voor het bestrijden van het gebrek aan sociale bescherming en het niet-gebruik van rechten;
   2° benaderingen door " peers ", collectieve en gemeenschappelijke werkprocessen uit te bouwen teneinde de participatie van de OCMW-gebruikers te versterken;
   3° in samenwerking met de structuur ter ondersteuning van de eerstelijnszorg, een welzijns- en gezondheidsplan voor zijn territoriaal bevoegdheidsgebied op te stellen op grond van een gedeelde diagnose van de middelen en de noden voor zijn grondgebied. Dit plan wordt aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad voorgesteld en aan het Verenigd College bezorgd;
   4° een begeleidingsdienst voor het zoeken naar een woning en een dienst voor begeleid wonen en uitzettingspreventie op te richten;
   5° specifieke acties te voeren in het kader van de bestrijding van dakloosheid;
   6° zijn dienst schuldbemiddeling uit te breiden met een specifiek deel voor begeleiding inzake energieverbruik. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 62bis.<W 1992-08-05/46, art. 38, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De beslissing inzake individuele hulpverlening genomen door de raad voor maatschappelijk welzijn of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen, wordt aan de persoon die de hulp heeft aangevraagd schriftelijk en aangetekend [1 of elektronisch aangetekend via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox]1 of tegen ontvangstbewijs meegedeeld [1 binnen de acht dagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing]1, op de wijze die door de Koning kan worden bepaald. [1 De datum van de poststempel, van de elektronische zending of van het ontvangstbewijs is doorslaggevend.]1
  De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van beroep, de beroepstermijn, de vorm van het verzoekschrift, het adres van de bevoegde beroepsinstantie en de dienst of persoon, die binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan gecontacteerd worden voor het geven van toelichting.
  ----------
  (1)<W 2024-02-29/13, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 21-04-2024>

Art. 62ter.[1 De door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangewezen ambtenaren controleren de uitvoering van de artikelen 57quater, §§ 1 tot en met 3, en § 4, 2°, 60, § 7, en 61, en de uitvoeringsmaatregelen daarvan, en houden toezicht op de naleving ervan.
   Deze ambtenaren oefenen die controle of dit toezicht uit in overeenstemming met de bepalingen van de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen.
   Wat artikel 57quater, §§ 1 tot en met 3, en § 4, 2°, betreft, worden de controle of het toezicht uitgeoefend onverminderd de inspectie- en controlebevoegdheden van de federale instellingen bevoegd voor de socialezekerheidsbijdragen of voor financiële maatschappelijke bijstand, die ter zake de enige administratieve en technische operatoren zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2015-07-09/17, art. 20, 009, 009; Inwerkingtreding : 01-08-2016 (BESL 2016-06-09/15, art. 42, 1°)>

Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art.63. Iedere minderjarige over wie niemand het ouderlijk gezag, de voogdij of de materiële bewaring heeft, wordt toevertrouwd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt.

Art.64. De jeugdrechtbank of het comité voor de jeugdbescherming kunnen aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de kinderen toevertrouwen over wie het centrum reeds de materiële bewaring heeft en van wie de ouders geheel of gedeeltelijk uit het ouderlijk gezag zijn ontzet.

Art.65. <W 2001-04-29/39, art. 82, 052; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande artikelen wijst de raad voor maatschappelijk welzijn onder haar leden een persoon aan die de taak van voogd zal vervullen alsook een persoon die de taak van toeziend voogd zal vervullen.

Art.66. Indien die kinderen goederen bezitten, oefent de ontvanger ten aanzien van die goederen dezelfde functies uit als ten aanzien van de goederen van het centrum. Als waarborg voor de voogdij geldt de zekerheid gesteld door de ontvanger.

Art.67. De kapitalen die aan die kinderen toebehoren of ten deel vallen, worden belegd bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of gebruikt voor de aankoop van obligaties of kasbons uitgegeven door de openbare besturen en instellingen opgesomd in artikel 78, § 1, tweede lid.

Art.68. De voogdij van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn neemt een einde :
  1° zodra is voorzien in een voogdij met toepassing van de regels van het Burgerlijk Wetboek;
  2° in geval van adoptie, pleegvoogdij, erkenning, (...) of herstel van de ouders die uit het ouderlijk gezag waren ontzet, in de rechten die hun waren ontnomen. <W 2001-04-29/39, art. 83, 052; Inwerkingtreding : 01-08-2001>

Afdeling III. - (Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden.)
Art. 68bis. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-10-2005>

Art. 68ter. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-10-2005>

Art. 68quater. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-10-2005>

Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
Art. 68quinquies. <W 2006-12-27/32, art. 82, 086; ED ; 07-01-2007> § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is belast met het toekennen van een specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
  § 2. Het recht op hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen wordt verleend wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn :
  1° de onderhoudsplichtige heeft recht op het leefloon of op een gelijkwaardige financiële maatschappelijke hulp;
  2° de onderhoudsplichtige is een persoon die :
  a) ofwel onderhoudsgeld voor zijn kinderen verschuldigd is, vastgelegd hetzij in een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij in een uitvoerbare schikking bedoeld in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek;
  b) ofwel onderhoudsgeld verschuldigd is op basis van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek;
  c) ofwel een bijdrage voor een geplaatst kind verschuldigd is op grond van een beslissing genomen door de Jeugdrechtbank of door de bevoegde administratieve overheid;
  3° de onderhoudsplichtige levert het bewijs van de betaling van dit onderhoudsgeld of van deze bijdrage.
  § 3. De specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden of van bijdragen voor geplaatste kinderen bedraagt 50 pct. van het bedrag van de betaalde onderhoudsgelden of bijdragen, met een maximum van 1 100 EUR per jaar.
  § 4. De Koning bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag bij het bevoegd centrum, voor de kennisgeving van de beslissing en voor de uitkering van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Hij bepaalt de te volgen procedure in geval van onbevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarbij de aanvraag wordt ingediend.
  § 5. De Staat kent het bevoegd centrum een toelage toe, gelijk aan 100 pct. van het bedrag van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Voorschotten in mindering van het bedrag dat door de Staat ten laste wordt genomen, kunnen toegekend worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning.

HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art.69. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

Art.70. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

Art.71. Eenieder kan (bij de arbeidsrechtbank) in beroep gaan tegen een beslissing inzake individuele dienstverlening te zijnen opzichte genomen door de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen. <W 1993-01-12/34, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Hetzelfde geldt wanneer één der organen van het centrum één maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek, heeft laten verstrijken zonder een beslissing te nemen. (Deze termijn van één maand loopt, in het geval bedoeld in artikel 58, § 3, eerste lid, vanaf de dag van de overzending.) <W 2003-12-22/42, art. 487, 073; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  (Het beroep moet (, op straffe van verval,) worden ingesteld binnen de drie maanden na hetzij de kennisgeving van de beslissing, hetzij de datum van het ontvangstbewijs, (...).) <W 2006-07-20/39, art. 191, 084; Inwerkingtreding : 07-08-2006> <W 2008-12-22/33, art. 4, 1° en 2°, 090; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
  (Bij ontstentenis van een beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, moet het beroep, op straffe van verval, worden ingediend binnen de drie maanden na de vaststelling van deze ontstentenis van een beslissing.) <W 2008-12-22/33, art. 4, 3°, 090; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
  Het beroep werkt niet schorsend.
  (Wanneer het beroep aanhangig is gemaakt door een dakloze persoon, wijst de arbeidsrechtbank, zo nodig, het bevoegde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan, na dit centrum in de zaak te hebben geroepen en onder voorbehoud van de uiteindelijke tenlasteneming van de verstrekte dienstverlening door een ander centrum of door de Staat overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1993-01-12/34, art. 09, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. - [1 Beleidsprogramma en Driejaarlijks plan]1   ----------   (1)
Art.72.[1 Tweemaal per zittingsperiode, bij de eerste en de vierde begroting, wordt een driejaarlijks plan gevoegd.
   Het eerste driejaarlijks plan wordt vergezeld van een beleidsprogramma dat voor de duur van de zittingsperiode tenminste de belangrijkste beleidsplannen en de begrotingsmiddelen bevat.
   Het driejaarlijks plan bestaat uit de volgende documenten :
   1° een oriëntatienota, die minstens de hoofdbeleidskeuzen bevat die voor de drie eerstvolgende jaren vastgesteld worden;
   2° een beheersplan dat de oriëntatienota begrotingsmatig vertaalt, in de vorm van ramingen en vooruitzichten.
   Het beleidsprogramma en het driejaarlijks plan worden overeenkomstig artikel 26bis, § 1, 8°, aan het overlegcomité voorgelegd.]1
  ----------
  (1)<ORD 2015-10-08/03, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 23-10-2015>

Art.73.<Ingevoegd bij ORD 2002-03-07/50, art. 3; Inwerkingtreding : 08-05-2002> [1 Het door de raad voor maatschappelijk welzijn goedgekeurde beleidsprogramma en het driejaarlijks plan worden aan de gemeenteraad met vermelding van de uitgebrachte stemmen bezorgd.]1
  Het beleidsprogramma [1 en het driejaarlijks plan worden]1 toegelicht door de O.C.M.W.-voorzitter en besproken tijdens de vergadering van de gemeenteraad die de goedkeuring van de in artikel 72 bedoelde begroting op de agenda heeft.
  ----------
  (1)<ORD 2015-10-08/03, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 23-10-2015>

Afdeling 1bis. - (oud afdeling 1.) Beheer van de goederen.
Art.74. [1Vanaf de goedkeuring van de betreffende begroting door het Verenigd College, worden de driejaarlijkse plannen en het algemeen beleidsprogramma, zoals bedoeld in artikel 72, bekendgemaakt op de website van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 44, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.75. De goederen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden beheerd en bestuurd op de wijze door de wet vastgesteld voor de gemeentegoederen, onder voorbehoud van de volgende bepalingen.

Art.76. § 1. (vier leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  De vervreemding van onroerende goederen kan door de hogere overheden niet worden opgelegd dan krachtens een wet, behalve in geval van onteigening ten algemenen nutte.
  § 2. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.77. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.78. § 1. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 40, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  § 2. (Het Verenigd College kan, na advies van het college van burgemeester en schepenen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn machtigen om over te gaan tot onteigeningen te algemenen nutte, indien het oordeelt dat het verkrijgen van de betrokken onroerende goederen noodzakelijk is voor het algemeen belang.
  Benevens de ambtenaren van de comités tot aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat, is de burgemeester van de gemeente die door het centrum wordt bediend bevoegd tot het verlijden van de desbetreffende akten.) <ORD 2003-06-03/32, art. 24, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.79.<W 1992-08-05/46, art. 41, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De raad voor maatschappelijk welzijn is bevoegd om het kapitaal van het centrum aan te wenden voor de bouw of de aankoop van woningen voor bejaarden, mindervaliden of andere personen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien, voor de aankoop van bossen en gronden, voor participaties en bouwmaatschappijen tot nut van het algemeen.
  De raad kan het kapitaal van het centrum ook aanwenden met het oog op deelneming in maatschappijen die sociale doeleinden nastreven die verband houden met de taken van het centrum voor maatschappelijk welzijn of die de werking van het centrum ten goede komen, voor zover deze maatschappijen de bepalingen van de artikelen 118 tot en met 135 [1 , of de artikelen 135/3 [2 ,]2 135/4 [2 en 135/6]2]1 van de wet eerbiedigen of de vorm aannemen van een intercommunale vereniging.
  ----------
  (1)<ORD 2020-10-22/04, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.80. De schenkingen en legaten gedaan aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn onderworpen (aan de aanvaarding van de raad voor maatschappelijk welzijn.) <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  Indien er verzet is geweest, wordt (de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn) binnen acht dagen na haar dagtekening bij ter post aangetekend schrijven aan de indiener van het bezwaar betekend. <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  Elk bezwaar (wordt) ingebracht uiterlijk dertig dagen na die betekening. <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  (lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  Bij inbrenging van bezwaren beslist altijd (het Verenigd College) over de aanneming, de verwerping of de vermindering van de schenking of van het legaat. <ORD 2003-06-03/32, art. 25, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931.
  Notarissen en andere ministeriële ambtenaren alsmede ontvangers van de erfenisrechten zijn verplicht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kennis te geven van de beschikkingen die te hunnen voordele zijn opgemaakt en waarvan zij wegens hun ambt kennis hebben.
  De openbare centra voor maatschappelijk welzijn mogen, zonder bijzondere machtiging, giften van hand tot hand ontvangen.

Art.81. Onverminderd de toepassing van de bijzondere wetten en besluiten, worden de goederen toebehorende aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn verhuurd bij openbare aanbesteding of uit de hand.
  (twee leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 43, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.82. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.83. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.84. § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden toegewezen en stelt de voorwaarden ervan vast.
  (leden 2 en 3 opgeheven) <ORD 2003-06-03/32, art. 26, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn zet de procedure in en wijst de opdracht toe.
  (lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  De toewijzing van opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten die door (andere overheden) of voor rekening (voor rekening van andere overheden) worden gesubsidieerd, wordt echter onderworpen aan de goedkeuring van de Minister die de toelage verleent. <ORD 2003-06-03/32, art. 26, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (twee leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  (§ 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 27, kan de raad voor maatschappelijk welzijn alle of een deel van de hem door §§ 1 en 2 van dit artikel toegekende bevoegdheden overdragen aan het vast bureau. In geval van dringende noodzaak die voortvloeit uit onvoorziene omstandigheden, kan het vast bureau deze bevoegdheden op eigen initiatief uitoefenen. Zijn besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn, die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.) <ORD 2003-06-03/32, art. 26, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.85. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 46, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art.86. <ORD 2003-06-03/32, art. 27, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het financiële dienstjaar van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar. Als tot een dienstjaar behorend, worden alleen aangemerkt, de rechten verkregen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de verbintenissen aangegaan ten opzichte van zijn schuldeisers tijdens dit dienstjaar, ongeacht het dienstjaar waarin ze worden vereffend.

