8 JULI 1976. - Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Duitstalige Gemeenschap. (NOTA : voor de aan 23-11-2006 voorafgaande versies, zie de archieven van de federale vorm W1976-07-08/01) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 28-12-2006 en tekstbijwerking tot 17-06-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 6-16, 16bis, 17, 17bis, 18, 18bis, 18ter, 19-20, 20bis, 21, 21bis, 22-23
Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art. 24-25, 25bis, 25ter, 26, 26bis, 26ter, 27, 27bis, 28-33, 33bis, 34-40
HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 41-55, 55bis, 56
HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art. 57, 57bis, 57ter, 57ter/1, 57ter/2, 57quater, 57quinquies, 57sexies, 58-60, 60bis, 60ter, 61-62, 62bis
Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art. 63-68
Afdeling III. - (Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden.) <Ingevoegd bij W 1989-05-08/31, art. 1, 012>
Art. 68bis, 68ter, 68quater
Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. <W 2006-12-27/32, art. 82; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Art. 68quinquies
HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art. 69-74
HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. Beheer van de goederen.
Art. 75-85
Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art. 86-93
Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art. 94-96
HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art. 97-100, 100bis, 101-104
HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art. 105-107
HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Art. 108-111, 111bis, 111ter, 112-113
HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art. 114-115
HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art. 116-117
HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art. 118-121, 121bis, 122-135
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 136-151
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.
Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden,tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.
Art.2. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid. Zij vervangen de commissies van openbare onderstand waarvan zij alle goederen, rechten, lasten en verplichtingen overnemen.
Iedere gemeente van het Rijk wordt bediend door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.4. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.5. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
HOOFDSTUK II. - De raad voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Samenstelling en vorming van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.6. § 1. Het (...) openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt bestuurd door een raad voor maatschappelijk welzijn bestaande uit : <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
- 9 leden voor een bevolking die de 15 000 inwoners niet overschrijdt;
- 11 leden voor een bevolking van 15 001 tot 50 000 inwoners;
- 13 leden voor een bevolking van 50 001 tot 150 000 inwoners;
- 15 leden voor een bevolking van meer dan 150 000 inwoners.
Elk werkend lid heeft een of meer opvolgers.
§ 2. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 3. (Voor het bepalen van het aantal leden wordt het bevolkingscijfer in aanmerking genomen dat als basis gediend heeft voor het bepalen van de samenstelling van de gemeenteraad, die de raad voor maatschappelijk welzijn kiest.) <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, de raad voor maatschappelijk welzijn geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, maakt het eerste niet verkozen gemeenteraadslid dat behoort tot de niet in de raad voor maatschappelijk welzijn vertegenwoordigde taalgroep, er van rechtswege deel van uit, in afwijking van artikel 11; het aantal leden bepaald in § 1 wordt in dit geval vermeerderd met één eenheid.
(lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
In alle gevallen wordt de taalaanhorigheid van de belanghebbende vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis van de gemeentekieswet.) <W 1989-06-16/30, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
Art.7. Om tot werkend lid van een raad voor maatschappelijk welzijn of tot opvolger te kunnen gekozen worden moet men, op de dag van de verkiezing, (Belg of onderdaan van een andere Lid-Staat van de Europese Unie) zijn, ten minste (achttien) jaar zijn, zijn hoofdverblijf hebben in de gebiedsomschrijving van het centrum en zich niet bevinden in een der gevallen van onverkiesbaarheid bepaald bij (artikel 65, lid 2) van de gemeentekieswet. <W 1992-08-05/46, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 2000-11-23/48, art. 1; Inwerkingtreding : 23-11-2000>
(Artikel 65, lid 2, 3°, van de gemeentekieswet) is eveneens van toepassing wanneer de door deze bepaling bedoelde inbreuken gepleegd werden in de uitoefening van eender welk ander openbaar ambt. <DDG 2000-11-23/48, art. 1; Inwerkingtreding : 23-11-2000>
(De onderdanen van de andere Lid-Staten van de Europese Unie moeten overeenkomstig artikel 1bis, § 2, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 hun wil hebben gegeven, hun stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen in België uit te oefenen.) <DDG 2000-11-23/48, art. 1; Inwerkingtreding : 23-11-2000>
Art.8. Werkende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn mogen geen bloed- of aanverwanten zijn tot en met de derde graad, noch door de echt verbonden zijn.
Aanverwantschap die na de verkiezing tot stand komt onder de leden van de raad, stelt geen einde aan hun mandaat.
Tussen als werkend lid verkozen personen wordt de orde van voorrang geregeld overeenkomstig de met toepassing van artikel 15 bepaalde verkiezingsrang. Het werkend lid geniet voorrang op degene die door opvolging lid van de raad wordt. Tussen personen die gelijktijdig door opvolging lid van de raad worden, wordt de voorrang bepaald door de verkiezingsrang van de werkende leden tot wier opvolging zij geroepen worden.
Art.9. Mogen geen deel uitmaken van de raad voor maatschappelijk welzijn:
a) de provinciegouverneurs, de leden van de bestendige deputaties, de provinciegriffiers, en de arrondissementscommissarissen;
b) de burgemeesters en de schepenen, alsmede de leden van de colleges van federaties van gemeenten en agglomeraties;
c) met toepassing van de artikelen 293 en 300 van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende de onverenigbaarheden, de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies;
d) de ambtsdragers bij de Raad van State, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VII van de gecoördineerde wetten op de Raad van State betreffende de onverenigbaarheden en tucht;
e) (de leden van het personeel van het Rijk, de Gemeenschappen, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad en de provincies, die belast zijn met een leidinggevende functie en rechtstreeks deelnemen aan het uitoefenen van de controle of het toezicht op het betrokken centrum alsmede het personeel van de door het centrum bediende gemeente, met uitzondering van het personeel van het gemeentelijk onderwijs.) <W 1992-08-05/46, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
f) (de door het centrum bezoldigde personeelsleden alsmede alle overige in artikel 49, § 4, bedoelde personen die er werkzaam zijn.) <W 1988-12-29/31, art. 1, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989; alleen van toepassing op de werkende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn verkozen na 1 januari 1989 en op hun opvolgers>
(g) de leden van de regering van de Duitstalige Gemeenschap.) <DDG 1995-05-02/42, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(h) elke persoon die een ambt of een mandaat uitoefent dat gelijkwaardig is aan dat van werkend lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een lokale basisoverheid van een andere Lid-Staat van de Europese Unie.) <DDG 2000-11-23/48, art. 3, 050; Inwerkingtreding : 23-11-2000>
(De bepalingen van het eerste lid, a) tot d), zijn eveneens van toepassing op de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie die in een andere Lid-Staat van de Europese Unie ambten uitoefenen die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen.) <DDG 2000-11-23/48, art. 3, 050; Inwerkingtreding : 23-11-2000>
Art.10. De raad voor maatschappelijk welzijn mag ten hoogste voor één derde bestaan uit gemeenteraadsleden die hun mandaat binnen de gebiedsomschrijving van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitoefenen.
Art.11. § 1. (De kandidaat-werkende leden en de kandidaat-opvolgers worden schriftelijk voorgedragen door één of meer gemeenteraadsleden; de kandidaten stemmen in door een ondertekende verklaring op de akte van voordracht. De burgemeester, bijgestaan door de gemeentesecretaris en in tegenwoordigheid van een gemeenteraadslid van elke politieke fractie die een kandidatenlijst indient, neemt de akten van voordracht in ontvangst.) <W 1992-08-05/46, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 1bis. Op één voordracht mag het aantal kandidaat-werkende leden van hetzelfde geslacht niet meer bedragen dan de helft van het totaal aantal kandidaat-werkende leden op deze voordracht. Op dezelfde wijze mag op één voordracht het aantal kandidaat-opvolgers van hetzelfde geslacht niet meer bedragen dan het totaal aantal kandidaat-opvolgers op deze voordracht.
Indien het aldus bekomen resultaat decimalen bevat, worden die naar boven afgerond.) <DDG 2000-11-23/48, art. 2, 050; Inwerkingtreding : 23-11-2000>
§ 2. De leden van de raad van het (...) openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden gekozen door de gemeenteraad van de gemeente die de gebiedsomschrijving van het centrum vormt. De burgemeester kondigt onmiddellijk de verkiezingsuitslag af. <W 1992-08-05/46, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 4. (De Regering) bepaalt de nadere regels en de procedure die in acht moeten worden genomen bij de indiening van de kandidatenlijsten en bij de verkiezingen. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(§ 5. In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest kan in de voordrachten, bedoeld in § 1, melding worden gemaakt van de taalaanhorigheid van de kandidaten.
De taalaanhorigheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 23bis, § 2, van de gemeentekieswet met dien verstande dat in het eerste lid, 3°, van deze bepaling, de woorden " twee aftredende gemeenteraadsleden " vervangen worden door de woorden " twee aftredende leden van de raad voor maatschappelijk welzijn ".
De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit de modaliteiten en de procedure voor de behandeling van de klachten met betrekking tot de toetsing van de taalaanhorigheid; wanneer wordt vastgesteld dat de voorwaarden bedoeld in het tweede lid, niet zijn vervuld, wordt de vermelding van de taalaanhorigheid geschrapt.) <W 1989-06-16/30, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
Art.12. De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats (in openbare vergadering) (de vierde maandag van de maand (...)) nadat de gemeenteraad ( (die tot de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn moet overgaan geïnstalleerd is.) ) Indien die datum op een wettelijke feestdag valt, wordt de verkiezing verschoven naar de eerstvolgende werkdag. <W 1988-12-29/31, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989> <W 1992-08-05/46, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 2006-09-19/34, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <DDG 2007-06-25/35, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 25-06-2007>
Art.13. Voor de verkiezing van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft elk gemeenteraadslid één stem indien er minder dan vier leden te verkiezen zijn, drie stemmen indien er vier of vijf leden te verkiezen zijn, vier indien er zes of zeven, vijf indien er acht of negen, zes indien er tien of elf en acht indien er twaalf of meer leden te verkiezen zijn.
Art.14. De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn geschiedt bij geheime stemming en in één enkele stemronde.
Elk gemeenteraadslid ontvangt zoveel stembiljetten als hij stemmen heeft. Op elk stembiljet brengt hij een stem uit voor een werkend lid (...). <W 1988-12-29/31, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
De gemeenteraadsleden kunnen hun stem geldig uitbrengen ten gunste van een bloed- of aanverwant.
Art.15. (De kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen, zijn verkozen tot werkende leden.) <W 1988-12-29/31, art. 4, 1°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Bij staking van stemmen wordt voorrang verleend in de volgende orde :
(1° aan de kandidaat van het geslacht dat bij de raad voor maatschappelijk welzijn het minst vertegenwoordigd is. Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt de voorrang overeenkomstig de onder de punten 2° tot 5° vastgelegde regels gegeven;) <DDG 2006-09-19/34, art. 2, § 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
2° (oude 1°) <DDG 2006-09-19/34, art. 2, § 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> aan de kandidaat die, op de dag van de verkiezing, een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bekleedt. Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt voorrang verleend aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend;
3° (oude 2°) <DDG 2006-09-19/34, art. 2, § 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> aan de kandidaat die vroeger een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft uitgeoefend. Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt de voorrang gegeven aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend en, bij gelijke duur, aan hem die het laatst is afgetreden;
4° (oude 3°) <DDG 2006-09-19/34, art. 2, § 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> aan de oudste kandidaat in jaren die de leeftijd van zestig jaar niet heeft bereikt;
5° (oude 4°) <DDG 2006-09-19/34, art. 2, § 1, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007> aan de jongste in jaren van de kandidaten die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt.
Wie zou verkozen zijn doch wiens verkiezing vernietigd wordt wegens onverkiesbaarheid, wordt vervangen door zijn opvolger.
(De kandidaten die als opvolgers van een verkozen werkend lid werden voorgedragen, zijn van rechtswege de opvolgers van het voornoemde lid.) <W 1988-12-29/31, art. 4, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
(Als alle met toepassing van dit artikel verkozen leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van hetzelfde geslacht zijn, wordt het lid met de laagste verkiezingsrang vervangen door het eerst vervangend lid van het ander geslacht. Is er geen lid van het ander geslacht, stelt de fractie die de voordracht heeft ingediend een nieuwe kandidaat van het ander geslacht voor. Deze kandidaat geldt van rechtswege als verkozen.) <DDG 2006-09-19/34, art. 2, § 2, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.16. <W 1988-12-29/31, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989> Dezelfde persoon kan opvolger van twee of meer werkende leden zijn.
Evenzo kan elk werkend lid twee of meerdere opvolgers hebben die zijn voorbestemd om hem te vervangen in de orde die gevolgd werd bij de voordracht van hun kandidaturen.
Art. 16bis. <ingevoegd bij DDG 2006-09-19/34, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Als het uittredend lid van de raad voor maatschappelijk welzijn vóór het einde van zijn mandaat het enige van het ander geslacht was, dan moet het met toepassing van artikel 17, lid 1 of 2, verkozen nieuwe lid van hetzelfde geslacht zijn.
Art.17. Wanneer een werkend lid vóór het verstrijken van zijn mandaat ophoudt deel uit te maken van de raad voor maatschappelijk welzijn en hij geen opvolger of opvolgers meer heeft, kunnen alle nog in functie zijnde gemeenteraadsleden die de voordracht van het te vervangen lid hadden ondertekend, gezamenlijk een kandidaat-werkend lid en een of meer kandidaat-opvolgers voordragen. In dit geval zijn deze kandidaten gekozen verklaard, de kandidaat-opvolgers in de orde van hun voordracht.
Is zulks niet het geval, dan wordt in de vervanging voorzien bij een geheime stemming waarbij elks gemeenteraadslid over één stem beschikt en de kandidaat die de meeste stemmen behaalde als verkozen wordt verklaard; bij staking van stemmen, is artikel 15 van toepassing.
Art. 17bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 1988-08-13> In afwijking van de artikelen 11 tot en met 17 worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers.
De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen.
De Koning stelt de nadere regels vast voor die verkiezing, naar analogie van de procedure bedoeld in de gemeentekieswet voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden.
Art.18. (Het dossier van de verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en hun opvolgers wordt onverwijld toegezonden aan de Regering.
Elk bezwaar tegen de verkiezing moet, op straffe van verval, schriftelijk bij de Regering worden ingediend binnen tien dagen volgend op de afkondiging van de verkiezingsuitslag.
De Regering doet uitspraak over de geldigheid van de verkiezing binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier en herstelt, in voorkomend geval, de bij het vaststellen van de verkiezingsuitslag begane vergissingen. Indien binnen deze termijn geen uitspraak is gedaan, wordt de verkiezing als regelmatig beschouwd.
Het feit dat de verkiezing geldigheid heeft verkregen door het verstrijken van de termijn of de beslissing van de Regering, wordt door de zorg van de Regering medegedeeld aan de betrokken gemeenteraad en aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Er wordt bij ter post aangetekende brief kennis van gegeven aan de leden en opvolgers wier verkiezing werd vernietigd, aan de opvolgers wier verkiezingsrang werd gewijzigd en aan de personen die bezwaren hebben ingediend.) <DDG 1995-05-02/42, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De in het voorgaande lid bedoelde natuurlijke en rechtspersonen kunnen bij de Raad van State beroep instellen binnen vijftien dagen na de mededeling of de kennisgeving. (...). <DDG 1995-05-02/42, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Binnen acht dagen na ontvangst van ieder beroep dat bij de Raad van State wordt ingesteld, deelt de hoofdgriffier van dit rechtscollege zulks mede aan (de Regering), alsmede aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan de gemeenteraad). Hij deelt hen het arrest van de Raad van State mede. <W 1992-08-05/46, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Wanneer een vernietiging definitief geworden is, wordt tot een nieuwe verkiezing overgegaan. In dit geval is artikel 12 van toepassing met dien verstande dat de termijn slechts een aanvang neemt de dag volgend op die waarop de vernietiging aan de betrokken gemeenteraad werd medegedeeld.
Art. 18bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 1988-08-13> § 1. In afwijking van artikel 18 is de in de artikelen 74 tot en met 77 van de gemeentekieswet bepaalde regeling van de beroepen betreffende de verkiezing van de gemeenteraad, van overeenkomstige toepassing voor de geschillen betreffende de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een randgemeente bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren.
§ 2. In geval van een geschil met betrekking tot de verkiezing van de raad of van het vast bureau van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren worden de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad, bedoeld in de artikelen 74 tot en met 77 van de gemeentekieswet, uitgeoefend door het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.
Art. 18ter. <Ingevoegd bij W 1989-06-16/30, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989> In de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest wordt bij het dossier van de verkiezing gevoegd :
1) de naam en de voornamen van de eerste niet verkozen kandidaat gemeenteraadslid van beide taalgroepen;
2) in voorkomend geval, de naam van diegene van beide voormelde kandidaten die van rechtswege deel uitmaakt van de raad voor maatschappelijk welzijn met toepassing van artikel 6, § 4.