Art.87. <ORD 2003-06-03/32, art. 28, 071; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het Verenigd College stelt de budgettaire, financiële en boekhoudkundige regels vast van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art.88. [1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt ieder jaar, voor het volgende dienstjaar, de begroting van ontvangsten en uitgaven vast van het centrum en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat. Aan deze begrotingen wordt een algemene beleidsnota gehecht evenals het verslag bedoeld in artikel 26bis, § 5.
   Er kan geen enkele begroting worden vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn indien de rekeningen van het voorlaatste dienstjaar niet definitief door de toezichthoudende overheden zijn vastgesteld.
   Op de vergadering van de gemeenteraad waar de goedkeuring van de begrotingen op de agenda staat, worden deze toegelicht door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
   § 2. Indien na goedkeuring van de begroting kredieten moeten worden uitgetrokken of vermeerderd om het hoofd te bieden aan onvoorziene omstandigheden, gaat de raad voor maatschappelijk welzijn over tot wijziging van de begroting.
   In de gevallen waar de geringste vertraging onbetwistbaar schade zou berokkenen, kan de raad voor maatschappelijk welzijn, met toestemming van het college van burgemeester en schepenen, in de uitgave voorzien, onder verplichting om zonder verwijl de nodige kredieten door een begrotingswijziging in te schrijven. In dat geval zal de financieel directeur de betaling doen zonder de goedkeuring van de begrotingswijziging af te wachten.
   Geen enkele begrotingswijziging kan na 1 juli worden vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn indien de rekeningen van het vorige dienstjaar nog niet aan de toezichthoudende overheden werden overgemaakt.
   § 3. Het ontwerp van begroting evenals de bijbehorende algemene beleidsnota of het ontwerp van begrotingswijziging en de daarbij behorende verklarende en stavende nota, opgemaakt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden aan ieder lid van de raad voor maatschappelijk welzijn overgemaakt tenminste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering waarop deze zullen worden besproken.
   § 4. Blijft de raad voor maatschappelijk welzijn in gebreke de begroting vast te stellen of te voorzien in een begrotingswijziging die nodig blijkt hetzij om het hoofd te bieden aan onvoorziene omstandigheden, hetzij tot betaling van een schuld van het centrum die erkend en opeisbaar is, dan zal worden gehandeld overeenkomstig artikel 113.
   Laat de raad voor maatschappelijk welzijn na om de begroting van het centrum binnen de wettelijke bepaalde termijn vast te stellen, dan kan het college van burgemeester en schepenen het centrum in gebreke stellen. Indien de raad voor maatschappelijk welzijn nalaat om de begroting vast te stellen binnen de twee maanden na de ingebrekestelling, kan de gemeenteraad zich in de plaats stellen van de raad voor maatschappelijk welzijn en de begroting van het centrum vaststellen in de plaats van de raad voor maatschappelijk welzijn. Deze begroting wordt door de gemeenteraad betekend aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan het Verenigd College.
   § 5. Bij gebrek aan een uitvoerbare begroting op 1 januari van het dienstjaar in kwestie, kunnen uitgaven vastgelegd worden op voorlopige kredieten, waarvan de modaliteiten en grenzen worden bepaald door het Verenigd College.]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.89.[1§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt elk jaar vóór 15 juni de rekening vast van het voorgaande dienstjaar van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat.
   Tijdens de vergadering waarop de raad voor maatschappelijk welzijn deze rekeningen vaststelt, brengt de voorzitter verslag uit over de financiële toestand van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en over het gevoerde beheer tijdens het voorafgaande dienstjaar, inzake de uitvoering van de begrotingsvooruitzichten, evenals wat betreft de ontvangst en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het jaarverslag wordt samen met de rekeningen doch met uitsluiting van de verantwoordingsstukken, ten minste zeven vrije dagen voor de vergadering, aan elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn meegedeeld.
   § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn verleent tijdens de eerstvolgende vergadering na de kennisgeving van de goedkeuring van de rekeningen, krachtens artikel 112ter, kwijting aan de financieel directeur. De kwijting is slechts rechtsgeldig voor zover de ware toestand niet vrijwillig werd verborgen door weglatingen of onjuiste opgaven in de jaarrekeningen.
   § 3. De beslissing van het niet verlenen van kwijting aan de financieel directeur wordt zonder verwijl aan de financieel directeur, de gemeenteraad en het Verenigd College betekend. Is er bij een definitieve beslissing over de kwijting een tekort vastgesteld, dan verzoekt de raad voor maatschappelijk welzijn de financieel directeur, bij aangetekende brief, een gelijk bedrag in de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te storten; in dat geval is artikel 93, § 4, van toepassing, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 46, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 89bis. [1 Tegen uiterlijk 30 juni van elk jaar rapporteert het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan het Verenigd College over de waarborgen die het aan derden verleend heeft en de overgenomen schulden in het voorafgaande jaar. De vorm en de modaliteiten van deze rapportering worden door het Verenigd College vastgesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2015-10-08/03, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 23-10-2015>

Art.90. [1Vanaf de goedkeuring door het Verenigd College, worden de volgende documenten bekend gemaakt op de website van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn :
   1° de jaarlijkse begroting van het centrum voor maatschappelijk welzijn, met inbegrip van de algemene beleidsnota evenals het verslag bedoeld in artikel 26bis, § 5;
   2° de jaarlijkse begroting van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat;
   3° de jaarrekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat, met inbegrip van het jaarverslag bedoeld in artikel 89. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 47, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.91. <ORD 2003-06-03/32, art. 32, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 88, § 2, tweede lid, kan geen betaling uit de kas van het openbare centrum voor maatschappelijk welzijn geschieden dan op grond van een behoorlijk goedgekeurde op de begroting ingeschreven post. Geen artikel van de uitgaven der begroting mag worden overschreden, met uitzondering van de uitgaven die krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie ambtshalve worden opgenomen. Geen enkele overschrijving mag geschieden dan na een behoorlijk goedgekeurde wijziging van de begroting. In de loop van het ganse begrotingsjaar mag de raad voor maatschappelijk welzijn evenwel interne aanpassingen van de kredieten uitvoeren binnen eenzelfde begrotingsenveloppe zonder het oorspronkelijke totale bedrag van de enveloppe te overschrijden. Een begrotingsenveloppe omvat de kredieten ingeschreven op de verschillende artikelen die dezelfde economische aard hebben in eenzelfde subfunctie, waarbij de economische aard wordt vastgesteld aan de hand van de eerste twee cijfers van de economische code.
  § 2. Wanneer bij het afsluiten van een dienstjaar (sommige) posten bezwaard zijn met regelmatig aangegane verbintenissen, wordt het kredietgedeelte dat nodig is om de schuld af te betalen, ingeschreven op een deel van de allocatie van de kredieten die naar het volgend dienstjaar (moeten) worden overgeschreven, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door het Verenigd College. <Erratum, zie B.S. 18-03-2004, p. 15438>

Art.92. Bij weigering van of vertraging in het betaalbaar stellen van het bedrag der uitgaven die de wet aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn oplegt, beveelt (het Verenigd College) de betaling daarvan, na de raad voor maatschappelijk welzijn gehoord te hebben. Zijn beslissing geldt als bevelschrift tot betaling; de [1 financieel directeur]1 van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is verplicht, onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, het bedrag te betalen. Indien hij weigert, kan tegen hem opgetreden worden door middel van een dwangbevel overeenkomstig artikel [1 artikel 46, § 1, 3°, tweede lid ]1. <ORD 2003-06-03/32, art. 33, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 48, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.93. <ORD 2003-06-03/32, art. 34, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Elk trimester moet de raad voor maatschappelijk welzijn, die een of meer van zijn leden daartoe aanstelt, de kas en de boeken van de [2 financieel directeur]2 nazien en. het proces-verbaal van de vaststellingen, opmaken waarvan het model wordt bepaald door het Verenigd College. Dat proces-verbaal wordt aan het college van, burgemeester en schepenen gezonden.
   § 2. De [2 financieel directeur]2 brengt de raad voor maatschappelijk welzijn onmiddellijk op de hoogte van elk tekort wegens diefstal of verlies.
   Overeenkomstig § 1 wordt onmiddellijk een kascontrole uitgevoerd om het bedrag van het tekort vast te stellen.
   Het proces-verbaal van de kascontrole wordt aangevuld met een feitenrelaas en een verslag over de bewarende maatregelen die de [2 financieel directeur]2 heeft genomen.
   § 3. Wanneer de kascontrole op een tekort wijst, verzoekt de raad voor maatschappelijk welzijn de [2 financieel directeur]2 bij ter post aangetekende brief het bedrag van het tekort op de rekening van het centrum te storten.
   In het in § 2 bedoelde geval, moet het verzoek worden voorafgegaan door een beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn waarbij bepaald wordt of en in welke mate de [2 financieel directeur]2 aansprakelijk gesteld moet worden voor de diefstal of het verlies en waarbij het door hem te betalen bedrag van het tekort wordt vastgesteld; een afschrift van deze beslissing wordt gevoegd bij het tot hem gerichte verzoek om betaling.
   § 4. Binnen zestig dagen na deze betekening kan de [2 financieel directeur]2 een beroep instellen bij het rechtscollege; dit beroep schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn.
   Het hierboven bedoeld college beslist over de aansprakelijkheid van de [2 financieel directeur]2 en stelt het bedrag van het tekort vast dat hij dienovereenkomstig moet betalen.
   De [2 financieel directeur]2 wordt van elke verantwoordelijkheid ontheven als het tekort toe te schrijven is aan de verwerping van uitgaven van definitieve rekeningen, wanneer hij deze heeft gedaan overeenkomstig artikel 46, § 1. Voor zover het tekort aan de definitieve verwerping van sommige uitgaven toe te schrijven is, kan de [2 financieel directeur]2 een beroep doen op de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn of van het bevoegde orgaan die, buiten zijn medeweten, deze uitgaven onregelmatig zouden hebben vastgelegd of betaalbaar gesteld, opdat de beslissing hen gemeen en inroepbaar zou worden verklaard; in dit geval spreekt het rechtscollege zich ook uit over de aansprakelijkheid van de interveniënten.
   In elk geval wordt de beslissing van het rechtscollege slechts uitgevoerd na het verstrijken van de termijn voor het instellen van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State; indien de [2 financieel directeur]2 dan zijn taak niet vrijwillig heeft vervuld, wordt de beslissing uitgevoerd op de zekerheid, en, voor het eventuele overige, op de persoonlijke goederen van de [2 financieel directeur]2, op voorwaarde echter dat ze niet het voorwerp is geweest van beroep bedoeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is ingesteld.
   Wanneer de [2 financieel directeur]2 geen beroep instelt bij de administratieve rechtsmacht en het verzoek om betaling niet inwilligt na het verstrijken van de toegestane termijn, wordt eveneens gehandeld door middel van een dwangbevel.
   [1 § 5. In de maand die volgt op het einde van elk trimester van het financiële dienstjaar stuurt de raad voor maatschappelijk welzijn een verslag aan het Verenigd College, dat de begrotings- en boekhoudkundige gegevens herneemt. Indien de raad voor maatschappelijk welzijn minder dan twee keer per maand bijeenkomt, wordt het vast bureau belast met deze taak. De inhoud en de nadere regels van de overmaking van deze verslagen worden vastgesteld door het Verenigd College.]1
  ----------
  (1)<ORD 2015-10-08/03, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 23-10-2015>
  (2)<ORD 2019-03-14/25, art. 49, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art.94. <KB244 1983-12-31/57, art. 6, 002> § 1. (Het Verenigd College) kan voor sommige diensten en inrichtingen afhangende van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalde regelen treffen in verband met een afzonderlijk beheer, het houden van inventarissen en de boekhouding. <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   § 2. De ziekenhuizen die afhangen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden beheerd door een beheerscomité waarvan (het Verenigd College) de samenstelling en de werking bepaalt. <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   [1 Het beheerscomité dient evenwel dusdanig te worden samengesteld dat de meerderheid van de stemgerechtigde leden tot de raad voor maatschappelijk welzijn behoort; deze leden worden bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn over één stem beschikt. Bij staking van stemmen is de jongste kandidaat in jaren verkozen. ]1.
   Het beheerscomité wordt van rechtswege voorgezeten door de voorzitter van de raad of zijn afgevaardigde.
   § 3. Het beheerscomité van het ziekenhuis is bevoegd om namens de raad voor maatschappelijk welzijn :
   a) alle daden van dagelijks beheer te stellen die krachtens de wet niet uitdrukkelijk aan de raad zijn voorbehouden;
   b) binnen de goedgekeurde personeelsformatie personeel contractueel aan te werven en te ontslaan;
   c) (zolang de beheersrekeningen van het ziekenhuis financieel in evenwicht is, besluiten te nemen inzake de opdrachten voor werken en leveringen van goederen en diensten, tot het maximumbedrag van [1 125.000 euro ]1, met inbegrip van de modaliteiten van financiering van deze opdrachten.) <W 1988-12-30/31, art. 71, 1°, 010; Inwerkingtreding : 15-01-1989>
   (d) de kostprijs te bepalen die het ziekenhuis dient te factureren voor de levering van goederen en diensten aan andere diensten en inrichtingen van het centrum of aan derden;
   e) met betrekking tot het ziekenhuis de beslissingen te nemen tot toepassing van de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de uitvoering van de programma's ter bevordering van de werkgelegenheid.) <KB430 1986-08-05/31, art. 4, 1°, 006>
   § 4. De raad voor maatschappelijk welzijn kan andere bevoegdheden aan het beheerscomité overdragen. Deze overdracht van bevoegdheden kan evenwel steeds geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
   (§ 4bis. Het Verenigd College College kan, onder de voorwaarden die het bepaalt, de bevoegdheden van het Beheerscomité, bedoeld in § 3, uitbreiden.) <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   § 5. Van iedere beslissing die door het beheerscomité namens de raad voor maatschappelijk welzijn genomen wordt, wordt binnen vijftien dagen een afschrift aan de raad gezonden.
   Voor de handelingen van het beheerscomité die namens de raad worden verricht en waarvoor met toepassing van de bepalingen van deze wet, een advies, goedkeuring of machtiging is vereist, dient de beslissing van het beheerscomité rechtstreeks te worden onderworpen aan het oordeel van dezelfde toezichthoudende overheden als dit het geval zou zijn geweest indien de raad daaromtrent zelf een beslissing had genomen.
   § 6. De raad voor maatschappelijk welzijn kan geen beslissingen met financiële weerslag voor het ziekenhuis nemen dan nadat het beheerscomité hierover advies heeft uitgebracht. (Het Verenigd College) bepaalt de termijn binnen dewelke het beheerscomité advies dient uit te brengen. <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   De in het vorige lid vastgestelde procedure geldt eveneens ten aanzien van (de algemene beleidsnota en de verklarende en stavende nota waarvan sprake is in artikel 88, §§ 1 en 3), de benoeming, de bevordering en het in disponibiliteit stellen van statutaire personeelsleden die voor het ziekenhuis werken, alsmede voor het toepassen van tuchtstraffen op deze personeelsleden. <W 1988-12-29/31, art. 9, 1°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
   (Het advies aangaande de beleidsnota's vermeld in het vorige lid kan alleen slaan op het beheer en de uitbating van de instelling die onder de bevoegdheid van het beheerscomité ressorteert.) <W 1988-12-29/31, art. 9, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
   De beslissingen van de raad die afwijken van het advies van het beheerscomité dienen met redenen te worden omkleed.
   De in het tweede lid bedoelde bevoegdheden worden evenwel uitsluitend door de raad uitgeoefend ten aanzien van de personeelsleden die in het beheerscomité zitting hebben.
   § 7. (Het Verenigd College) kan voor het beheer van de ziekenhuizen die afhangen van een intercommunale vereniging of van een vereniging opgericht overeenkomstig hoofdstuk XII van deze wet een gelijkaardige regeling uitwerken als voor de ziekenhuizen die afhangen van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   (§ 8. Het in paragraaf 2 bedoelde beheerscomité beheert eveneens, overeenkomstig de paragrafen 3 tot en met 6, het gedeelte van een ziekenhuis dat wordt omgeschakeld tot verblijfsdienst voor de opneming van personen die behoefte hebben aan zorgverlening, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging. In dit geval worden de boekhouding, de thesaurie, de begroting en de rekeningen, alsook het personeelskader van deze verblijfsdienst, gescheiden gehouden van die van het ziekenhuis.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 4, 2°, 006>
   (Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een ziekenhuis beheert onder de vorm van een vereniging opgericht overeenkomstig hoofdstuk XII van deze wet, wordt het gedeelte van een ziekenhuis dat wordt omgeschakeld tot verblijfdienst voor de opneming van personen die behoefte hebben aan zorgverlening, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende andere vormen van verzorging, door het OCMW. beheerd.) <ORD 1995-12-22/79, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 07-02-1996>
   (§ 9. Indien een plan, zoals bedoeld in artikel 113 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, niet wordt ingediend, goedgekeurd of uitgevoerd overeenkomstig de regelen uitgevaardigd door de Koning krachtens het voormelde artikel, zal het Beheerscomité van het ziekenhuis worden uitgebreid met deskundigen aangeduid door de Gemeenteraad van de gemeente wier openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het ziekenhuis beheert.
   [1 Onverminderd de verkiezingsmodaliteiten voor de samenstelling van het beheerscomité van het ziekenhuis, zoals voorzien in paragraaf 2, tweede lid, is dit inzake de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn niet van toepassing ingeval van aanwijzing van de in het eerste lid bedoelde deskundigen.]1
   (Het Verenigd College) bepaalt de regelen voor de toepassing van dit artikel. <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
   § 10. Zolang de beheersrekeningen van het ziekenhuis financieel in evenwicht zijn, kan het Beheerscomité bepaalde van zijn bevoegdheden delegeren aan de directeur van het ziekenhuis. Deze overdracht van bevoegdheden kan evenwel steeds geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
   Voor de handelingen van de directeur die namens het Beheerscomité worden verricht en waarvoor met toepassing van de bepalingen van deze wet, een advies, goedkeuring of machtiging is vereist, dient de beslissing van de Directeur rechtstreeks te worden onderworpen aan het oordeel van dezelfde toezichthoudende overheden als dit het geval zou zijn geweest indien het Beheerscomité daaromtrent zelf een beslissing had genomen.) <W 1988-12-30/31, art. 71, 3°, 010; Inwerkingtreding : 15-01-1989>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 50, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.95. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen beslissen hun niet-bebouwde onroerende goederen hetzij aan een afzonderlijk eigen beheer te ontwerpen hetzij het beheer ervan toe te vertrouwen aan het bedrijf dat de gronden beheert van de gemeente, zetel van het centrum.

Art.96. <W 1992-08-05/46, art. 52, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan een [1 financieel directeur ]1 benoemen voor diensten en inrichtingen met afzonderlijk beheer. De bepalingen (van deze wet zijn van toepassing op de [1 financieel directeur ]1. <ORD 2003-06-03/32, art. 35, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <Erratum, zie B.S. 18-03-2004, p. 15438>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 51, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art.97. (Voor de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk VII dient onder "kosten van de maatschappelijke dienstverlening" te worden verstaan :
  1. de betalingen in speciën;
  2. de kosten van de in natura verleende hulp;
  3. de kosten van hospitalisatie;
  4. de kosten van huisvesting met inbegrip van die welke gemaakt zijn in de inrichtingen van het centrum;
  5. de kosten berekend volgens vooraf vastgestelde algemene tarieven.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 7,002>
  Zijn uitgesloten de administratie- en onderzoekskosten, alsmede de kosten van de prestaties van het centrum bedoeld door artikel 60, § 1, 2 en 4.
  (Het voorgaande lid heeft geen toepassing op de door een OCMW, bij toepassing van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gemaakte kosten inzake schuldbemiddeling.) <W 1998-07-05/57, art. 18, 036; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.98.<KBN244 1983-12-31/57, art. 8, 002> § 1. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen, bepaalt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, rekening houdend met de inkomsten van de betrokkene, de bijdrage van de begunstigde in de kosten van de maatschappelijke dienstverlening.
  (Deze laatste heeft in ieder geval het recht op een zakgeld, waarvan het bedrag door het centrum wordt vastgesteld.) <W 1992-08-05/46, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  [1 Wanneer de maatschappelijke dienstverlening wordt verstrekt in de vorm van betaling van de kosten van het verblijf in een rusthuis en de begunstigde bijdraagt in deze kosten overeenkomstig het eerste lid, bedraagt het zakgeld ten minste 900 euro per jaar, uitbetaald in maandelijkse schijven. Die betaling kan echter ook in wekelijkse schijven gebeuren ingevolge een beslissing van het OCMW op basis van een beoordeling in concreto dan wel indien de begunstigde of, in voorkomend geval diens voorlopige bewindvoerder, daar schriftelijk om verzoekt. Dit bedrag kan bij koninklijk besluit worden opgetrokken en wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
  De Koning bepaalt welke kosten in geen geval op dit zakgeld mogen worden aangerekend. Hij bepaalt eveneens het statuut van het zakgeld, in het bijzonder bij niet aanwending in geval van overlijden.) <W 2003-05-03/40, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 26-05-2003>
  In geval van vrijwillig onjuiste of onvolledige aangifte vanwege de begunstigde, vordert het centrum het geheel van die kosten terug, ongeacht de financiële toestand van de betrokkene.
  § 2. De kosten van de maatschappelijke dienstverlening worden eveneens krachtens een eigen recht door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verhaald :
  _ op degenen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of ziekte die het verstrekken van de hulpverlening noodzakelijk heeft gemaakt; wanneer de verwonding of ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering terzelfdertijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld;
  _ op de onderhoudsplichten van de begunstigde tot beloop van het bedrag waartoe zij gehouden zijn voor de verstrekte hulp.
  (§ 3. In afwijking van § 2 kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn algemeen afzien van het verhalen van de maatschappelijke dienstverlening verleend aan personen die ten laste zijn genomen in instellingen, waar bejaarden worden gehuisvest, op de onderhoudsplichtigen, met de goedkeuring van de gemeentelijke overheid.) <W 2004-07-09/30, art. 101, 075; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  (Ingeval van toepassing van het eerste lid, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitzonderlijk toch de maatschappelijke dienstverlening op de onderhoudsplichtigen verhalen, wanneer het patrimonium van de persoon die deze hulp geniet opzettelijk in aanzienlijke mate is verminderd tijdens de vijf laatste jaren vóór de aanvang van de maatschappelijke hulp (of tijdens de maatschappelijke hulp).) <W 2005-12-23/31, art. 78, 082; Inwerkingtreding : 09-01-2006> <W 2006-10-26/48, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 09-04-2007>
  ----------
  (1)<W 2021-11-26/06, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 20-12-2021>

Art.99. § 1. (Wanneer een persoon de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor hem hulp werd verleend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vordert dit laatste de kosten van de hulpverlening van hem terug tot beloop van het bedrag van de bovenbedoelde inkomsten, rekening houdende met de vrijgestelde minima.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 9, 002>
  § 2. Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat een voorschot toekent op een pensioen of op enige andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op de achterstallen die de gerechtigde kan doen gelden.

Art.100. <KBN244 1983-12-31/57, art. 10, 002> (§ 1.) Elke materiële individuele dienstverlening ten voordele van een begunstigde die roerende of onroerende goederen nalaat, geeft aanleiding tot een vordering tot verhaal op zijn erfgenamen of legatarissen, van de daaraan verbonden kosten door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gemaakt gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, of een gedeelte ervan, maar slechts ten belope van het actief van de nalatenschap. <W 1992-08-05/46, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  (§ 2. De roerende goederen, zoals onder meer contant geld, juwelen en andere voorwerpen, meegebracht door de zieken en door de kostgangers overleden in de instellingen van het centrum en die er geheel of gedeeltelijk ten laste van het centrum verzorgd of gehuisvest waren, worden door het centrum bewaard gedurende drie jaar te rekenen vanaf het overlijden.
  § 3. De erfgenamen en legatarissen van de zieken en kostgangers waarvan de verzorgings- en onderhoudskosten werden vereffend kunnen hun rechten laten gelden op alle zaken bedoeld in § 2.
  § 4. Bij gebreke van erfgerechtigden, of indien de zaken bedoeld in § 2, meegebracht naar het centrum, niet werden teruggevraagd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden, behoren deze goederen van rechtswege het centrum toe.
  Dezelfde roerende goederen nagelaten door een overleden persoon, voor wiens rekening het centrum opdracht heeft gekregen van de vrederechter om de gehuurde plaatsen te ontruimen die dze bewoonde voor zijn overlijden, behoren, nadat voornoemde termijn verstreken is, het centrum toe.) <W 1992-08-05/46, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art. 100bis. <KBN244 1983-12-31/57, art. 11, 002> § 1. De Koning kan regels en voorwaarden vaststellen betreffende :
  a) de berekening van de kosten van de maatschappelijke dienstverlenging bedoeld onder 2°, 4° en 5°, van artikel 97;
  b) het bepalen van de bijdrage van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 98, § 1;
  c) (het verhaal op de begunstigde, de onderhoudsplichtigen of op zijn debiteurs zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 en 4, en artikel 99, § 1.) <W 2005-12-23/31, art. 79, 082; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  § 2. (Onverminderd artikel 98, § 3, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts afzien van het bepalen van de bijdrage van de begunstigde, van de terugvordering of het verhaal bedoeld in de artikelen 98, §§ 1 en 2, 99 en 100, bij een individuele beslissing en om redenen van billijkheid die in de beslissing worden vermeld.) <W 2004-07-09/30, art. 102, 075; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  Het openbaar centrum moet niet optreden wanneer de kosten of inspanningen hieraan verbonden niet opwegen tegen het verwachte resultaat.

Art.101. De terugbetaling van de kosten van maatschappelijke dienstverlening kan gewaarborgd worden door een wettelijke hypotheek op al de voor hypotheek vatbare goederen die aan de begunstigde van de dienstverlening toebehoren of van zijn nalatenschap afhangen.
  Deze hypotheek heeft slechts gevolg vanaf de dag van haar inschrijving.
  Ten opzichte van de erfgenamen of legatarissen van de begunstigde, die tot betaling van de schuldvordering gehouden zijn, kan deze hypotheek ten alle tijde geldig ingeschreven worden. Onverminderd de bepalingen van artikel 112 van de hypothecaire wet van 16 december 1851, wordt de inschrijving, wanneer ze binnen drie maanden na het overlijden gevorderd wordt, onder de naam van de overledene genomen, zonder dat de erfgenamen of legatarissen nader moeten bepaald worden in de borderellen die aan de hypotheekbewaarder dienen te worden overgelegd. In dit geval wordt de overledene door zijn naam, voornamen en door de data en plaatsen van zijn geboorte en overlijden aangeduid.
  (Behalve wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat geen inschrijving van de wettelijke hypotheek dient te geschieden, wordt die inschrijving door de ontvanger van het centrum gevorderd voor het door hem te bepalen bedrag; de onroerende goederen waarop de inschrijving wordt gevorderd, worden in de borderellen individueel aangewezen door de vermelding van hun aard, het arrondissement, de gemeente en de plaats waar ze gelegen zijn, alsmede van hun kadastrale aanduiding.
  De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd en de rang wordt afgestaan krachtens de toestemming van de hierboven bedoelde ontvanger. De vordering, te dien einde opgesteld door deze laatste en neergelegd op het kantoor van de hypotheekbewaarder, vormt de authentieke akte bedoeld door de artikelen 92 en 93 van de hypotheekwet van 16 december 1851.
  De kosten betreffende de inschrijving, de doorhaling, de vermindering en de rangafstand komen ten laste van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <W 1992-08-05/46, art. 55, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.102. De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 98 en 99 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
  De vordering bedoeld in artikel 98, § 2, laatste lid, verjaart overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaandelijke titel van het Wetboek van Strafvordering.
  (De vordering bedoeld door artikel 100, § 1, verjaart drie jaar na het overlijden van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 56, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  (Deze verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.) <W 1992-08-05/46, art. 56, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.103. De inkomsten van de goederen en van de kapitalen die toebehoren aan de kinderen, die toevertrouwd zijn aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of onder zijn voogdij staan, kunnen tot het vertrek van die kinderen ten bate van dit centrum geind worden tot beloop van de gemaakte kosten.