Het in artikel 18 bedoelde bezwaar en beroep kunnen eveneens ingediend, respectievelijk ingesteld worden, tegen de voormelde aanwijzing van het lid van rechtswege.
Art.19. Het mandaat van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn vangt aan (de eerste werkdag) van de derde maand volgend op de datum van (het in functie treden) van de (gemeenteraad) verkozen na een volledige vernieuwing, of ten laatste de eerste dag van de tweede maand volgend op diegene tijdens dewelke de uitslag van (hun verkiezing) definitief is geworden. De leden blijven hun mandaat uitoefenen tot de installatie van de leden die hen zullen opvolgen. <W 1992-08-05/46, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Het lid dat ontslag neemt blijft zijn mandaat uitoefenen tot zijn opvolger is beëdigd.
De opvolger of het ter plaatsvervanging verkozen lid voleindigt het mandaat van het lid dat hij opvolgt.
(Is een lid verhinderd wegens de vervulling van zijn actieve militaire dienstplicht of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, dan wordt hij, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het vast bureau, gedurende die periode vervangen door zijn opvolger.) <W 1992-08-05/46, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Het lid dat een ouderschapsverlof wenst te nemen, wegens de geboorte of de adoptie van een kind, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan het vast bureau, vervangen door zijn opvolger, ten vroegste vanaf de zevende week voor de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de achtste week na de dag van de geboorte of de adoptie. Op zijn schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de achtste week verlengd met een duur gelijk aan die gedurende dewelke hij van zijn mandaat verder heeft uitgeoefend tijdens de periode van zeven weken die de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan.
De vervangingen bedoeld in het vierde en vijfde lid zijn evenwel slechts mogelijk nadat het te vervangen lid beëdigd werd.) <W 1992-08-05/46, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Wanneer, op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn, het ontslag, dat bij aangetekende brief is aangeboden door een verkozene waarvoor de in artikel 9, e) of f), bedoelde onverenigbaarheid geldt, nog niet werd aanvaard of wanneer dat ontslag het voorwerp uitmaakt van een beroep bij de toeziende overheid, wordt de verkozene vervangen door zijn eerste opvolger tot de dag waarop het ontslag wordt aanvaard of het geschil is beslecht. Op dat ogenblik wordt de opvolger opnieuw eerste opvolger van het werkend lid dat in aanmerking komt voor de eedaflegging.
De eerste opvolger van een verkozen lid van wie betwist wordt dat hij de eed mag afleggen, moet, op straffe van nietigheid van de beraadslagingen en besluiten, opgeroepen en geïnstalleerd worden op de installatievergadering, met dien verstande dat artikel 9 ook op hem van toepassing is.) <W 1992-09-02/38, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 28-10-1992>
Art.20. Alvorens in functie te treden, worden de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn tot de eedaflegging opgeroepen door de burgemeester of afgevaardigde schepen (...) en zij leggen in zijn handen de volgende eed af : " Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt trouw na te komen." <W 1992-08-05/46, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
In geval van volledige vernieuwing van de raad heeft de eedaflegging plaats tijdens de installatievergadering belegd op de datum van de aanvang van het mandaat bedoeld bij artikel 19, eerste lid. Elke andere eedaflegging geschiedt enkel ten overstaan van de burgemeester (en in aanwezigheid van de gemeentesecretaris); hiervan wordt een door de burgemeester en de secretaris ondertekend proces-verbaal opgemaakt dat aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt gestuurd. <W 1992-08-05/46, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art. 20bis. (Indien de burgemeester of afgevaardigde schepen nalaat de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn tot de eedaflegging op te roepen, worden de leden opgeroepen door de Regering en leggen ze de eed af voor haar.
De Regering neemt deze maatregel binnen dertig dagen nadat zij van het verzuim kennis heeft gekregen.
De kosten van deze procedure komen ten laste van de burgemeester of schepen die verzuimd heeft uitvoering te geven aan artikel 20 van deze wet.) <DDG 1995-05-02/42, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De invordering van die kosten geschiedt door de rijksontvanger, zoals inzake directe belastingen, ten laste van de burgemeester of afgevaardigde schepen, nadat (de Regering) het bevelschrift uitvoerbaar heeft verklaard. <DDG 1995-05-02/42, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.21. (Wanneer een lid na de eedaflegging niet meer voldoet aan een van de voorwaarden van verkiesbaarheid of in een toestand van onverenigbaarheid komt te verkeren, stelt de burgemeester of de voorzitter van de raad de Regering hiervan onverwijld in kennis. Afschrift van die kennisgeving wordt dezelfde dag bij aangetekende brief gezonden aan het betrokken raadslid dat zijn opmerkingen schriftelijk binnen vijftien dagen kan mededelen aan de Regering.
Wanneer het evenwel om een onverenigbaarheid van ambten gaat, dient de burgemeester het raadslid vooraf op dezelfde wijze uit te nodigen om uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen. Het lid beschikt over vijftien dagen om aan die uitnodiging gevolg te geven.
De Regering doet uitspraak binnen dertig dagen na ontvangst van de kennisgeving door de burgemeester.
Wanneer de Regering zelf een dergelijke toestand vaststelt of hiervan kennis krijgt op klacht van een derde, geeft zij daarvan kennis bij aangetekende brief aan het betrokken raadslid en nodigt zij hem uit om binnen vijftien dagen schriftelijk zijn opmerkingen te doen kennen of uit het onverenigbare ambt ontslag te nemen.
Behoudens in geval van ontslag van het betrokken lid, doet de Regering uitspraak binnen dertig dagen na de verzending van de kennisgeving.) <DDG 1995-05-02/42, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(De Regering betekent haar beslissing bij aangetekende brief aan het betrokken raadslid en aan de eventuele bezwaarindieners; er wordt eveneens kennis van gegeven aan de burgemeester en aan de voorzitter van de raad.) Het raadslid, de bezwaarindieners en (...) kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving tegen (de beslissing van de Regering) beroep instellen bij de Raad van State. <W 1992-08-05/46, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De met toepassing van dit artikel (van de Regering) uitgesproken vervallenverklaring heeft uitwerking vanaf haar betekening aan het betrokken raadslid. Het beroep bij de Raad van State is niet schorsend. <DDG 1995-05-02/42, art. 4, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art. 21bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> In geval van een geschil betreffende een lid van de raad of van het vast bureau van een centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente Komen-Waasten en Voeren, worden, in afwijking van artikel 21, de bevoegdheden van de bestendige deputatie van de provincieraad uitgeoefend door het college van provinciegouverneurs, bedoeld in artikel 131bis van de provinciewet.
Art.22. (In geval van zware nalatigheid of algemeen bekend wangedrag kunnen de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn door de Regering geschorst of afgezet worden, op voorstel van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de gemeenteraad of zelfs van ambtswege. De schorsing mag drie maanden niet te boven gaan.
Het betrokken lid wordt vooraf opgeroepen en, indien hij verschijnt, gehoord; het advies van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt ingewonnen.) <DDG 1995-05-02/42, art. 5; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De beslissing (van de Regering) wordt ter kennis gebracht van de betrokkene en medegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn en aan de (gemeenteraad). Zij beschikken over het recht beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de betekening. <W 1992-08-05/46, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 5, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(Als het een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van Komen-Waasten of Voeren betreft, worden de bevoegdheden die door het eerste tot het derde lid worden toegewezen aan de bestendige deputatie van de provincieraad, uitgeoefend door de provinciegouverneur op eensluidend advies van het artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.) <W 1988-08-09/30, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01>
Art.23. De Raad van State beschikt over een termijn van zes maanden na ontvangst van het verzoekschrift om, volgens de door de Koning bepaalde rechtspleging, uitspraak te doen over de beroepen ingediend met toepassing van de artikelen 18, 21 en 22 van deze wet.
Afdeling 2. - Werking van de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.24. De raad voor maatschappelijk welzijn regelt alles wat tot de bevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn behoort, tenzij de wet het anders bepaalt.
Art.25. <W 1992-08-05/46, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest onder zijn leden een voorzitter.
§ 2. De voorzitter verliest zijn voorzittersfunctie wanneer hij uit die functie ontslag neemt of wanneer hij ophoudt raadslid te zijn.
§ 3. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de voorzitter wordt zijn ambt waargenomen door het raadslid dat door hem schriftelijk wordt aangewezen. Bij gebrek aan zulke aanwijzing, wijst de raad onder zijn leden een plaatsvervanger aan en wordt, zo nodig, in afwachting van die aanwijzing, het ambt van voorzitter waargenomen door het oudste lid in jaren.