Art.104. § 1. Indien het kind dat aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd of onder zijn voogdij staat, overlijdt en geen enkele erfgenaam zich aanmeldt, behoren zijn goederen toe aan dit centrum dat daarvan in bezit kan gesteld worden op verzoek van de ontvanger en op de conclusies van het openbaar ministerie.
  Erfgenamen die zich later zouden aanmelden, kunnen slechts de opbrengsten vanaf de dag van hun aanvraag terugvorderen. Deze moet, op straffe van verjaring, ingediend worden binnen (drie) jaar na het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  § 2. De erfgenamen die de nalatenschap zouden verkrijgen, moeten het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergoeden, ten belope van het actief van die nalatenschap, voor de uitgaven waartoe het overleden kind aanleiding heeft gegeven gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, onder voorbehoud van aftrekking van de door het centrum gedurende diezelfde periode ontvangen inkomsten.
  De vordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verjaart (drie) jaar na de datum van het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art.105. Na verdeling van het Gemeentefonds onder de gewesten, wordt een deel van het aan elk gewest toegekend fonds, onder de benaming " Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn " omgeslagen over de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het gewest.
  (Elke Gewestexecutieve stelt, voor haar Gewest, het percentage vast dat aan het Bijzonder Fonds wordt toegekend. De objectieve normen voor de verdeling ervan worden vastgesteld door :
  1° de Executieve van de Vlaamse Gemeenschap voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaamse Gewest;
  2° de Executieve van de Franse Gemeenschap, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Waalse Gewest. Wanneer deze gelegen zijn in één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, zoals omschreven in artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, worden de objectieve normen voor de verdeling vastgesteld door de Raad van de Duitse cultuurgemeenschap;
  3° de bevoegde overheid voor het tweetalig gebied van Brussel-Hoofdstad, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in dat gebied gevestigd.) <W 09-08-1980, art. 47>

Art.106. <ORD 2003-06-03/32, art. 37, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van zijn opdracht, wordt het verschil gedragen door de gemeente.
  § 2. Het verschil bedoeld in voorgaande paragraaf wordt geraamd in de begroting van het. centrum. De voorzieningen betreffende de exploitatie- en investeringsdiensten worden in acht genomen om, dit verschil te berekenen.
  Een dotatie voor dit centrum gelijk aan het bedrag van bovenbedoeld verschil wordt in de uitgaven van de gemeentebegroting ingeschreven.
  Bij het begin van elke maand wordt de dotatie aan het centrum betaald in twaalfden. Nochtans kan ze met instemming van het centrum, volgens andere modaliteiten betaald worden.
  § 3. De definitieve goedkeuring, stilzwijgend of uitdrukkelijk, van de begrotingsrekening van het vorige dienstjaar brengt de vermindering of de vermeerdering met zich (mee) van de gemeentelijke dotatie opgenomen in de begroting van het centrum van het lopende dienstjaar in functie van het eindresultaat van de begrotingsrekening. ". <Erratum, zie B.S. 18-03-2004, p. 15438>

HOOFDSTUK VIIIbis. [1 Interne controle ", dat voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van de voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten ]1   ----------   (1)
Art.107.[1 De openbare centra voor maatschappelijk welzijn staan in voor de interne controle op hun activiteiten.
   Interne controle is het geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke zekerheid te verschaffen over onder andere :
   1° het bereiken van doelstellingen;
   2° het naleven van wetten en procedures;
   3° de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie;
   4° het efficiënt en economisch gebruik van middelen;
   5° de bescherming van de activa;
   6° het voorkomen van fraude. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 53, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 107bis. [1 § 1. Het interne controlesysteem bepaalt op welke wijze de interne controle wordt georganiseerd, met inbegrip van de te nemen controlemaatregelen en procedures en de aanwijzing van de personeelsleden die ervoor verantwoordelijk zijn, alsook de rapporteringsverplichtingen van de personeelsleden die bij het interne controlesysteem betrokken zijn.
   § 2. Het interne controlesysteem beantwoordt minstens aan het principe van de scheiding van de functies van de secretaris-generaal en de financieel directeur en is verenigbaar met de continuïteit van de werking van de verschillende diensten.
   § 3. Het Verenigd College is gemachtigd om de vereisten te wijzigen waaraan het interne controlesysteem dient te voldoen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 54, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 107ter. [1 § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt eerst het algemeen kader van het interne controlesysteem.
   § 2. Binnen de door de raad voor maatschappelijk welzijn toegestane termijn, die niet minder dan vier maanden mag zijn, stellen het vast bureau en de secretaris-generaal, op basis van het algemeen kader, een gedetailleerd ontwerp op van het interne controlesysteem, dat wordt onderworpen aan het advies van het directiecomité.
   Indien het advies van het directiecomité niet wordt gegeven binnen de door het vast bureau en de secretaris-generaal toegestane termijn, die niet minder mag zijn dan 45 dagen, gaat men hieraan voorbij en wordt de procedure voortgezet.
   § 3. Het ontwerp van het interne controlesysteem, opgesteld door het vast bureau en de secretaris-generaal, wordt overgemaakt aan de raad voor maatschappelijk welzijn die deze kan weigeren, wijzigen of definitief kan aannemen.
   Indien de secretaris-generaal en het vast bureau nalaten om een intern controlesysteem voor te leggen binnen de bepaalde termijnen, kan de raad voor maatschappelijk welzijn hieraan voorbij gaan en ze ambtshalve aannemen.
   § 4. Wijzigingen aan het interne controlesysteem worden volgens dezelfde procedure aangenomen. De raad voor maatschappelijk welzijn kan echter de termijnen bedoeld in paragraaf 2 inkorten. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 55, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 107quater. [1 Onverminderd de opdrachten inzake interne controle die krachtens deze wet of door de raad voor maatschappelijk welzijn aan andere organen of personeelsleden worden opgedragen, staat de secretaris-generaal in voor de implementatie, de organisatie en de werking van het interne controlesysteem, onder het gezag van de raad voor maatschappelijk welzijn, zoals bedoeld in artikel 45, § 2, 13°.
   De secretaris-generaal brengt het personeel op de hoogte van het interne controlesysteem, alsook van de wijzigingen ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 56, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Art.108. [1 § 1. In het kader van de uitoefening van het administratief toezicht, gebeurt de verzending van de akten van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van de lijst bedoeld in artikel 112quinquies, § 1, en van de besluiten van het Verenigd College, alsook van de opgevraagde akten van de lijst bedoeld in artikel 112quinquies, § 2, hetzij bij ter post aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij per bode, tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
   De verzending kan eveneens gebeuren via elektronische post, geauthentiseerd door een geavanceerde elektronische handtekening. De ontvangst van de akte, die wordt verzonden via elektronische post, wordt bevestigd met een ontvangstmelding.
   Het Verenigd College bepaalt de praktische modaliteiten van deze verzendingen.
   § 2. Inzake de hen toebedeelde termijnen in het kader van de uitoefening van het administratief toezicht, zijn het Verenigd College alsook de gemeenteraad aan de volgende regels gehouden :
   1° de termijn gaat in de dag na die waarop de akte van het centrum voor maatschappelijk welzijn in zijn authentieke vorm ontvangen is, of, in geval van een elektronische verzending, de dag na het ontvangen van de akte die identiek is aan de authentieke akte;
   2° de vervaldag wordt gerekend tot de termijn;
   3° van elk besluit van het Verenigd College of van elke beslissing van de gemeenteraad moet schriftelijk kennis gegeven worden aan het centrum voor maatschappelijk welzijn, en, op straffe van nietigheid van dit besluit of deze beslissing, moet het verzonden worden uiterlijk de dag waarop de termijn verstrijkt.
   Wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag of een feestdag is, wordt de vervaldag tot de volgende werkdag uitgesteld. Onder feestdagen worden de volgende dagen verstaan : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1, 2, 11 en 15 november, 25 en 26 december, alsmede de bij ordonnantie of bij besluit van het Verenigd College bepaalde dagen. ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 57, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.109.[1. § 1. Het Verenigd College is belast met het toezicht en de controle op de werking van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
   Dit toezicht brengt het recht mede, voor de afgevaardigde ambtenaren van het Verenigd College, alle inrichtingen te bezoeken, kennis te nemen, ter plaatse zelf, van alle stukken en bescheiden, met uitzondering van de dossiers van individuele hulpverlening en verhaal, en erover te waken dat de centra voor maatschappelijk welzijn de wet naleven en niet afwijken van de wilsbeschikking van de schenkers en erflaters betreffende de wettelijk gevestigde lasten.
   Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt hiervan vooraf op de hoogte gesteld.
   De door het Verenigd College afgevaardigde ambtenaren zijn tot geheimhouding verplicht.
   § 2. Het Verenigd College kan aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vragen om hem alle informatie, elk gegeven of elke inlichting toe te sturen die nuttig is voor de uitoefening van het toezicht of het opstellen van statistieken op gewestelijk niveau, of deze ter plaatse verzamelen. Het Verenigd College bepaalt op welke manier de gevraagde gegevens worden verzonden ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 58, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.110.§ 1. [1 § 1. De akten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreffende de volgende onderwerpen worden, binnen twintig dagen nadat ze werden aangenomen, verzonden naar het Verenigd College en het college van burgemeester en schepenen :
   1° de akten die aan het goedkeuringstoezicht onderworpen zijn krachtens artikel 112;
   2° de akten houdende intrekking of rechtvaardiging van een geschorste akte;
   3° de personeelsformatie en het contingent van de contractuele betrekkingen;
   4° de reglementen betreffende de voorwaarden inzake werving en bevordering van het personeel;
   5° de bezoldigingsregeling en de weddeschalen van het personeel;
   6° de reglementen betreffende de vorming, de evaluatie en de interne mobiliteit van het personeel;
   7° de reglementen betreffende het pensioen van het personeel, alsook de financieringswijze van deze pensioenen;
   8° de ontslagen van ambtswege en de afzettingen van het personeel;
   9° [4 de keuze van de plaatsingsprocedure, de vaststelling van de voorwaarden van overheidsopdrachten, waarvan het bedrag, zonder belasting over de toegevoegde waarde, gelijk is aan of hoger is dan het bedrag bepaald in artikel 11, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 18 april 2017 plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren, alsook de selectie van de inschrijvers, kandidaten of deelnemers aan die opdrachten en de gunning of het afzien van de gunning van die overheidsopdrachten.
   De term "overheidsopdrachten" omvat:
   - overheidsopdrachten zoals gedefinieerd in artikel 2, 17°, van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, met inbegrip van de opdrachten bedoeld in artikel 25 tot 34 van dezelfde wet;
   - raamovereenkomsten zoals gedefinieerd in artikel 2, 35°, van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;
   - overheidsopdrachten op basis van een gesloten raamovereenkomst.
   Wanneer de plaatsing van en, in voorkomend geval, het toezicht op de uitvoering van een overheidsopdracht, een raamovereenkomst of een op basis van een gesloten raamovereenkomst geplaatste overheidsopdracht aan een andere aanbestedende overheid worden gedelegeerd, zendt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alleen de beslissingen toe die het in dat verband neemt;]4
   10° [4 de keuze van de plaatsingsprocedure en de vaststelling van de voorwaarden voor concessies voor werken en diensten, ongeacht de geraamde waarde ervan, alsook de selectie van de inschrijvers of kandidaten en de gunning of het afzien van de gunning van die concessieovereenkomsten.
   De termen "concessies voor werken en diensten" worden begrepen zoals gedefinieerd in artikel 2, 7°, van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten, buiten de uitsluitingsgevallen bedoeld in artikel 4 tot 17 van dezelfde wet;]4
   11° het aangaan van saneringsleningen;
   12° het verkrijgen of vervreemden van eigendom of zakelijke rechten met betrekking tot onroerende goederen.
   § 2. Het college van burgemeester en schepenen kan binnen de twintig dagen zijn advies uitbrengen over de in § 1 bedoelde akten aan het Verenigd College en aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. ]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 59, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (2)<BESL 2020-05-07/27, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-06-2020>
  (3)<BESL 2022-05-19/11, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 03-12-2022>
  (4)<ORD 2024-05-16/13, art. 6, 024; Inwerkingtreding : 09-06-2024>