In geval van overlijden van de voorzitter of wanneer aan zijn mandaat een einde komt om een andere reden dan de algehele vernieuwing van de raad, wordt hij vervangen door het oudste lid in jaren, tot de raad een nieuwe voorzitter heeft verkozen.
§ 4. Als verhinderd wordt beschouwd de voorzitter die het ambt van Minister, Staatssecretaris, lid van een Executieve of gewestelijk Staatssecretaris uitoefent, voor de periode waarin dat ambt wordt uitgeoefend.
De voorzitter die verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde wordt op zijn schriftelijk verzoek, gericht aan het vast bureau, gedurende die periode vervangen.
De voorzitter die een ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind wordt op zijn schriftelijk verzoek, gericht aan het vast bureau, vervangen voor de periode zoals bepaald in artikel 19, vijfde lid.
§ 5. (De Regering) bepaalt de ambtskledij of het onderscheidingsteken van de voorzitter. <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art. 25bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wordt door de bevoegde gemeenschapsoverheid op voorstel van de raad benoemd uit de leden van de raad.
Hij legt de in artikel 20 voorgeschreven eed af in handen van de provinciegouverneur. Wanneer bij de installatie van de raad na een algehele vernieuwing geen voorzitter is benoemd, wijst de raad een raadslid aan om, in afwachting van die benoeming, het ambt van voorzitter waar te nemen.
Art. 25ter. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> § 1. In de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8, 3° tot 10°, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, moet de voorzitter, elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn en eenieder die het ambt van voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn waarneemt, voor het uitoefenen van zijn ambt, van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is, de kennis hebben die nodig is om het bedoeld mandaat uit te oefenen.
§ 2. Door het feit van hun verkiezing of benoeming bestaat het vermoeden dat de in § 1 bedoelde mandatarissen de in die paragraaf bedoelde taalkennis bezitten.
Dat vermoeden is onweerlegbaar ten aanzien van elke voor het uitgeoefende mandaat rechtstreeks door de bevolking verkozen mandataris en ten aanzien van de voorzitter die tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1989 gedurende minstens drie jaar ononderbroken een mandaat van voorzitter heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van andere mandatarissen kan dat vermoeden worden weerlegd op verzoek van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn. Daartoe moet de verzoeker het bewijs leveren van ernstige aanwijzingen die dat vermoeden kunnen weerleggen en afgeleid uit een rechterlijke beslissing, de bekentenis van de mandataris of de uitoefening van zijn ambt als individuele bestuursoverheid.
§ 3. Het in paragraaf 2 bedoelde verzoek wordt bij verzoekschrift ingediend bij de afdeling administratie van de Raad van State binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eedaflegging als voorzitter of als niet-rechtstreeks gekozen raadslid of van het voor het eerst waarnemen van de functie van voorzitter, overeenkomstig artikel 25 of artikel 25bis, tweede lid.
§ 4. De Raad van State doet uitspraak, met voorrang boven alle andere zaken.
Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit regelt de rechtspleging voor de Raad van State.
§ 5. Indien de Raad van State ten aanzien van een voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt de benoeming vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot voorzitter worden benoemd, noch het ambt ervan waarnemen met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
Indien de Raad van State ten aanzien van degene die het ambt van voorzitter waarneemt met toepassing van artikel 25 of van artikel 25bis, beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt deze laatste geacht het ambt van voorzitter nooit te hebben uitgeoefend. In dat geval wordt het ambt van voorzitter vanaf de dag van de kennisgeving van het arrest waargenomen door een ander lid van de raad met toepassing van artikel 25 of 25bis, tweede lid.
Indien de Raad van State ten aanzien van een niet-rechtstreeks gekozen lid van een raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat het vermoeden van taalkennis is weerlegd, wordt zijn verkiezing vernietigd. Tot de algehele vernieuwing van de raad kan de betrokkene niet opnieuw tot raadslid worden verkozen.
§ 6. De miskenning van de bepalingen van § 5 door diegenen ten aanzien van wie het vermoeden van taalkennis is weerlegd, is een grove nalatigheid in de zin van artikel 22.
Art.26. <W 1992-08-05/46, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De burgemeester kan met raadgevende stem de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn bijwonen. Hij kan er zich laten vertegenwoordigen door een schepen aangewezen door het college van burgemeester en schepenen.
Wanneer de burgemeester de vergaderingen bijwoont, kan hij deze voorzitten indien hij dat wenst.
§ 2. Ten minste om de drie maanden heeft overleg plaats tussen een delegatie van de raad voor maatschappelijk welzijn en een delegatie van de gemeenteraad. Deze delegaties vormen samen het overlegcomité. Zij omvatten in elk geval de burgemeester of de schepen die de burgemeester aanwijst en de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn.
(De Regering) kan de voorwaarden en nadere regelen van dat overleg vaststellen. <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Behoudens andersluidende bepalingen vastgesteld door (de Regering), gelden voor dat overleg de regelen welke worden vastgesteld in een huishoudelijk reglement, aangenomen door de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn. <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De secretarissen van de gemeente en van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn nemen het secretariaat waar van het overlegcomité.
Art. 26bis. <W 1992-08-05/46, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. Over de volgende aangelegenheden kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts beslissen indien zij vooraf zijn voorgelegd aan het overlegcomité :
1° de begroting van het centrum alsook die van de ziekenhuizen welke van het centrum afhangen;
2° het vaststellen of wijzigen van de personeelsformatie;
3° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover die vaststelling of wijziging een financiële weerslag kan hebben of erdoor van het statuut van het gemeentelijk personeel wordt afgeweken;
4° de indienstneming van bijkomend personeel, behalve in gevallen van hoogdringendheid zoals bepaald in artikel 56;
5° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen en de uitbreiding van de bestaande;
6° het oprichten van verenigingen overeenkomstig de artikelen 118 en volgende;
7° de begrotingswijzigingen, zodra deze van aard zijn dat ze de tegemoetkoming van de gemeente zullen verhogen (...) evenals de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt. <DDG 1995-05-02/42, art. 6, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 2. Over de volgende aangelegenheden kunnen de gemeentelijke overheden slechts beslissen indien zij vooraf zijn voorgelegd aan het overlegcomité :
1° het vaststellen of wijzigen van het administratief en geldelijk statuut van het personeel, voor zover de desbetreffende beslissingen een weerslag kunnen hebben op de begroting en het beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;
2° het oprichten van nieuwe diensten of instellingen met een sociale doelstelling en de uitbreiding van de bestaande.
§ 3. De lijst van aangelegenheden, bedoeld in de §§ 1 en 2, kan worden aangevuld in het huishoudelijk reglement, bedoeld in artikel 26, § 2.
§ 4. Het voostel dat aan het overlegcomité werd voorgelegd en de notulen van de overlegvergadering worden bij de beslissing gevoegd wanneer deze aan de toezichthoudende overheid wordt toegestuurd.
§ 5. Het overlegcomité waakt erover dat elk jaar een verslag wordt opgesteld met betrekking tot de schaalvoordelen en het opheffen van overlappingen of het dooreenlopen van activiteiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van de gemeente. Dit verslag wordt aan de begroting van het centrum gehecht.
Art. 26ter. <W 1992-08-05/46, art. 17, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Bij gebreke aan overleg, op afdoende wijze vastgesteld, te wijten aan de gemeentelijke overheden, beslist het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, onverminderd de toepassing van het administratief toezicht.
Art.27. § 1. (De raad voor maatschappelijk welzijn kan in zijn midden een vast bureau oprichten dat belast is met het afhandelen van de zaken van dagelijks bestuur en waaraan hij bovendien andere wel omschreven bevoegdheden kan overdragen.) <DDG 1995-05-02/42, art. 7, Inwerkingtreding : 01-04-1995>
Onverminderd de toepassing van artikel 94; kan de raad in zijn midden eveneens bijzondere comités oprichten waaraan hij wel omschreven bevoegdheden kan overdragen. Er kunnen evenwel geen bijzondere comités worden opgericht zolang geen bijzonder comité voor de sociale dienst werd aangesteld. (Bovendien kan de raad voor maatschappelijk welzijn in zijn huishoudelijk reglement bepalen dat plaatsvervangers worden aangewezen die de effectieve leden van de bijzondere comités mogen vervangen, wanneer die belet zijn. De plaatsvervangers dienen op dezelfde akte van voordracht voor te komen als de betrokken effectieve leden.) <W 1993-01-12/34, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
(Overdracht van bevoegdheden aan het vast bureau of aan de bijzondere comités is niet toegelaten voor de beslissingen die de wet uitdrukkelijk aan de raad voorbehoudt, voor beslissingen die aan de machtiging of goedkeuring van een toezichthoudende overheid onderworpen zijn en ook voor de beslissingen omtrent :
1° de vervreemding, de verdeling en de ruil van onroerende goederen of onroerende rechten;
2° de leningen, de dadingen, de verwerving van onroerende goederen en de vaste beleggingen van kapitalen;
3° het aanvaarden van schenkingen en legaten aan het centrum;
4° de aanneming van werken, leveringen en diensten waarvan de waarde hoger is dan :
- (euro 6.200) in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van gemeenten met minder dan 15 000 inwoners; <DDG 2002-01-07/53, art. 55, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
- (euro 12.500) in het centrum van gemeenten met 15 000 tot 49 999 inwoners; <DCG 2002-01-07/53, art. 55, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
- (euro 25.000) in het centrum van gemeenten met 50 000 inwoners of meer. <DCG 2002-01-07/53, art. 55, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(De Regering) kan, telkens als de omstandigheden zulks verantwoorden, overgaan tot de aanpassing van de hierboven vermelde bedragen.) <W 1992-08-05/46, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 2. Het vast bureau blijft in funktie tot de installatie van de nieuwe raad. De bijzondere comités kunnen worden aangesteld voor een bepaalde of voor een onbepaalde duur, doch hun bestaansduur kan nooit verder reiken dan de installatie van de nieuwe raad.