Art.111. [1 § 1. Het Verenigd College kan bij besluit de uitvoering schorsen van elke akte waarbij een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de wet schendt of het algemeen belang schaadt.
   De schorsingstermijn bedraagt dertig dagen, te rekenen vanaf de dag volgend op de ontvangst van de akte. Voor de begrotingen, begrotingswijzigingen, de rekeningen en de akten betreffende de in artikel 112, § 1, bedoelde onderwerpen, bedraagt de termijn zestig dagen.
   Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan de geschorste akte intrekken of rechtvaardigen.
   Op straffe van nietigheid van de geschorste akte, zendt het centrum voor maatschappelijk welzijn de akte waarbij het de geschorste akte rechtvaardigt naar het Verenigd College binnen een termijn van veertig dagen vanaf de ontvangst van het schorsingsbesluit.
   De schorsing wordt opgeheven na het verstrijken van een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de ontvangst van de akte waarbij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de geschorste akte rechtvaardigt, behalve voor de begrotingen, de begrotingswijzigingen en de rekeningen, waarvoor de termijn zestig dagen bedraagt.
   De termijn van dertig dagen bedoeld in het tweede en het vijfde lid, kan eenmalig door het Verenigd College verlengd worden met een termijn van vijftien dagen. De beslissing tot verlenging van de termijn moet ter kennis worden gebracht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor het verstrijken van de oorspronkelijke termijn.
   § 2. Het Verenigd College kan bij besluit elke akte vernietigen waarbij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de wet schendt of het algemeen belang schaadt.
   De vernietigingstermijn bedraagt dertig dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de ontvangst van de akte of, in voorkomend geval, van de akte waarbij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een geschorste akte rechtvaardigt. Voor de begrotingen, begrotingswijzigingen, rekeningen en, in voorkomend geval, de akte waarbij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een geschorste begroting, begrotingswijziging of rekeningen rechtvaardigt, bedraagt de termijn zestig dagen.
   De termijn van dertig dagen bedoeld in tweede lid kan eenmalig door het Verenigd College verlengd worden met een termijn van vijftien dagen. De beslissing tot verlenging van de termijn moet ter kennis worden gebracht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor het verstrijken van de oorspronkelijke termijn]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 60, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.112. [1 § 1. De akten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreffende de volgende onderwerpen, worden, binnen twintig dagen nadat ze werden aangenomen, tezelfdertijd toegezonden aan het Verenigd College en aan de gemeenteraad :
   1° de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van of tot toetreding tot een vereniging bedoeld in Hoofdstuk XII;
   2° de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende de statuten en de statutenwijzigingen van de vereniging;
   3° de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn tot verlenging van de duur of de vrijwillige ontbinding van de vereniging.
   De verzendingen gebeuren in overeenstemming met artikel 108.
   § 2. De gemeenteraad heeft veertig dagen vanaf de ontvangst van de akte om de beslissing goed te keuren of niet goed te keuren. Als de beslissing van de gemeenteraad niet binnen deze termijn ter kennis wordt gebracht aan het centrum voor maatschappelijk welzijn, wordt de beslissing geacht te zijn goedgekeurd.
   Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stuurt de beslissing van de gemeenteraad tot goedkeuring van de beslissing binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan aan het Verenigd College.
   In het geval van de afwezigheid van een beslissing van de gemeenteraad, na het verstrijken van de termijn van veertig dagen, betekent het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zonder uitstel aan het Verenigd College dat de beslissing stilzwijgend werd goedgekeurd door het verstrijken van de termijn.
   In geval van uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van de beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door de gemeenteraad, oefent het Verenigd College een algemeen schorsings- of vernietigingstoezicht uit op deze beslissing overeenkomstig artikel 111, met voorbehoud dat de schorsings- of vernietigingstermijnen voor het toezicht hier zestig dagen bedragen en niet verlengbaar zijn.
   § 3. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stuurt de beslissing van de gemeenteraad, die de beslissing niet goedkeurt, binnen veertig dagen na de ontvangst ervan aan het Verenigd College.
   De beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die niet werd goedgekeurd, is onderworpen aan de goedkeuring van het Verenigd College, die haar besluit dient te betekenen aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad binnen een termijn van veertig dagen die niet verlengbaar is, te rekenen vanaf de ontvangst van het niet-goedkeuringsbesluit.
   Als deze termijn niet wordt nageleefd, wordt de akte geacht te zijn goedgekeurd zoals deze door de raad voor maatschappelijk welzijn werd aangenomen.]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 61, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112bis.[1 . § 1. Binnen twintig dagen na het vaststellen van de begroting door de raad voor maatschappelijk welzijn en, in elk geval, voor 1 november van het jaar dat aan het dienstjaar voorafgaat, wordt de begroting tezelfdertijd toegezonden aan de gemeenteraad en aan het Verenigd College. De twee verzendingen gebeuren in overeenstemming met artikel 108.
   De gemeenteraad heeft veertig dagen vanaf de ontvangst van de akte om de begroting goed te keuren, niet goed te keuren of te hervormen. Als de beslissing van de gemeenteraad niet binnen deze termijn ter kennis wordt gebracht aan het centrum voor maatschappelijk welzijn, wordt de begroting geacht te zijn goedgekeurd.
   § 2. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stuurt de beslissing van de gemeenteraad tot goedkeuring van de begroting binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan aan het Verenigd College.
   In het geval van de afwezigheid van een beslissing van de gemeenteraad, na het verstrijken van de termijn van veertig dagen, betekent het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zonder uitstel aan het Verenigd College dat de begroting stilzwijgend werd goedgekeurd door het verstrijken van de termijn.
   In geval van uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door de gemeenteraad, oefent het Verenigd College een algemeen schorsings- of vernietigingstoezicht uit op deze begroting overeenkomstig artikel 111.
   Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stuurt de beslissing van de gemeenteraad, die de begroting niet goedkeurt of hervormt, binnen veertig dagen na de ontvangst ervan aan het Verenigd College.
   De begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die niet werd goedgekeurd of werd hervormd, is onderworpen aan de goedkeuring van het Verenigd College, die haar besluit dient te betekenen aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad binnen een termijn van veertig dagen die niet verlengbaar is, te rekenen vanaf de ontvangst van de hervormde of niet-goedgekeurde begroting. Als deze termijn niet wordt nageleefd, wordt de begroting geacht te zijn goedgekeurd zoals zij door de raad voor maatschappelijk welzijn werd vastgesteld.
   § 3. Binnen het kader van de uitoefening van zijn toezichtsbevoegdheid, kan de gemeenteraad op de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van de ziekenhuizen die van dit centrum afhangen, ontvangstenramingen en uitgavenposten brengen; hij kan deze verminderen, vermeerderen of schrappen en materiële vergissingen rechtzetten.
   Het Verenigd College heeft dezelfde bevoegdheid.
   § 4. De begrotingswijzigingen worden binnen twintig dagen nadat ze werden aangenomen, tegelijkertijd verzonden aan de gemeenteraad en aan het Verenigd College en worden onderworpen aan de regels betreffende het goedkeuringstoezicht zoals voorzien in paragrafen 1, tweede lid, en 2.
   Indien de begrotingswijzigingen goedgekeurd werden door de gemeenteraad, zij het op uitdrukkelijke of impliciete wijze, oefent het Verenigd College een algemeen toezicht tot schorsing of vernietiging uit op deze begrotingswijzigingen, overeenkomstig artikel 111.
   § 5. Binnen twintig dagen na de vaststelling van de begroting door de gemeenteraad die zich in de plaats stelt van de raad voor maatschappelijk welzijn overeenkomstig artikel 88, § 4, tweede lid, wordt de begroting door de gemeenteraad aan het Verenigd College verzonden om te worden onderworpen aan diens goedkeuring. Zij wordt tegelijkertijd verzonden aan de raad voor maatschappelijk welzijn.
   Het Verenigd College beschikt over een termijn van veertig dagen die niet verlengbaar is, vanaf de ontvangst van de begroting om zijn beslissing van goedkeuring, van niet-goedkeuring of van hervorming aan het centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad te betekenen.
   Indien deze termijn niet wordt nageleefd, wordt de begroting, vastgesteld door de gemeenteraad die zich in de plaats stelt van de raad voor maatschappelijk welzijn, geacht te zijn goedgekeurd. ]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 62, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112ter. [1 § 1. Binnen twintig dagen na het vaststellen van de jaarrekeningen door de raad voor maatschappelijk welzijn en, in elk geval, vóór 30 juni volgend op het afsluiten van het dienstjaar, worden deze verzonden aan de gemeenteraad om definitief te worden vastgesteld. De jaarrekeningen worden tegelijkertijd verzonden aan het Verenigd College.
   De rekeningen worden aangevuld met het in artikel 89, § 1, bedoelde jaarverslag.
   § 2. De gemeenteraad heeft veertig dagen vanaf de ontvangst om de rekeningen goed te keuren of niet goed te keuren. Indien de beslissing van de gemeenteraad niet binnen deze termijn aan de raad voor maatschappelijk welzijn wordt betekend, worden de rekeningen geacht te zijn goedgekeurd.
   Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn stuurt de beslissing van de gemeenteraad tot goedkeuring van de rekeningen binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan aan het Verenigd College.
   In het geval van de afwezigheid van een beslissing van de gemeenteraad, na het verstrijken van de termijn van veertig dagen, betekent het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zonder uitstel aan het Verenigd College dat de rekeningen stilzwijgend werden goedgekeurd door het verstrijken van de termijn.
   § 3. In geval van uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van de rekeningen door de gemeenteraad, oefent het Verenigd College een algemeen toezicht tot schorsing of vernietiging uit op deze rekeningen, overeenkomstig artikel 111.
   § 4. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verstuurt de beslissing van de gemeenteraad tot niet-goedkeuring van de rekeningen aan het Verenigd College binnen veertig dagen na de ontvangst ervan.
   De rekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die niet werden goedgekeurd, worden onderworpen aan de goedkeuring van het Verenigd College die haar besluit moet betekenen aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad binnen een termijn van veertig dagen die niet verlengbaar is, te rekenen vanaf de ontvangst van de beslissing van de gemeenteraad die de rekeningen niet goedkeurt.
   In geval van goedkeuring van de rekeningen door het Verenigd College worden de rekeningen geacht definitief te zijn vastgesteld.
   Als er geen enkele beslissing ter kennis wordt gebracht binnen deze termijn, dan worden de rekeningen geacht te zijn goedgekeurd zoals de raad voor maatschappelijk welzijn deze heeft vastgesteld en worden ze geacht definitief te zijn vastgesteld. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 63, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112quater. [1 De eindrekening van de financieel directeur, vastgesteld door de raad voor maatschappelijk welzijn overeenkomstig artikel 46quater, § 2, wordt binnen vijftien dagen overgezonden aan het Verenigd College met het oog op de definitieve vaststelling ervan. De procedure bedoeld in artikel 112ter, § 4, met betrekking tot de goedkeuring van de rekening en de procedure voor het verlenen van de kwijting aan de financieel directeur bedoeld in artikel 89, § 2, is, behoudens de nodige aanpassingen, van toepassing. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 64, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112quinquies. [1 § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zendt een lijst aan het Verenigd College met een beknopte omschrijving van de akten betreffende de volgende onderwerpen binnen twintig dagen nadat zij werden aangenomen :
   1° de akten van de raad voor maatschappelijk welzijn anders dan degenen die in extenso doorgestuurd werden krachtens de artikelen 110, § 1, 112, § 1, 112bis, 112ter en 112quater;
   2° de akten genomen door het vast bureau betreffende :
   a) de tuchtstraffen bestaande uit een inhouding van loon of een schorsing;
   b) de krachtens artikel 61 gesloten overeenkomsten;
   c) de keuze van de plaatsingsprocedure en de vaststelling van de voorwaarden van overheidsopdrachten van werken, leveringen en diensten die niet kunnen worden gedelegeerd aan de secretaris-generaal van het centrum, alsook de selectie van de inschrijvers, kandidaten of deelnemers en de gunning van deze overheidsopdrachten.
   § 2. De akten verzonden in de vorm van een beknopte omschrijving zijn niet meer vatbaar voor schorsing of vernietiging indien het Verenigd College deze akten niet opgevraagd heeft binnen twintig dagen te rekenen vanaf de dag na de ontvangst van de lijst.
   De termijn voor de schorsing of de vernietiging van de akte, die het Verenigd College binnen de in het eerste lid gestelde termijn opgevraagd heeft, bedraagt twintig dagen te rekenen vanaf de dag na de ontvangst van de akte. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 65, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112sexies. [1 De overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, alsook de concessies van werken en diensten, die gegund worden door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, kunnen slechts met de inschrijver wiens offerte werd weerhouden worden gesloten vanaf de dag waarop de akten waarmee het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de overheidsopdrachten of concessies gunt, niet meer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging of, in voorkomend geval, vanaf de dag waarop het Verenigd College het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in kennis stelt dat de akte onmiddellijk mag worden uitgevoerd.
   Het eerste lid is niet van toepassing op :
   1° de akten die de overheidsopdrachten gunnen bedoeld in het artikel 42, § 1, 1°, b), van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;
   2° de akten die de overheidsopdrachten gunnen die niet aan het Verenigd College moeten worden gestuurd. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 66, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112septies.[1 Elk besluit tot vernietiging, schorsing, niet-goedkeuring, dat een vervangend optreden inhoudt, of dat een termijn verlengt, moet formeel met redenen omkleed zijn. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 67, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 112octies. [1 De verzending van elke akte genomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn anders dan deze die in extenso worden doorgestuurd of in de vorm van een beknopte omschrijving in toepassing van de bepalingen die voorafgaan kan op elk ogenblik gevraagd worden door het Verenigd College of door de hiertoe gedelegeerde ambtenaren. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 68, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.113. Na twee achtereenvolgende, uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, kan (het Verenigd College) een of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten van de raadsleden of van de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven, ten einde de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten en algemene verordeningen. <ORD 2003-06-03/32, art. 43, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (Als een in het vorige lid bedoelde maatregel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt de gouverneur zijn beslissing op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.) <W 1988-08-09/30, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01>
  (De kosten bedoeld in het eerste lid, worden ingevorderd door de ontvanger op voorlegging van een daartoe getroffen besluit van de overheid die de dwangprocedure heeft ingesteld en dat geldt als een door de ontvanger ambtshalve uit te voeren bevelschrift.) <ORD 2003-06-03/32, art. 43, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (opgeheven) <ORD 2003-06-03/32, art. 43, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art.114. (opgeheven) <ORD 2003-06-03/32, art. 44, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.115. § 1. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 63, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  § 2. In afwijking van [1 artikel 28, § 1, vierde lid]1 worden de rechtsgedingen als eiser inzake de verrichtingen waarvan sprake in artikel 46, § 1, alsmede die inzake het beheer van de goederen en de terugvordering van de kosten voor verleende hulp, overeenkomstig de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn, in naam van het centrum gevoerd op vervolging en benaarstiging van de ontvanger of, in voorkomend geval, van de bijzondere ontvanger bedoeld door artikel 96.
  In geval van verhindering of afwezigheid van een van die ambtenaren, worden de in het vorige lid bedoelde handelingen verricht door de ambtenaar die de voornoemde ontvanger onder zijn aansprakelijkheid heeft aangeduid of door de waarnemende ontvanger; bij gebreke hiervan wordt daartoe een ambtenaar afgevaardigd door de raad voor maatschappelijk welzijn.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 69, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art.116. <W 1987-06-22/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 22-07-1987> Bij de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort wordt een hoge raad voor maatschappelijk welzijn ingesteld belast met het geven van advies aan de Minister over alle hem aanbelangende aangelegenheden in verband met het beleid inzake maatschappelijk welzijn.
  De inrichting en de bevoegdheden van die raad worden door de Koning geregeld.

Art.117. In het Ministerie tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort is er een studiedienst, die onder meer belast is met het systematisch volgen van de bedrijvigheid der openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ten einde daaruit de objectieve criteria af te leiden met het oog op de toepassing van deze wet.
  Deze dienst is er eveneens mede belast de evolutie van de sociale noden te bestuderen, een repertorium op te maken van de instellingen en werken van maatschappelijke dienstverlening en hierover een documentatie bij te houden ten dienste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van eenieder die erom verzoekt.

HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art.118. [1 Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan :
   1° om een van de taken uit te voeren die bij deze wet aan de centra zijn toevertrouwd, zich verenigen met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met andere overheidsinstanties en/of met rechtspersonen anders dan die met een winstoogmerk;
   2° in het kader van het beheer van een of meer bij deze wet aan de centra toevertrouwde opdrachten, een vereniging oprichten waarvan hij het enige lid is;
   3° een vereniging met verschillende openbare centra voor maatschappelijk welzijn oprichten, allen gevestigd in het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die als opdracht heeft hen in een federatie te verenigen, met name om hen te vertegenwoordigen of hun belangen te behartigen]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 70, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.119.
  <Opgeheven bij ORD 2019-03-14/25, art. 71, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.120. De statuten van de vereniging (vermelden) : <W 1992-08-05/46, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
   1. de benaming, de zetel en de duur van de vereniging;
   2. het doel of de doeleinden waarvoor zij is opgericht;
   3. de nauwkeurige aanduiding van de deelgenoten, van hun inbrengsten, verbintenissen en bijdragen [1 met dien verstande dat een in artikel 118, 3°, bedoelde vereniging wordt beheerd door organen waarin elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn één enkele stem heeft.]1;
   4. de voorwaarden tot het toetreden en het uittreden van de deelgenoten;
   5. de bevoegdheid van de algemene vergadering en de wijze waarop deze wordt bijeengeroepen alsmede de wijze waarop haar besluiten ter kennis van de leden en van derden worden gebracht;
   6. de betrekkingen van de vereniging met haar leden inzake de mededeling van de documenten die aan de algemene vergadering worden voorgelegd;
   7. de bevoegdheden van de raad van beheer; de wijze van benoeming en van afzetting van zijn leden, alsmede de aansprakelijkheid van de beheerders;
   8. de financiële en boekhoudkundige regels, voor zover zij niet door de wet zijn bepaald;
   9. de na te komen regelen tot het wijzigen van de statuten;
   10. de bestemming van het vermogen van de vereniging ingeval ze zou ontbonden worden.
   De statuten worden in een authentieke akte vastgesteld.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 72, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.121. De vereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Zij kan onder meer, onder dezelfde voorwaarden als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, subsidies van de openbare besturen en schenkingen en legaten ontvangen alsmede leningen aangaan.