De overdrachten van bevoegdheden kunnen echter ten allen tijde herroepen worden.
§ 3. (Het vast bureau telt, met inbegrip van zijn voorzitter :
° 3 leden voor een raad van 9 leden;
° 4 leden voor een raad van 11 of 13 leden;
° 5 leden voor een raad van 15 leden.
Voor elk bijzonder comité wordt het aantal leden door de raad bepaald. Elk comité mag evenwel, met inbegrip van de voorzitter, niet minder tellen dan :
° 3 leden voor een raad van 9 leden;
° 4 leden voor een raad van 11 of 13 leden;
° 5 leden voor een raad van 15 leden.
De voorzitter van de raad is van rechtswege en met beraadslagende stem voorzitter van het vast bureau en van de bijzondere comités. Nochtans kunnen het vast bureau en de bijzondere comités, in aanwezigheid van de voorzitter, een ondervoorzitter aanwijzen belast met het voorzitterschap van de vergaderingen in de plaats van het oudste lid in jaren zoals voorzien in artikel 25.
De leden van het vast bureau en de leden van elk bijzonder comité worden, met uitzondering van de voorzitter, bij geheime stemming en in één enkele stemronde aangewezen, waarbij elk raadslid over één stem beschikt. Bij staking van stemmen is de oudste kandidaat in jaren verkozen.
Behoudens in geval van ontslag of verlies van het mandaat van raadslid, zijn de leden van het vast bureau en de leden van de bijzondere comités aangewezen voor de bestaansduur van het bureau of het comité waarvan zij lid zijn.
Wanneer het mandaat van een lid van het vast bureau of van een bijzonder comité een einde neemt, wordt in zijn vervanging voorzien door de aanwijzing van een lid dat voorgesteld was op dezelfde voordrachtakte waarvan sprake is in artikel 11, § 1, behalve in geval het lid in het vast bureau of bijzonder comité was verkozen als oudste in jaren bij staking van stemmen.
Bij gebrek aan leden die zijn voorgesteld op de in het zesde lid bedoelde voordrachtakte of in geval het lid waarvan het mandaat een einde neemt was verkozen in het vast bureau of het bijzonder comité als oudste in jaren bij staking van stemmen, mag eender welk lid verkozen worden.) <W 1992-08-05/46, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 3bis. Als de met toepassing van dit artikel verkozen leden van het vast bureau, met uitzondering van de van rechtswege aangewezen voorzitter, van hetzelfde geslacht zijn, wordt het op basis van het kleinste aantal stemmen verkozen lid vervangen door een lid van het ander geslacht vermeld op de in artikel 11, § 1, bedoelde voordracht. Wanneer op deze voordracht geen lid van het ander geslacht staat, kan elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat tot het vereiste geslacht behoort, worden verkozen.
Als het uittredend lid in het vast bureau, met uitzondering van de van rechtswege aangewezen voorzitter, vóór het einde van zijn mandaat het enige van het ander geslacht was, dan kan elk lid van de raad voor maatschappelijk welzijn van dit geslacht worden verkozen, wanneer op de in artikel 11 § 1 vermelde voordracht geen lid van het vereiste geslacht staat.) <DDG 2006-09-19/34, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(§ 4. Wanneer in de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest het vast bureau geen enkel lid van de Nederlandse of geen enkel lid van de Franse taalaanhorigheid telt, neemt een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn dat behoort tot de niet in het vast bureau vertegenwoordigde taalgroep met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van dit bureau.
Het in het eerste lid bedoelde lid is het eerst gerangschikte lid van de niet vertegenwoordigde taalgroep of, bij ontstentenis daarvan, het lid van de raad dat van rechtswege aangewezen is met toepassing van artikel 6, § 4.) <W 1989-06-16/30, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
(§ 5. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waar de raad voor maatschappelijk welzijn geen vast bureau overeenkomstig § 1 heeft opgericht, worden de in de artikelen 19, 20 en 84 van die wet bedoelde opdrachten van het vast bureau door de voorzitter uitgevoerd. Het in artikel 25, § 4, bedoeld verzoek van de voorzitter moet worden gericht aan de raad voor maatschappelijk welzijn.) <DDG 1995-05-02/42, art. 7, Inwerkingtreding : 01-04-1995>
Art. 27bis. <Ingevoegd bij W 1988-08-09/30, art. 17, 008; ED § 1. : 1988-08-13; ED § 2. : 1989-01-01> § 1. In de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de randgemeenten, bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en van de gemeenten Komen-Waasten en Voeren is de oprichting van een vast bureau verplicht.
De leden van het vast bureau worden rechtstreeks gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers op de wijze bepaald bij artikel 2bis van de gemeentewet.
(In het aantal leden van het vast bureau, zoals het is vastgesteld in artikel 27, § 3, wordt de voorzitter alleen dan meegerekend als hij rechtstreeks is verkozen als lid van het vast bureau.) <W 1989-06-16/30, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 17-06-1989>
§ 2. Het vast bureau van bovenvermelde openbare centra voor maatschappelijk welzijn beslist bij consensus. Bij gebrek aan consensus wordt de zaak door de voorzitter voorgelegd aan de raad voor maatschappelijk welzijn.
Art.28. (§ 1.) De voorzitter van de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn leidt de aktiviteiten van dit centrum. <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Hij zorgt voor het voorafgaand onderzoek van de zaken die aan de raad, aan het vast bureau en aan de bijzondere comités worden voorgelegd.
Hij roept deze vergaderingen bijeen en stelt de agenda hiervan vast.
Hij is belast met de uitvoering van de beslissingen van de raad, van het vast bureau en van de bijzondere comités. De in het vast bureau en de bijzondere comités genomen beslissingen worden ter kennis van de raad voor maatschappelijk welzijn gebracht. (De notulen van de vergaderingen van het overlegcomité dienen ter kennis te worden gebracht van de raad voor maatschappelijk welzijn.) Hij vertegenwoordigt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen. <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Wanneer een dakloze persoon een beroep doet op de maatschappelijke dienstverlening van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt, moet de voorzitter hem de vereiste dringende hulpverlening toekennen, binnen de grenzen vastgesteld door het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn, mits zijn beslissing op de eerstvolgende vergadering ter bekrachtiging aan de raad voor te leggen.) <W 1993-01-12/34, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
(§ 2. De beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau en van de bijzondere comités, de bekendmakingen, de akten en de briefwisseling van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden ondertekend door de voorzitter en door de secretaris.
De voorzitter kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meerdere leden van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hij kan deze opdracht te allen tijde herroepen. Het lid of de leden aan wie de opdracht is gegeven moeten op alle stukken die ze ondertekenen, boven hun handtekening, naam en functie, melding maken van die opdracht.
De raad voor maatschappelijk welzijn of het vast bureau kan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan een of meer ambtenaren van het centrum. Deze opdracht geschiedt schriftelijk en is te allen tijde herroepbaar; de raad voor maatschappelijk welzijn wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. De ambtenaar of de ambtenaren aan wie de opdracht is gegeven moeten op alle stukken die ze ondertekenen, boven hun handtekening naam en functie, melding maken van die opdracht.) <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 3.) De voorzitter kan in dringende gevallen en binnen de perken bepaald door het huishoudelijk reglement van de raad voor maatschappelijk welzijn, zelf tot hulpverlening beslissen, mits zijn beslissing aan de raad te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging. <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 4. De voorzitter woont, op zijn verzoek of op uitnodiging van de burgemeester, met raadgevende stem de vergaderingen van het college van burgemeester en schepenen bij teneinde gehoord te worden betreffende aangelegenheden die verband houden met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Te dien einde ontvangt de voorzitter de agenda van de vergaderingen van het college.) <W 1992-08-05/46, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.29. De raad voor maatschappelijk welzijn vergadert ten minste éénmaal in de maand, na bijeenroeping door de voorzitter, op de dagen en uren vastgesteld door het huishoudelijk reglement.
Bovendien roept de voorzitter de raad bijeen telkens hij dit noodzakelijk acht.
De voorzitter is ertoe gehouden de raad voor maatschappelijk welzijn bijeen te roepen, hetzij op aanvraag van de burgemeester (...), hetzij op aanvraag van een derde van de zitting hebbende leden, op dag en uur en met de agendapunten door hen bepaald. (De aanvraag dient bij de voorzitter toe te komen ten minste twee vrije dagen voordat de termijn van ten minste vijf vrije dagen, bepaald in artikel 30, begint te lopen.) <W 1992-08-05/46, art. 20, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De vergaderingen van de raad hebben plaats in de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, tenzij de raad voor een bepaalde vergadering anders beslist.
Art.30. (De bijeenroeping geschiedt schriftelijk en aan huis, ten minste vijf vrije dagen vóór de dag van de vergadering en vermeldt de agenda. Deze termijn kan worden ingekort in spoedeisende gevallen en zal teruggebracht worden tot twee vrije dagen in geval na twee oproepingen niet de door artikel 32 vereiste meederheid aanwezig is.
Buiten de agendapunten mag geen enkel onderwerp behandeld worden behalve bij dringende noodzakelijkheid. Tot de dringende noodzakelijkheid moet worden besloten door ten minste twee derden van de aanwezige leden. De namen van die leden worden in de notulen vermeld.) <W 1992-08-05/46, art. 21, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Elk voorstel dat uitgaat van een lid van de raad en dat ten minste twaalf dagen vóór de datum van de vergadering van de raad aan de voorzitter wordt bezorgd, moet ingeschreven worden op de agenda van die vergadering.
De volledige dossiers worden ter beschikking van de leden van de raad gesteld ten zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gedurende de in het eerste lid bepaalde termijn, met uitzondering van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.
Art.31. De vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn worden gehouden met gesloten deuren.
Art.32. De raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en de bijzondere comités mogen alleen beraadslagen en besluiten wanneer de meerderheid van hun zitting hebbende leden aanwezig is.
Zij kunnen echter, indien zij tweemaal bijeengeroepen werden zonder dat het vereiste aantal leden opgekomen is, na een nieuwe en laatste bijeenroeping, geldig beraadslagen en beslissen, welk ook het aantal der aanwezige leden zij, over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda staan.
De tweede en derde bijeenroeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 30 en er moet vermeld worden dat de bijeenroeping voor de tweede of de derde maal geschiedt. Bovendien moet de derde bijeenroeping de tekst van de eerste twee leden van het onderhavig artikel woordelijk herhalen.
Art.33. <W 1992-08-05/46, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> § 1. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meederheid van stemmen.
De leden van de raad stemmen mondeling. De voorzitter van de raad, of het raadslid dat hem vervangt krachtens artikel 25, § 3, stemt het laatst en bij staking van stemmen is zijn stem beslissend.
§ 2. De leden stemmen echter geheim als het om personen gaat, behoudens in geval van individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening.
Is er bij geheime stemming staking van stemmen, dan is het voorstel verworpen.
§ 3. Voor elke benoeming tot ambten en elke contractuele indienstneming, wordt tot een afzonderlijke stemming overgegaan.
In deze gevallen evenals bij elke verkiezing of voordracht van kandidaten tot mandaten of ambten, indien de volstrekte meerderheid niet werd verkregen bij de eerste stembeurt, heeft herstemming plaats voor de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen; in voorkokend geval wordt de deelneming aan die herstemming bepaald met voorrang van de oudste in jaren. In geval van staking van stemmen bij de tweede stembeurt krijgt de oudste kandidaat de voorkeur.
§ 4. Er wordt geen rekening gehouden met de onthoudingen en de blanco of nietige stembiljetten.
Art. 33bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 23, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Voor de zitting, vanaf de ontvangst van de agenda van de raad, of tijdens de zitting, voorafgaandelijk aan de bespreking of aan de stemming, kan de burgemeester de bespreking of de stemming omtrent elk punt van de agenda verdagen, behalve wanneer het betrekking heeft op de individuele toekenning of terugvordering van maatschappelijke dienstverlening. De revergadering.
In dat geval wordt het overlegcomité bijeengeroepen binnen een termijn van vijftien dagen, met op de agenda het punt dat werd verdaagd.
De burgemeester kan de in het eerste lid bedoelde bevoegheid slechts éénmaal uitoefenen voor hetzelfde punt.
(De Regering) kan de toepassingsmodaliteiten van de bepalingen van dit artikel nader bepalen. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.34. De notulen van de vorige vergadering worden hetzij aan de leden medegedeeld samen met de bijeenroeping tot de vergadering, hetzij ter hunner beschikking gesteld volgens de regelen bepaald bij het laatste lid van artikel 30. Na goedkeuring worden zij door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen, geheel of gedeeltelijk, staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend.
Art.35. De vergaderingen van het vast bureau en, behoudens een met redenen omklede andersluidende beslissing van het betrokken comité, die van de bijzondere comités, worden gehouden op de plaats aangeduid in het huishoudelijk reglement.
De bepalingen van de artikelen 30 tot en met 34 zijn van toepassing op de vergaderingen van het vast bureau en van de bijzondere comités.
Art.36. De leden van de raad voor maatschappelijk welzijn hebben het recht om ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers betreffende het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
De leden van de raad, alsmede alle andere personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad, het vast bureau en de bijzondere comites bijwonen, zijn tot geheimhouding verplicht.
Art.37. Het is de leden van de raad en de personen, die krachtens de wet de vergaderingen van de raad mogen bijwonen, verboden :
1. Tegenwoordig te zijn bij de beraadslaging of besluit over zaken waarbij zij, hetzij persoonlijk, hetzij als zaakgelastigde, rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad persoonlijk en rechtstreeks belang hebben. Inzake benoemingen tot ambten en tuchtmaatregelen geldt dit verbod slechts ten aanzien van bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.
2. Rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige overeenkomst, enige aanbesteding, levering, verkoop of aankoop voor het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Dit verbod is eveneens van toepassing op de handelsvennootschappen waarin het lid van de raad, de burgemeester of zijn afgevaardigde vennoot, zaakvoerder, beheerder of lasthebber is.
3. Als advokaat, notaris, zaakwaarnemer of deskundige, belangen te behartigen die strijdig zijn met die van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of, anders dan kosteloos, in dezelfde hoedanigheid de belangen van het centrum te verdedigen.
Deze bepalingen gelden eveneens voor de leden van de bijzondere beheersorganen die met toepassing van artikel 94 zouden worden opgericht.
Art.38. _ <W 1992-08-05/46, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> (De wedde, het vakantiegeld en de eindejaarspremie alsmede de socialezekerheidsregeling van de voorzitter worden door de Regering vastgesteld. Zij mogen niet gunstiger zijn dan die van de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is. De Regering kan de voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning ervan bepalen.) <DDG 2000-10-23/31, art. 38, 049; Inwerkingtreding : 15-12-2000>
Binnen de perken en volgens de voorwaarden en modaliteiten van toekenning door (de Regering) bepaald, kan de raad voor maatschappelijk welzijn een presentiegeld toekennen aan zijn leden. <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De gewezen voorzitters en hun rechtverkrijgenden genieten hetzelfde pensioenstelsel als dit dat van toepassing is voor de schepenen van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum gevestigd is.
De kosten die door de voorzitter en de leden worden gemaakt bij de uitvoering van opdrachten die hen door de de raad voor maatschappelijk welzijn in het kader van zij bevoegdheden uitdrukkelijk werden toevertrouwd, worden hun terugbetaald. (De Regering) kan de nadere regels van deze terugbetalingen bepalen.gdheden uitdrukkelijk werden toevertrouwd, worden hun terugbetaald. (De Regering) kan de nadere regels van deze terugbetalingen bepalen. <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.39. Wanneer een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn de voorzitter bestendig vervangt gedurende ten minste een maand, wordt hem een bezoldiging uitbetaald.