Art. 121bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 66, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Al de akten, facturen, aankondigingen, publicaties en andere stukken uitgaande van de vereniging vermelden de benaming van de vereniging met, onmiddelijk daarvoor of daarna de leesbaar en voluit geschreven woorden : " Vereniging onderworpen aan de wet van 8 juli 1976 ".

Art.122. [1 De bepalingen van de artikelen 120 en 134 zijn van toepassing op de wijzigingen van de statuten]1.
   Elke wijziging die voor de deelgenoten een verzwaring van hun verplichtingen of een vermindering van hun rechten in de vereniging meebrengt, moet vooraf hun instemming bekomen.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 73, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.123. In geval van wijziging van de doeleinden waarvoor de vereniging werd opgericht, kan elke deelgenoot zich uit de vereniging terugtrekken door zijn ontslag in te dienen bij de raad van beheer.
  Hij zal de tegenwaarde ontvangen van zijn eventuele inbreng in de vereniging, geraamd volgens de boekhoudkundige waarde op het ogenblik van het ontslag. Hij kan evenwel de teruggave niet eisen van de betaalde bijdragen.

Art.124. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn in de organen van de vereniging vertegenwoordigd door leden van hun raad voor maatschappelijk welzijn.
   [1 Deze leden worden bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn over één stem beschikt. Bij staking van stemmen wordt de oudste kandidaat in jaren verkozen.]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 74, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.125. [1 Zonder afbreuk te doen aan het derde lid, en ongeacht de verhouding van de inbreng van de verschillende deelgenoten, kunnen de publiekrechtelijke rechtspersonen over de meerderheid van de stemmen beschikken in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging]1.
  [1Alle activiteiten van de vereniging moeten worden uitgeoefend met inachtneming van het beginsel van eerbiediging van de inbreng van de deelgenoten, zonder dat hun verplichtingen worden versterkt of hun rechten verzwakt, met inbegrip van de geïmmobiliseerde activa en de resultaten. Het aandeel van elk lid van de vereniging, zowel in termen van risico's als in termen van voordelen, ongeacht of dit van financiële of patrimoniale aard is, evenals hun aandeel in het aantal vertegenwoordigers in de beheersorganen, moet evenredig zijn met het aandeel van hun inbreng. ]1
   (Wanneer een vereniging wordt opgericht met het oog op het exploiteren van een ziekenhuis of van een gedeelte van een ziekenhuis, beschikken de openbare rechtspersonen over ten minste de helft van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging.
   Indien de andere deelgenoten dan de openbare rechtspersonen over de helft van de stemmen beschikken in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging, dan kan maximum 50 procent van het vastgestelde tekort in de beheersrekeningen van het ziekenhuis worden gedekt overeenkomstig de regelen voorzien in artikel 13, § 2bis, van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 6, 006>
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 75, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art. 125bis.[1 § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn sluit een beheersovereenkomst ingeval het een vereniging tot stand brengt in de zin van artikel 118, 1° en 2°, van voornoemde wet wanneer ten minste 50 % van de middelen wordt gedekt door een subsidie die afkomstig is van openbare rechtspersonen of wanneer de raad van bestuur van de vereniging voor de helft bestaat uit openbare rechtspersonen.
   § 2. De beheersovereenkomst bevat ten minste de volgende vermeldingen :
   1° de aard en de omvang van de taken die de vereniging moet vervullen, en voor elk daarvan, de criteria en de kwantitatieve en/of kwalitatieve indicatoren aan de hand waarvan de verwezenlijking ervan kan geëvalueerd worden;
   2° het orgaan belast met de verwezenlijking van het evaluatieverslag en de wijze van overzending van dit verslag naar het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
   3° de controlemiddelen op de financiële situatie van de vereniging waarover het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beschikt en de concrete wijze waarop het effectieve controle kan uitoefenen op het gebruik van de toegekende subsidies;
   4° de middelen die door de openbare rechtspersonen ter beschikking van de vereniging worden gesteld;
   5° de duur.
   § 3. De beheersovereenkomst en de uitvoering ervan worden jaarlijks geëvalueerd op grond van een schriftelijk verslag door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, in aanwezigheid van de voorzitter van de raad van bestuur van de vereniging. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2019-03-14/25, art. 76, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.126. § 1. (Onverminderd de toepassing van andersluidende bijzondere statutaire bepalingen, worden de in dit hoofdstuk bedoelde verenigingen beheerd volgens dezelfde regels als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Ze zijn aan dezelfde controle en hetzelfde administratief toezicht onderworpen.) <ORD 2003-06-03/32, art. 46, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  {X[1 ...]1
   § 2. Wanneer een vereniging gevormd is door openbare centra voor maatschappelijk welzijn of andere openbare besturen van verschillende provincies, wordt het aan de provinciale overheden opgedragen toezicht uitgeoefend door de overheden van de provincie waarvan de gemeente waar de zetel van die vereniging gevestigd is, deel uitmaakt.
   § 3. Het ambt van provinciegouverneur is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van een raad van beheer van die vereniging.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 77, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.127. § 1. De beslissingen van de bovenbedoelde verenigingen zijn vatbaar voor beroep om dezelfde beweegredenen, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als bepaald bij hoofdstuk V van deze wet.
  § 2. De bepalingen van hoofdstuk VII betreffende de terugbetaling door particulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening zijn van toepassing op de door dit hoofdstuk bedoelde verenigingen.

Art.128. § 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen der hiernavolgende §§ 2 en 3, zijn de personeelsleden van een vereniging onderworpen aan hetzelfde administratief statuut, geldelijk statuut en pensioenstelsel en aan dezelfde bepalingen van deze wet als die welke van toepassing zijn op de personeelsleden van het centrum dat de gemeente bedient waar de zetel van de vereniging gevestigd is.
  § 2. Personeelsleden van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat deelgenoot is van een in dit hoofdstuk bedoelde vereniging kunnen door deze worden overgenomen.
  Ongeacht de regelen toepasselijk bij bevorderingen worden deze leden met hun graad of met een gelijkaardige graad en in hun hoedanigheid overgeplaatst; zij behouden de bezoldiging en de geldelijke anciënniteit die zij hadden of zouden bekomen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt dat zij bij hun overplaatsing bekleedden, verder hadden uitgeoefend.
  (Het Verenigd College) bepaalt de algemene regelen tot vaststelling van de administratieve anciënniteit van deze personeelsleden. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder deze personeelsleden terug in hun centrum van herkomst kunnen worden opgenomen. De wetten of besluiten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn niet van toepassing op de overplaatsingen die op grond van deze paragraaf geschieden. <ORD 2003-06-03/32, art. 47, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (Op verzoek van het centrum, van de vereniging of het betrokken personeelslid, doet het Verenigd College uitspraak over elke betwisting betreffende de toepassing van de bovenstaande bepalingen. Het verzoek daartoe moet worden ingediend binnen zestig dagen vanaf de kennisgeving aan of de kennisneming door de eiser van de beslissing die aanleiding geeft tot de betwisting. Het Verenigd College moet zich binnen zestig dagen na ontvangst (van) het verzoek uitspreken. Bij gebrek hieraan wordt het verzoek geacht te zijn verworpen.) <ORD 2003-06-03/32, art. 47, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <Erratum, zie B.S. 18-03-2004, p. 15438>
  § 3. Bij de overname van personeel dat in dienst is van een deelgenoot van de privé-sector kan bedongen worden dat dit personeel in dezelfde toestand behouden blijft wat betreft bezoldiging, anciënniteit, sociale zekerheid en verworven rechten.
  De voorwaarden en modaliteiten van een eventuele regularisatie in vast verband worden door de Koning bepaald.

Art.129. Voor het beheer van de vereniging en van haar inrichtingen en diensten worden de regelen toegepast van het dubbel boekhouden.
  Het financieel dienstjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
  De rekening van de vereniging omvat de balans, de exploitatierekening en de winst- en verliesrekening, afgesloten op 31 december van elk jaar.
  De andere regelen eigen aan het financieel beheer van de verenigingen worden door (het Verenigd College) bepaald. <ORD 2003-06-03/32, art. 48, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.130. De vereniging is aansprakelijk voor de fouten die kunnen toegeschreven worden hetzij aan haar aangestelden, hetzij aan de organen, waardoor haar wil wordt uitgevoerd.
  Door de beheerders wordt geen persoonlijke verplichting aangegaan betreffende de verbintenissen van de vereniging. Hun aansprakelijkheid is beperkt tot de vervulling van de hun gegeven opdracht en tot de in hun beheer bedreven fouten.

Art.131. De duur van de vereniging mag niet meer bedragen dan dertig jaar.
   De vereniging is van rechtswege ontbonden bij het verstrijken van de door de statuten vastgestelde duur indien de verlenging niet vooraf beslist en gemachtigd werd.
   [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 78, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.132.Tot de vrijwillige ontbinding van de vereniging vóór het verstrijken van de termijn door de statuten bepaald, kan alleen worden beslist met de instemming van al de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die er lid van zijn.
   [1 ...]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 79, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

Art.133. (Het Verenigd College) kan de ontbinding uitspreken van elke vereniging die haar maatschappelijke opdracht te buiten gaat of niet verwezenlijkt. Hij kan dit ook doen zo deze haar wettelijke en statutaire verplichtingen niet naleeft. <ORD 2003-06-03/32, art. 133, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
  (Het Verenigd College) kan tevens de ontbinding uitspreken van elke vereniging, welke zich op 31 december 1978 niet heeft aangepast aan de nieuwe wettelijke, reglementaire en statutaire beschikkingen, welke door de huidige wet of door (het Verenigd College) werden opgelegd. <ORD 2003-06-03/32, art. 133, 072; Inwerkingtreding : 01-01-2004>

Art.134. (De definitief geworden goedkeuringsbesluiten) betreffende de in dit hoofdstuk bedoelde verenigingen, alsmede de beslissing waarbij akte genomen wordt van het ontslag bedoeld door artikel 123, worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. <W 1992-08-05/46, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
  De statuten en de eventuele wijzigingen hiervan worden (...) in extenso bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op kosten van de vereniging. <W 1992-08-05/46, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>

Art.135. Bij ontbinding van de vereniging kan elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door [1het Verenigd College ]1, gemachtigd worden om de goederen die op zijn grondgebied zijn gelegen terug te kopen volgens de bepalingen voorzien in de statuten of bij gebreke hiervan volgens schatting van deskundigen.
   Bij gebreke aan aanbieding van terugneming of aan machtiging worden die goederen openbaar verkocht, tenzij een andere deelgenoot van de vereniging beslist ze tegen de prijzen der schatting aan te kopen.
  ----------
  (1)<ORD 2019-03-14/25, art. 80, 012; Inwerkingtreding : 01-06-2019>

HOOFDSTUK XIIbis. - Ziekenhuisverenigingen op het grondgebied van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Afdeling I [1 - Definities en toepassingsgebied]1   ----------   (1)
Art.135/1. [1 § 1. In de zin van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder :
   1° ziekenhuis : een ziekenhuis in de zin van artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen;
   2° plaatselijke vereniging : de in artikel 135/2 bedoelde vereniging;
   3° ziekenhuis-vzw : de in artikel 135/3 bedoelde vzw;
   4° koepelvereniging : de in artikel 135/5 bedoelde vereniging;
   5° andere vereniging : de in artikel 135/6 bedoelde vereniging;
   6° gefuseerd ziekenhuis : het gefuseerd ziekenhuis in de zin van het koninklijk besluit van 31 mei 1989 houdende nadere omschrijving van de fusie van ziekenhuizen en van de bijzondere normen waaraan deze moet voldoen;
   7° ziekenhuisgroepering : de ziekenhuisgroepering in de zin van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen, met rechtspersoonlijkheid;
   8° locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk : het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk in de zin van artikel 14/1, 1°, van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen;
   9° vzw : de vereniging zonder winstoogmerk in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
   § 2. Dit hoofdstuk is niet langer van toepassing in geval van ontbinding van de koepelvereniging.
   Het is ook niet langer van toepassing op ontbonden plaatselijke verenigingen, ziekenhuis-vzw's en andere verenigingen.
   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de activiteiten van de plaatselijke verenigingen, van de ziekenhuis-vzw's en van andere verenigingen, andere dan die bedoeld in de artikelen 135/2, 135/3 en 135/6.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>