(De Regering) bepaalt de regelen voor de berekening van deze wedde en voor de verdere uitkering van de wedde van de verkozen voorzitter, evenals de invloed van die uitkeringen op de pensioenvorming. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.40. <DDG 1995-05-02/42, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01-1996> De huishoudelijke reglementen voor de raad, het vast bureau, de bijzondere comités, alsmede voor de diensten en instellingen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden vastgesteld door de raad.
Zij worden onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad. Elke beslissing tot niet-goed keuring moet met redenen worden omkleed. De goedkeuring van de gemeenteraad wordt geacht toegekend te zijn, indien aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen beslissing wordt betekend binnen zestig dagen.
Bij niet-goedkeuring door de gemeenteraad wordt het volledig dossier door de zorg van het centrum voor goedkeuring doorgestuurd aan de Regering.
HOOFDSTUK III. - Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art.41. <DDG 1995-05-02/42, art. 9, Inwerkingtreding : 01-01-1996> Elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft een secretaris, een ontvanger en een maatschappelijk werker. Elk centrum is ertoe verplicht ten minste een maatschappelijk werker met voltijdse betrekking aan te stellen. Dit ambt kan eveneens door meerdere maatschappelijk werkers uitgeoefend worden.
Art.42. <DDG 1995-05-02/42, art. 10, Inwerkingtreding : 01-01-1996> De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de personeelsformatie van het centrum.
Voor het ziekenhuis en de inrichtingen die van het centrum afhangen, bepaalt de raad voor maatschappelijk welzijn een afzonderlijke personeelsformatie, na advies van het in artikel 94, § 2 bedoelde beheerscomité, wat de personeelsformatie van het ziekenhuis betreft.
Door de raad wordt tevens bepaald op welke wijze de overplaatsing van het personeel tussen het ziekenhuis en de overige instellingen of diensten van het centrum plaatsheeft.
De Regering kan ter zake voorwaarden en regelen vaststellen.
Het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geniet hetzelfde administratief en geldelijk statuut als het personeel van de gemeente waar de zetel van het centrum gevestigd is.
(De personeelsleden van het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genieten het recht op loopbaanonderbreking onder dezelfde voorwaarden als het personeel van de bovenvermelde gemeente. Voor de toepassing van die regeling moeten in de desbetreffende wettelijke bepalingen de woorden " gemeentesecretaris", " gemeentelijke overheid ", en "ontvanger" resp. als " secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ", " bevoegde overheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn " en " ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn " gelezen worden.) <DDG 1998-06-29/30, art. 67, 035; Inwerkingtreding : 28-07-1998>
De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de afwijkingen van het in het vorige lid bedoelde statuut vast, voor zover het specifieke karakter van sommige diensten en inrichtingen van het centrum het nodig zou maken, en bepaalt het administratief én geldelijk statuut inzake de betrekkingen die niet bestaan op het gemeentelijk vlak evenals dat van het personeel van het ziekenhuis.
Voor de toepassing van het vorige lid kan de Regering de perken vaststellen waarbinnen de raad voor maatschappelijk welzijn dient te handelen.
De wet van 25 april 1933 betreffende de pensioenregeling van het gemeentepersoneel is van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
De beslissingen genomen door de raad voor maatschappelijk welzijn met toepassing van onderhavig artikel zijn onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad.
De goedkeuring van de gemeenteraad zal als toegekend worden beschouwd, indien aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen beslissing wordt betekend binnen zestig dagen.
Bij niet-goedkeuring door de gemeenteraad wordt het volledig dossier door de zorg van het Centrum voor goedkeuring doorgestuurd aan de Regering.
Art.43. _ Alle personeelsleden worden aangeworven of benoemd door de raad voor maatschappelijk welzijn.
Onverminderd het bepaalde in artikel 56, moeten de aanwervingen en benoemingen geschieden overeenkomstig vooraf bepaalde aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en binnen de perken van de personeelsformatie.
Op deze regels wordt echter volgende uitzondering gemaakt : in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waar het uitoefenen van het ambt van ontvanger geen volledige dagtaak vereist, wordt dat ambt aan een gewestelijke ontvanger gegeven (,onverminderd de toepassing van artikel 52, § 2, van de nieuwe gemeentewet). De Koning bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten met betrekking tot de aanduiding van de gewestelijke ontvangers en de wijze waarop zij hun ambt waarnemen. <W 1992-08-05/46, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Voor zover het centrum toepassing maakt van artikel 52, § 2, van de nieuwe gemeentewet, wordt de plaatselijke ontvanger van het centrum benoemd door de raad voor maatschappelijk welzijn. In dat geval oefent hij zijn functie van ontvanger van het centrum uit in de lokalen ervan en volgens een tijdsverdeling welke wordt bepaald in overleg tussen het centrum en de gemeente.) <W 1992-08-05/46, art. 27, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.44. <W 1993-01-12/34, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Alvorens in dienst te treden, leggen de secretaris, de ontvanger en de maatschappelijk werkers in handen van de voorzitter de in artikel 20 bedoelde eed af. Van de eedaflegging wordt proces-verbaal opgemaakt.
Na een door de raad voor maatschappelijk welzijn vast te stellen proefperiode leggen de maatschappelijk werkers verbonden door een arbeidsovereenkomst eveneens de in het vorige lid bedoelde eed af.
Art.45. § 1. De secretaris woont, zonder beraadslagende stem, de vergaderingen bij van de raad en van het vast bureau. Hij is in het bijzonder belast met het opmaken van de notulen van die vergaderingen. (Hij herinnert in voorkomend geval aan de geldende rechtsregels, vermeldt de feitelijke gegevens waarvan hij kennis heeft en zorgt ervoor dat de door de wet voorgeschreven vermeldingen in de beslissingen worden opgenomen.) <W 1992-08-05/46, art. 28, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Hij is verantwoordelijk voor het overbrengen van de notulen van die vergaderingen en van de beslissingen van die organen in daartoe bestemde registers. De notulen en beslissingen worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
De secretaris kan de vergaderingen bijwonen van alle bijzondere comités.
Onder het gezag van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn onderzoekt de secretaris de zaken, leidt hij de administratie en is hij het hoofd van het personeel. Hij bewaart het archief.
De secretaris is verantwoordelijk voor de boeking van de erkende vorderingen en van de vastgelegde uitgaven en voor het opmaken van de bevelschriften tot betaling of invordering. Die bevelschriften worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
De secretaris maakt de voorontwerpen van begroting op.
Hij is verplicht zich te gedragen naar de onderrichtingen die hem worden gegeven door de voorzitter, de raad en het vast bureau.
§ 2. Bij verhindering van de secretaris of bij vacature van het ambt kan de raad voor maatschappelijk welzijn een personeelslid als tijdelijk secretaris aanstellen.
Art.46.§ 1. De ontvanger heeft tot taak om, onder zijn verantwoordelijkheid, de ontvangsten van het centrum voor maatschappelijk welzijn te innen en tegen regelmatige bevelschriften de betaalbaar gestelde uitgaven te doen ten belope hetzij van het bedrag bepaald in elk artikel van de begroting, hetzij van een bijzonder krediet of van het bedrag van de overeenkomstig artikel 91 overgedragen kredieten. (De ontvanger staat onder het gezag van de voorzitter.) <W 1992-08-05/46, art. 29, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Hij dient alle handelingen tot stuiting van verjaring en verval te verrichten, tot alle beslagleggingen te doen overgaan, de inschrijving, de herinschrijving of de vernieuwing van elke titel die daarvoor vatbaar is ten kantore der hypotheken te vorderen, aan de leden van de raad kennis te geven van het vervallen van de huurovereenkomsten, van de achterstallen en van elk feit dat de rechten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn schaadt.
Indien de ontvanger weigert het bedrag van een regelmatig bevelschrift te betalen of zulks uitstelt, wordt de betaling ervan vervolgd zoals inzake directe belastingen, nadat het bevelschrift op verzoek van de schuldeiser door de raad voor maatschappelijk welzijn of, bij in gebreke blijven ervan, door (de Regering) invorderbaar is verklaard. <DDG 1995-05-02/42, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 2. [1 ...]1
----------
(1)<DDG 2020-12-10/38, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.47. § 1. De maatschappelijk werker heeft als opdracht, met het oog op de verwezenlijking van de bij artikel 1 bepaalde doelstellingen, en ter uitvoering van de taken hem opgedragen door de secretaris, namens de raad, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst, de personen en gezinnen te helpen bij het opheffen of verbeteren van de noodsituaties waarin zij zich bevinden. Hiertoe doet hij, onder meer, de onderzoeken ter voorbereiding van de te nemen beslissingen, verstrekt documentatie en raadgevingen en verzekert de maatschappelijke begeleiding van de betrokkenen.