Afdeling II. [1 - De verschillende soorten verenigingen]1   ----------   (1)
Onderafdeling I. [1 Plaatselijke verenigingen]1   ----------   (1)
Art.135/2.[1 § 1. De plaatselijke vereniging is een vereniging opgericht overeenkomstig de regels van hoofdstuk XII die tot doel heeft rechtstreeks of in het kader van een ziekenhuis-vzw de gehele of gedeeltelijke uitbating van één of meer ziekenhuizen te verzekeren.
   § 2. De plaatselijke vereniging oefent een openbare dienstopdracht uit door bij te dragen aan het aanbod van diensten, disciplines of uitrustingen om beter aan de behoeften van de bevolking te voldoen en de kwaliteit van de zorg te verbeteren.
   De plaatselijke vereniging voert de sociale opdrachten uit die haar door de koepelvereniging worden gedelegeerd. Zij verleent steun in toepassing van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en zij waarborgt voor iedere patiënt, ongeacht zijn inkomens-, verzekerbaarheids- of vermogenstoestand, een universele toegang tot de zorgverstrekking zodat hij kan rekenen op de nodige kwaliteitsvolle zorgen aan de beste prijs met respect voor zijn ideologische, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging.
   De plaatselijke vereniging brengt jaarlijks verslag uit over de manier waarop zij haar gedelegeerde sociale en openbare dienstopdrachten heeft uitgevoerd en over de middelen die zij daaraan heeft besteed.
   § 3. In afwijking van artikel 128, § 1, en onverminderd artikel 128, § 2 en § 3, stellen de plaatselijke verenigingen vrij de administratieve en geldelijke statuten van hun personeel vast [2 , rekening houdend met de principes en oriëntaties zoals door de koepelvereniging vastgelegd overeenkomstig artikel 135/5, § 2]2. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling II. [1 Ziekenhuis-vzw's]1   ----------   (1)
Art.135/3.[1 § 1. De ziekenhuis-vzw is een vereniging die, overeenkomstig artikel 79, in afwijking van de regels van hoofdstuk XII, wordt opgericht door één of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn en/of plaatselijke verenigingen en/of andere publiekrechtelijke rechtspersonen met één of meer ziekenhuisbeheerders met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid met het oog op de gehele of gedeeltelijke uitbating van één of meer ziekenhuizen.
   § 2. Een ziekenhuis-vzw kan enkel onder de volgende voorwaarden worden opgericht :
   1° de oprichting van de vereniging beantwoordt aan de wens van haar leden om partnerschappen tussen hen te ontwikkelen of te versterken en/of een betere expertise mogelijk te maken in een efficiënte economische omgeving door een optimaal gebruik van persoonlijke middelen en een deskundig beheer, en/of een multidisciplinaire aanpak mogelijk te maken die beantwoordt aan een intensivering van de zorg en in het bijzonder aan het steeds meer gespecialiseerde karakter ervan, met name op technologisch vlak, in voorkomend geval in het kader van de fusie van hun respectievelijke ziekenhuizen;
   2° de vereniging oefent een openbare dienstopdracht uit door bij te dragen aan het aanbod van diensten, disciplines of uitrustingen om beter aan de behoeften van de bevolking tegemoet te komen en de kwaliteit van de zorg te verbeteren en aldus bij te dragen aan de ontwikkeling van een openbaar zorgaanbod;
   3° de vereniging oefent de aan haar door de koepelvereniging gedelegeerde sociale opdrachten uit en waarborgt voor iedere patiënt, ongeacht zijn inkomens-, verzekerbaarheids- of vermogenstoestand, een universele toegang tot de zorgverstrekking zodat hij kan rekenen op de nodige kwaliteitsvolle zorgen aan de beste prijs met respect voor zijn ideologische, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging;
   4° de vereniging werkt een vijfjarig strategisch plan uit waarin zij vaststelt hoe zij haar gedelegeerde sociale en openbare dienstopdrachten beoogt uit te voeren en haar middelen hieraan beoogt te besteden.
   § 3. De statuten van de ziekenhuis-vzw bepalen het volgende :
   1° de vereniging heeft tot doel [2 alle of een deel van de activiteiten van]2 één of meer ziekenhuizen uit te baten;
   2° de vereniging neemt de vorm aan van een vereniging zonder winstoogmerk;
   3° de plaatselijke verenigingen en/of openbare centra voor maatschappelijk welzijn wijzen samen minstens de helft van de vertegenwoordigers in de algemene vergadering van de ziekenhuis-vzw aan;
   4° een plaatselijke vereniging wordt in de algemene vergadering van de vereniging vertegenwoordigd door leden die door haar raad van bestuur worden aangewezen, en een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt in diezelfde organen vertegenwoordigd door leden aangewezen door zijn raad voor maatschappelijk welzijn;
   5° de algemene vergadering van de vereniging wijst de leden van de raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw aan;
   6° elke activiteit van de vereniging moet worden uitgevoerd rekening houdend met de aandelen en/of inbreng van de deelgenoten en/of leden.
   § 4. Een ziekenhuis-vzw kan andere rechtspersonen met of zonder winstoogmerk oprichten of hierin participaties nemen om de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel te bevorderen. De rechtspersonen die zij opricht of waarin zij participaties neemt, zijn onderworpen aan hetzelfde toezicht als hetgeen dat op haar wordt uitgeoefend in toepassing van de artikelen 135/7 tot en met 135/9.
   § 5. Het locoregionaal klinisch ziekenhuisnetwerk dat zou worden opgericht door een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn en/of een of meer plaatselijke verenigingen en/of een of meer andere openbare besturen met een of meer ziekenhuisbeheerders met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, neemt de rechtsvorm aan als bedoeld in artikel 2/3 van de ordonnantie van 4 april 2019 betreffende de erkenning, de programmatie en de erkenningsprocedures van de ziekenhuizen, vormen van samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen of ziekenhuisactiviteiten. Het kan niet de vorm aannemen van een ziekenhuis-vzw.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.135/4. [1 § 1. In afwijking van de artikelen 110 tot 112, zijn enkel de paragrafen 2 tot en met 4 van onderhavige bepaling van toepassing op de beslissing van een raad voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van een ziekenhuis-vzw en tot vaststelling en wijziging van de statuten van de ziekenhuis-vzw. De paragrafen 2 tot en met 4 zijn van toepassing op beslissingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn en plaatselijke verenigingen om zich aan te sluiten bij een bestaande ziekenhuis-vzw.
   § 2. Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en elke plaatselijke vereniging maken de beslissing tot oprichting van een ziekenhuis-vzw en het ontwerp van de statuten samen over aan het Verenigd College en de koepelvereniging binnen twintig dagen na de goedkeuring ervan.
   De koepelvereniging heeft na de ontvangst van deze beslissingen en ontwerpen dertig dagen de tijd om ze goed of af te keuren. De koepelvereniging kan de beslissing tot oprichting van een ziekenhuis-vzw of het ontwerp van de statuten enkel afkeuren, indien zij vaststelt dat de voorwaarden van artikel 135/3, § 2 of § 3 niet zijn vervuld.
   Bij gebrek aan een beslissing van de koepelvereniging op het einde van de termijn van dertig dagen, wordt de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn of van de plaatselijke vereniging om een ziekenhuis-vzw op te richten en/of het ontwerp van de statuten, geacht te zijn goedgekeurd.
   § 3. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de plaatselijke vereniging maakt de beslissing van de koepelvereniging tot goedkeuring van de beslissing tot oprichting van een ziekenhuis-vzw en/of van het ontwerp van de statuten, of de mededeling dat deze beslissing en/of dit ontwerp van de statuten door het verstrijken van de termijn werden/werd goedgekeurd, binnen vijftien dagen na ontvangst van de beslissing of het verstrijken van de in paragraaf 2 bedoelde termijn van dertig dagen, over aan het Verenigd College.
   Het Verenigd College kan de beslissing tot goedkeuring van de koepelvereniging binnen dertig dagen na de in lid 1 bedoelde overmaking nietig verklaren. Het Verenigd College kan de beslissing van de koepelvereniging enkel nietig verklaren, indien het vaststelt dat de voorwaarden van artikel 135/3, § 2, niet zijn vervuld.
   § 4. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de plaatselijke vereniging maakt de beslissing van de koepelvereniging tot afkeuring van de beslissing tot oprichting van een ziekenhuis-vzw en/of het ontwerp van de statuten, binnen veertig dagen na ontvangst ervan over met zijn opmerkingen.
   Het Verenigd College heeft vanaf de ontvangstdatum van de beslissing tot oprichting van een ziekenhuis-vzw en/of het ontwerp van de statuten die door de koepelvereniging werden/werd afgekeurd, dertig dagen de tijd om van zijn beslissing tot goedkeuring of afkeuring kennis te geven aan de raad voor maatschappelijk welzijn of de plaatselijke vereniging.
   Indien het Verenigd College geen kennisgeeft van zijn beslissing binnen de in lid 2 bedoelde termijn, worden/wordt de beslissing tot oprichting van een ziekenhuis-vzw en/of het ontwerp van de statuten geacht te zijn goedgekeurd zoals aangenomen door de raad voor maatschappelijk welzijn of de plaatselijke vereniging.
   § 5. Wat de wijze van overmaking van de documenten en de termijnen betreft, is artikel 108 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>


Onderafdeling III. [1 Koepelvereniging]1   ----------   (1)
Art.135/5.[1 § 1. Er mag slechts één koepelvereniging worden opgericht.
   De koepelvereniging is een vereniging opgericht overeenkomstig de regels van hoofdstuk XII.
   Zij bestaat uit rechtstreekse of onrechtstreekse vertegenwoordigers van op zijn minst :
   1° de deelgenoten van de plaatselijke verenigingen;
   2° de deelgenoten van de ziekenhuis-vzw's;
   3° de Brusselse gemeenten die geen deelgenoot zijn in de plaatselijke verenigingen;
   4° het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
   Overeenkomstig artikel 118 van onderhavige wet, kunnen andere publiek- of privaatrechtelijke rechtspersonen ook lid zijn van de koepelvereniging.
   § 2. De koepelvereniging bepaalt de sociale opdrachten van algemeen belang die de plaatselijke verenigingen en de ziekenhuis-vzw's moeten uitvoeren overeenkomstig de ordonnantie van 13 februari 2003 houdende toekenning van bijzondere subsidies aan de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest [2 en stelt de principes en oriëntaties vast van de administratieve en geldelijke statuten van het personeel van de plaatselijke verenigingen]2.
   § 3. De koepelvereniging oefent een toezicht uit op de plaatselijke verenigingen en de ziekenhuis-vzw's, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 135/4 en 135/7 tot en met 135/9.
   § 4. In afwijking van artikel 128, § 1, en onverminderd artikel 128, § 2 en § 3, stelt de koepelvereniging vrij de administratieve en geldelijke statuten van haar personeel vast.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling IV. [1 Andere verenigingen]1   ----------   (1)
Art.135/6.[1 Om de vervulling van hun opdrachten te vergemakkelijken, kunnen de koepelvereniging en/of de plaatselijke verenigingen en/of andere overheidsinstanties een vereniging oprichten die geen ziekenhuis-vzw is [2 onderling of]2 met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen. Deze rechtspersonen kunnen elke rechtsvorm aannemen, mits zij geen winstoogmerk hebben.
   In afwijking van artikel 118, kunnen de in het eerste lid bedoelde privaatrechtelijke rechtspersonen een winstoogmerk nastreven.
   De in het eerste lid bedoelde verenigingen zijn de " andere verenigingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 15, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Afdeling III. [1 - Administratief toezicht]1   ----------   (1)
Onderafdeling I. [1 Toezicht op de plaatselijke verenigingen, ziekenhuis-vzw's en andere verenigingen]1   ----------   (1)
Art.135/7. [1 De plaatselijke verenigingen en andere verenigingen, in afwijking van artikel 126, en de ziekenhuis-vzw's zijn uitsluitend onderworpen aan de in de artikelen 135/4 en 135/8 tot en met 135/11 vastgestelde regels inzake administratief toezicht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 18, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>


Art.135/8.[1 § 1. De koepelvereniging wijst binnen elke plaatselijke vereniging, ziekenhuis-vzw en andere vereniging een effectieve commissaris en zijn plaatsvervanger aan. Eenzelfde commissaris kan binnen meerdere plaatselijke verenigingen, ziekenhuis-vzw's en andere verenigingen worden aangewezen.
   De commissaris neemt deel aan de vergaderingen van de organen van de plaatselijke vereniging, de andere vereniging en de ziekenhuis-vzw en ontvangt alle documenten die op die vergaderingen betrekking hebben.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde commissaris is belast met :
   1° het controleren van de conformiteit van de beslissingen van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging met de wet en de statuten;
   2° het controleren van de conformiteit van de beslissingen van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging met hun gedelegeerde sociale opdracht;
   3° het controleren van het feit of het eventuele tekort van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging past in een kader en binnen financiële verbintenissen die de financiën van de gemeenten niet in gevaar brengen, rekening houdend met de openbare dienstverplichtingen en de gedelegeerde sociale opdracht waarmee zij zijn belast;
  [2 3° /1 het controleren van de conformiteit van de beslissingen van de plaatselijke verenigingen met de door de koepelvereniging vastgelegde oriëntaties en principes inzake administratieve en geldelijke statuten;]2
   4° het controleren van de conformiteit van de wijzigingen aan de statuten van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging met de wet, inzonderheid artikel 135/3, § 3;
   5° het controleren van het feit of de beslissingen van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging om een andere rechtspersoon op te richten of hierin participaties te nemen, kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van hun maatschappelijk doel.
   § 3. Onverminderd paragraaf 6, heeft de in paragraaf 1 bedoelde commissaris het recht om de beslissingen van plaatselijke verenigingen, ziekenhuis-vzw's en andere verenigingen aanhangig te maken bij de koepelvereniging.
   Wanneer hij van deze aanhangigmaking gebruik maakt, wordt de betwiste beslissing onverwijld opgeschort en op elektronische wijze, met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender, verzonden aan de koepelvereniging. Deze laatste verklaart, in voorkomend geval, de beslissing van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw of de andere vereniging nietig en verzendt haar beslissing per aangetekende brief of op elektronische wijze, met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender, aan de betrokken rechtspersoon en aan de in artikel 135/12 bedoelde commissarissen, binnen dertig dagen na de datum waarop de beslissing haar werd overgemaakt. Na deze termijn, wordt zij geacht de beslissing van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw of de andere vereniging goed te keuren.
   § 4. De in artikel 135/12 bedoelde commissarissen hebben vanaf de ontvangst van de beslissing van de koepelvereniging zeven dagen de tijd om daartegen een met redenen omkleed beroep in te stellen bij het Verenigd College. Dat beroep wordt verzonden per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender. In geval van stilzwijgende goedkeuring, begint de beroepstermijn te lopen vanaf de dag die volgt op de vervaldatum van de termijn waarbinnen de koepelvereniging zich moest uitspreken.
   § 5. De plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw of de andere vereniging kan een met redenen omkleed beroep instellen bij het Verenigd College tegen de beslissing van de koepelvereniging in dezelfde vorm en binnen dezelfde termijnen als deze bedoeld in paragraaf 4.
   § 6. In het kader van de uitoefening van de in paragraaf 2, 4°, bedoelde opdrachten, heeft de commissaris een evocatierecht inzake de ontwerpbeslissingen van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging.
   Indien gebruik wordt gemaakt van dit recht, wordt de beslissing gedurende twintig dagen opgeschort en treedt automatisch een overlegmechanisme in werking tussen de koepelvereniging en de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw en de andere vereniging. Na deze termijn, bekrachtigt de raad van bestuur van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw of de andere vereniging de uit het overleg voortvloeiende beslissing. Bij gebrek aan een dergelijke beslissing, beraadslaagt de raad van bestuur van de plaatselijke vereniging, de ziekenhuis-vzw of de andere vereniging, geldig.
   § 7. Indien een ziekenhuis-vzw of een andere vereniging wordt opgericht met een rechtspersoon die is onderworpen aan een toezichthoudende overheid, kunnen deze laatste en de koepelvereniging de samenwerkingsmodaliteiten voor de uitoefening van hun respectievelijk toezicht overeenkomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 19, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.135/9. [1 § 1. Indien de ziekenhuizen van de leden van de ziekenhuis-vzw niet gefuseerd zijn, belast de koepelvereniging, bij dewelke een met de in lid 2 bedoelde meerderheid goedgekeurd verzoek van de raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw aanhangig werd gemaakt, één van de in artikel 135/8, § 1, bedoelde commissarissen met de opdracht om zich in de plaats te stellen van het orgaan van een plaatselijke vereniging die lid is van de vzw die beslissingen goedkeurt die een niet beheersbare impact kunnen hebben op het tekort van de plaatselijke vereniging en/of de ziekenhuis-vzw.
   Het in lid 1 bedoelde verzoek van de raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw moet worden goedgekeurd met een twee derde meerderheid van de leden van haar raad van bestuur, met een twee derde meerderheid van de leden van haar raad van bestuur die de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en/of de plaatselijke verenigingen en/of andere overheidsbesturen vertegenwoordigen en met een twee derde meerderheid van de leden van haar raad van bestuur die de ziekenhuisbeheerders met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid vertegenwoordigen.
   De in lid 1 bedoelde commissaris brengt maandelijks verslag uit van zijn opdracht aan de raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw en de koepelvereniging.
   Behoudens indien zij wordt verlengd op initiatief van de koepelvereniging of op verzoek van de raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw met dezelfde meerderheden als deze bedoeld in lid 2, wordt de opdracht van de commissaris ambtshalve beëindigd drie maanden na zijn aanstelling.
   De raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw kan zich met dezelfde meerderheden als deze bedoeld in lid 2 verzetten tegen de verlenging door de koepelvereniging van de opdracht van de in lid 1 bedoelde commissaris.
   § 2. Van de in paragaaf 1 bedoelde beslissingen van de ziekenhuis-vzw en de koepelvereniging wordt onverwijld kennisgegeven aan de plaatselijke vereniging per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender.
   De plaatselijke vereniging heeft na ontvangst van de in paragraaf 1 bedoelde beslissingen van de ziekenhuis-vzw en de koepelvereniging, zeven dagen de tijd om bij het Verenigd College een met redenen omkleed beroep in te stellen tegen deze beslissingen. Dit beroep wordt verzonden per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender.
   Het Verenigd College kan de beslissingen van de ziekenhuis-vzw en de overkoepelende vereniging nietig verklaren binnen dertig dagen na de in lid 2 bedoelde toezending.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 20, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>


Art.135/10. [1 § 1. Indien bij haar een verzoek aanhangig wordt gemaakt dat werd goedgekeurd met een twee derde meerderheid van de leden van de raad van bestuur van een plaatselijke vereniging die niet is uitgesloten van het toezicht in toepassing van artikel 123/11, belast de koepelvereniging één van de in artikel 135/8, § 1, bedoelde commissarissen met de opdracht om zich in de plaats te stellen van het orgaan van deze plaatselijke vereniging die beslissingen goedkeurt die een niet beheersbare impact kunnen hebben op het tekort van de plaatselijke vereniging.
   De in lid 1 bedoelde commissaris brengt maandelijks verslag uit van zijn opdracht aan de raad van bestuur van de plaatselijke vereniging en de koepelvereniging.
   Behoudens indien zij wordt verlengd op initiatief van de koepelvereniging of op verzoek van de raad van bestuur van de ziekenhuis-vzw met een twee derde meerderheid, wordt de opdracht van de commissaris ambtshalve beëindigd drie maanden na zijn aanstelling.
   De raad van bestuur van de plaatselijke vereniging kan zich met een twee derde meerderheid verzetten tegen de verlenging door de koepelvereniging van de opdracht van de in lid 1 bedoelde commissaris.
   § 2. Van de in paragaaf 1 bedoelde beslissingen van de plaatselijke vereniging en de koepelvereniging wordt onverwijld kennisgegeven aan het in gebreke blijvend orgaan van de plaatselijke vereniging per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender.
   Het in gebreke blijvend orgaan heeft na ontvangst van de in paragraaf 1er bedoelde beslissingen van de plaatselijke vereniging en de koepelvereniging, zeven dagen de tijd om bij het Verenigd College een met redenen omkleed beroep in te stellen tegen deze beslissingen. Dit beroep wordt verzonden per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>


Art.135/11.[1 In afwijking van artikel 135/8, is de plaatselijke vereniging aan geen enkel toezicht onderworpen in de volgende gevallen :
   1° zolang zij niet is ontbonden en zij lid is van een ziekenhuis-vzw [2 die, onder meer, het ziekenhuis van de betrokken plaatselijke vereniging beheert in het kader van een fusieverrichting of van een ziekenhuisgroepering die in de groeperingsovereenkomst uitdrukkelijk voorziet dat de ziekenhuizen van de groepering op termijn fuseren]2;
   2° behalve voor de toepassing van artikel [2 135/9]2, gedurende een periode van [2 door de koepelvereniging vastgelegd en van maximum tien]2 te rekenen vanaf de erkenningsdatum van de ziekenhuisgroepering waarin zij deelneemt, voor zover deze ziekenhuisgroepering de vorm heeft aangenomen van een ziekenhuis-vzw of een andere vereniging en de groeperingsovereenkomst uitdrukkelijk voorziet dat de ziekenhuizen van de groepering op termijn fuseren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 22, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>
  (2)<ORD 2023-10-05/17, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Onderafdeling II. [1 Toezicht op de Koepelvereniging]1   ----------   (1)
Art.135/12. [1 § 1. In afwijking van artikel 126, is de koepelvereniging uitsluitend onderworpen aan het in onderhavig artikel voorziene toezicht.
   § 2. Dit toezicht wordt uitgeoefend door het Verenigd College. Hiertoe wijst deze laatste twee commissarissen van een verschillende taalrol aan.
   Deze laatsten nemen met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de organen van de koepelvereniging.
   De afschriften van de beslissingen van de beheersorganen van de koepelvereniging worden hen binnen vijftien dagen na hun goedkeuring toegezonden per aangetekend schrijven of op elektronische wijze met afgifte van het bewijs van verzending aan de afzender.
   § 3. De commissarissen beschikken over zeven dagen vanaf, afhankelijk van het geval, de vergadering van het orgaan van de koepelvereniging of de ontvangst van de beslissing van de gedelegeerd bestuurder om per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het bewijs van verzending aan de afzender beroep in te stellen bij het Verenigd College tegen elke beslissing die zij onwettig zouden achten.
   Dit beroep schort automatisch de uitvoering van de beslissing op.
   § 4. Het Verenigd College kan de beslissing van de koepelvereniging nietig verklaren binnen dertig dagen na de ontvangst van het beroep dat door de commissarissen werd ingesteld. Binnen dezelfde termijn, geeft het kennis van zijn beslissing aan de koepelvereniging per aangetekende brief of op elektronische wijze met afgifte van het verzendingsbewijs aan de afzender.
   § 5. Indien het College geen kennis geeft van zijn beslissing binnen de in het voorgaand lid voorziene termijn, wordt de opschorting opgeheven en kan de beslissing niet meer nietig worden verklaard door het Verenigd College.
   § 6. Op het einde van elk boekjaar en uiterlijk op 31 juli van het volgend jaar, stelt de koepelvereniging haar activiteitenverslag van het afgelopen jaar op met een gedetailleerde toelichting over de wijze waarop zij haar opdrachten heeft uitgeoefend dat zij ter controle overmaakt aan het Verenigd College en ter informatie aan de raden van de betrokken centra en gemeenten. Het Verenigd College maakt het verslag ter informatie over aan de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2020-10-22/04, art. 24, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>


Afdeling IV. [1 - Subsidiëring van de koepelvereniging]1   ----------   (1)
Art.135/13. [1 Het Verenigd College kent jaarlijks een forfaitaire subsidie toe aan de koepelvereniging om haar in staat te stellen de in dit hoofdstuk beoogde opdrachten uit te voeren.
   Het Verenigd College bepaalt het bedrag van de subsidie en de voorwaarden voor de toekenning ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij ORD 2023-10-05/17, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 135bis.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135ter.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135quater.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135quinquies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135sexies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135septies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135octies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135novies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135decies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135undecies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

Art. 135duodecies.
  <Opgeheven bij ORD 2020-10-22/04, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 08-11-2020>

HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.136. De overgang van het patrimonium van de commissies van openbare onderstand naar de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mag geen afbreuk doen aan de verworven rechten en de wettelijk gevestigde bestemmingen van goederen, noch aan de rechten die vóór de bekendmaking van deze wet inzake stichtingen voorbehouden waren op grond van de artikelen 84 tot 87 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand.

Art.137. De provinciale onderstandsfondsen bedoeld door de artikelen 89 tot 91 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand worden ontbonden.
  Hun gebeurlijk tegoed wordt door de zorgen van de bestendige deputatie vereffend in de vorm van tegemoetkomingen ten gunste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die in de betrokken provincie gelegen zijn en waarvan de inkomsten ontoereikend zijn.

Art.138. De identificatiediensten ingesteld met toepassing van artikel 98 van de wet van 10 maart 1925 worden opgeheven. Hun activa en passiva, evenals hun personeel worden overgenomen door het Ministerie dat het maatschappelijk welzijn onder zijn bevoegdheid heeft. De Koning regelt de modaliteiten van deze overname.

Art.139. De regelen betreffende de overgave van de goederen en van het archief van de commissies van openbare onderstand aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede die betreffende het opmaken van de eindrekeningen van de ontvangers van de commissies van openbare onderstand, worden bepaald bij koninklijk besluit.

Art.140. Voor de eerste verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn is de voorrang waarvan sprake in artikel 15, 1° en 2°, eveneens van toepassing voor de kandidaten die op de dag van de verkiezing een mandaat in een commissie van openbare onderstand bekleden of dit mandaat vroeger hebben uitgeoefend.

Art.141. § 1. In de nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens de wet van 30 december 1975 zijn de bepalingen die getroffen werden ten opzichte van de commissies van openbare onderstand van de samengevoegde gemeenten en de bij een aanhechting betrokken gemeenten, alsmede ten opzichte van hun personeelsleden, van toepassing op de centra voor maatschappelijk welzijn die deze commissies vervangen.
  In de andere gemeenten wordt het personeel van de commissie van openbare onderstand zonder nieuwe benoeming of andere formaliteit overgenomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die commissie vervangt. Elk personeelslid behoudt zijn graad, anciënniteit, administratief en geldelijk statuut en geniet alle voordelen die het had kunnen verkrijgen.
  § 2. Voor de personeelsleden alsmede de gewestelijke ontvangers die ingevolge de toepassing van deze wet in hun ambt niet kunnen gehandhaafd blijven, bepaalt de Koning de regelen welke van toepassing zijn om hun rechten te vrijwaren.
  Daartoe kan Hij :
  a) afwijken :
  1. van de wetten die prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen;
  2. van artikel 42 van onderhavige wet, wat de personeelsformatie alsmede de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden betreft;
  3. van artikel 115 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, wat de leeftijd voor het rustpensioen betreft;
  4. van de wet van 25 april 1933 op het pensioen van het gemeentepersoneel;
  b) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toestaan te beslissen dat sommige personeelsleden de eretitel van hun vroeger ambt mogen dragen.

Art.142. § 1. De Koning bepaalt de regelen welke in acht moeten worden genomen ter vrijwaring van de rechten van de personen die, met toepassing van artikel 24 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand, een pensioen genoten of er aanspraak op kunnen maken op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige wet.
  § 2. De anciënniteit verworven door de gewezen voorzitters van de commissies van openbare onderstand wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van hun rechten op pensioen indien zij als voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn worden aangeduid.

Art.143. Zijn niet van toepassing op het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 1 tot 6 en 8 tot 15 van de wet van 21 december 1927 betreffende de beroepsklerken, technische bedienden, politieagenten en in 't algemeen al de aangestelden der gemeenten en der daarvan afhangende besturen, gewijzigd bij de wetten van 18 december 1930 en 10 juni 1937 en bij de besluitwet van 10 januari 1947.

Art.144. Artikel 16, 4°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wordt vervangen door de volgende bepaling : "..."

Art.145. In het koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bekrachtigd bij de wet van 16 juni 1947, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 132°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, wordt het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..."
  2° Artikel 161, 4°, wordt vervangen door de volgende tekst : "..."

Art.146. In het koninklijk besluit nr. 308 van 31 maart 1936 houdende het Wetboek der successierechten, bekrachtigd bij de wet van 4 mei 1936, wordt in artikel 52°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..."

Art.147. In het besluit van de Regent van 26 juni 1947, houdende het Wetboek der zegelrechten, bekrachtigd bij de wet van 14 juli 1951, wordt artikel 59, 12°, vervangen door de volgende tekst : "..."

Art.148. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegde besluiten :
  1° de tekst van de wetten die door deze wet stilzwijgend gewijzigd worden in overeenstemming brengen met deze wet;
  2° de tekst van de wetten in overeenstemming brengen met de terminologie van deze wet;
  3° de codificatie vaststellen van de bepalingen van deze wet en van de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand, gewijzigd door de wet van 9 juli 1971.
  Te dien einde kan Hij :
  1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de inkleding van de te codificeren bepalingen wijzigen;
  2° de verwijzingen die in de te codificeren bepalingen mochten voorkomen wijzigen, ten einde ze, onder meer, in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;
  3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die vervat zijn in de te coördineren bepalingen, een andere dan de oorspronkelijke redactie aanwenden met het oog op de overeenstemming der bepalingen en de eenheid in de terminologie.
  (derde lid; wijzigingsbepaling van de W 1965-04-02/01) <W 1993-01-12/34, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>

Art.149. Van de dag waarop de bepalingen van deze wet en of de besluiten in uitvoering ervan genomen, in werking treden, zullen de wetten en besluiten, die vroeger van kracht waren, niet meer bindend zijn in zake die door deze wet en haar uitvoeringsbesluiten zijn geregeld.

Art.150. De beslissingen door de commissies van openbare onderstand getroffen vóór de inwerkingtreding van deze wet blijven inzake de door de toezichthoudende overheid te verlenen adviezen, machtigingen en goedkeuringen, alsook inzake de tegen die beslissingen openstaande beroepen, onderworpen aan de vóór de inwerkingtreding van deze wet ter zake geldende wetsbepalingen.

Art. 151. De artikelen 5 tot 23 treden in werking op 1 januari 1977.
  De overige bepalingen van deze wet hebben uitwerking op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn volgend op de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1976.