§ 2. De verantwoordelijke van de sociale dienst licht de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau, het bijzonder comité voor de sociale dienst of de secretaris in over de algemene behoeften die hij bij de vervulling van zijn taak vaststelt en hij stelt de maatregelen voor om daaraan tegemoet te komen.
Hij neemt deel aan de vergaderingen van het bijzonder comité voor de sociale dienst. Hij kan bovendien uitgenodigd worden deel te nemen aan de besprekingen van de raad of van het vast bureau telkens als over de problemen gehandeld wordt die de sociale dienst aanbelangen.
§ 3. Wanneer de met het dossier belaste maatschappelijk werker er wegens bijzondere en uitzonderlijke redenen van vertrouwelijke aard om heeft verzocht, neemt de raad, het vast bureau of het bijzonder comité voor de sociale dienst niet eerder een beslissing over een individueel geval van dienstverlening dan na de betrokken maatschappelijk werker gehoord te hebben.
Art.48. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de regelen volgens dewelke de beoefenaars van de geneeskunst toegelaten worden tot de uitoefening van hun beroep in de instellingen en diensten van het centrum.
Ingeval die beoefenaars van de geneeskunst niet benoemd worden noch bezoldigd volgens statutaire bepalingen, dan worden hun betrekkingen met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat de inrichting of de dienst beheert, geregeld op basis van een schriftelijke overeenkomst.
Art.49. § 1. (De personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen, hetzij zelf, hetzij door middel van een tussenpersoon, geen enkele bezigheid verrichten die kan schaden aan het vervullen van hun ambtsplichten of met de waardigheid van het ambt in strijd is.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 1°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
§ 2. (Bovendien mogen de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen enkele zelfs onbezoldigde opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk volbrengen.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Deze bepaling vindt echter geen toepassing op voogdij en op curatele over onbekwamen, evenmin als op de opdrachten die in naam van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd.
§ 3. Van de vorige paragraaf kan, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende, door de raad voor maatschappelijk welzijn afgeweken worden, meer bepaald waar het om het beheer van familiebelangen gaat (of wanneer het ambt niet voltijds uitgeoefend wordt in het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Deze afwijkingen kunnen in geval van misbruik worden ingetrokken.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 3°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
§ 4. (De hoedanigheid van personeelslid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn met inbegrip van de personen bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die ingevolge een beslissing van één der organen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hun werkzaamheden uitoefenen in één der inrichtingen of diensten van het centrum is onverenigbaar met :
1° het mandaat van burgemeester of gemeenteraadslid in de gemeente waarvoor het centrum bevoegd is;
2° het lidmaatschap van het beheerscomité als afgevaardigde van een gemeente, die overeenkomstig artikel 109 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 7 augustus 1987, bijdraagt in de tekorten van het ziekenhuis van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <W 1988-12-29/31, art. 6, 4°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
Art.50. De bepalingen van artikel 36, tweede lid, en van het artikel 37 zijn mede van toepassing op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art.51. <W 1992-08-05/46, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Aan de personeelsleden van het OCMW, met uitzondering van het personeel dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, kunnen de tuchtstraffen worden opgelegd bepaald in artikel 283 van de nieuwe gemeentewet.
Die straffen kunnen worden opgelegd wegens de tekortkomingen en handelingen vermeld in artikel 282, 1° en 2°, van de nieuwe gemeentewet, alsmede wegens overtreding van het verbod bedoeld in de artikelen 49, §§ 1 tot 4, en 50 van deze wet.
Art.52. <W 1992-08-05/46, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Titel XIV van de nieuwe gemeentewet, uitgezonderd de artikelen 287, § 2, en 289 tot 296, is van toepassing op de in het vorige artikel bedoelde personeelsleden, met dien verstande dat de in de nieuwe gemeentewet, voorkomende woorden gemeente, gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, burgemeester en gemeentesecretaris, respectievelijk moeten worden gelezen als openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, raad voor maatschappelijk welzijn, vast bureau, voorzitter en secretaris.
Art.53. <DDG 1995-05-02/42, art. 12, Inwerkingtreding : 01-01-1996> § 1. De beslissingen waarbij, bij wijze van tuchtmaatregel, een schorsing voor ten minste drie maanden, een terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege of de afzetting worden uitgesproken, worden onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad. Zij worden bij voorraad ten uitvoer gelegd, tenzij de raad voor maatschappelijk welzijn anders beslist.
De goedkeuring van de gemeenteraad wordt geacht toegekend te zijn, indien aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geen beslissing wordt betekend binnen zestig dagen.
Bij niet-goedkeuring door de gemeenteraad wordt het volledig dossier door de zorg van het centrum voor goedkeuring doorgestuurd aan de Regering.
§ 2. Een personeelslid kan bij de Regering bezwaar inbrengen tegen een besluit van de raad voor maatschappelijk welzijn tot opheffing van zijn betrekking of tot vermindering van de aan de betrekking verbonden wedde.
Het bezwaar moet worden ingediend binnen vijftien dagen na kennisgeving van het besluit aan de betrokkene. De regering kan alleen gevolg geven aan het bezwaar, indien de beslissing klaarblijkelijk strekt tot een bedekte afzetting of terugzetting in rang.
De Regering moet beslissen binnen een termijn van drie maanden vanaf de dag waarop de klacht haar ter kennis wordt gebracht.
Art.54. <Nota van Justel : zie een onduidelijke beschikking betreffende artikel 54 in W 1992-08-05/46, art. 30, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het betrokken personeelslid en de raad voor maatschappelijk welzijn kunnen tegen de beslissing van de bestendige deputatie, getroffen op grond van artikel 52 of 53, bij de Koning beroep instellen binnen vijftien dagen na de kennisgeving die hun ervan wordt gedaan.
Art.55. § 1. De Minister die het maatschappelijk welzijn in zijn bevoegdheid heeft kan een of meer openbare centra voor maatschappelijk welzijn machtigen om voor de door hem bepaalde betrekkingen (van de maatschappelijk werkers,) van het verplegend en verzorgend personeel, van het hulppersoneel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, tot een contractuele aanwerving over te gaan. <W 1992-08-05/46, art. 31, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
In dit geval moet de raad voor maatschappelijk welzijn bij de vaststelling van de personeelsformatie uitdrukkelijk die vorm van aanwerving voor de bedoelde betrekkingen voorzien en bij de aanstelling een schriftelijke overeenkomst met het betrokken personeelslid sluiten.
§ 2. (De raad van maatschappelijk welzijn kan overgaan tot de indienstneming onder arbeidsovereenkomst van personen van vreemde nationaliteit voor de niet leidinggevende betrekkingen.) <W 1992-08-05/46, art. 32, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art. 55bis. <DDG 1995-05-02/42, art. 13; Inwerkingtreding : 01-01-1996> Het personeel van een ziekenhuis en van de andere inrichtingen die van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn afhangen kan binnen de door de raad voor maatschappelijk welzijn goedgekeurde personeelsformatie, en zonder de machtiging bedoeld in artikel 55, § 1, eerste lid, bij contract worden aangeworven. Dit contract wordt schriftelijk afgesloten.
Art.56. § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn en, indien hun hiervoor de bevoegdheid werd overgedragen, het vast bureau en het bijzonder comité, kunnen in dringende gevallen en voor de instellingen of diensten waar de bestendige aanwezigheid van een bepaald personeel onontbeerlijk is, binnen de perken van de personeelsformatie en met (...) gedeeltelijke afwijking op de vastgestelde aanwervingsvoorwaarden, het personeel in dienst nemen dat nodig is om funkties waar te nemen die voorlopig zonder titularis zijn of waarvan de titularis tijdelijk afwezig is en die betrekking hebben op (de maatschappelijk werkers,) het verplegend en verzorgend personeel, het hulppersoneel en het meesters-, vak- en dienstpersoneel. <W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
( (De Regering) kan, bij een Ministerraad overlegd besluit, de lijst van de in het eerste lid bedoelde functies uitbreiden.) <W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(§ 2. De raad voor maatschappelijk welzijn kan ook het personeel in dienst nemen dat noodzakelijk is om dringende en onvoorzienbare taken te vervullen. Die aanwerving kan ook buiten de perken van de personeelsformatie gebeuren.) <DDG 1997-05-20/49, art. 20, 031; Inwerkingtreding : 02-07-1997>
§ 3. (De indienstnemingen op grond van dit artikel evenals die op grond van artikel 55 of van artikel 60, § 7, worden geregeld door de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.) W 1992-08-05/46, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De wetten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn er niet op toepasselijk.
§ 4. De aanwerving voor bedieningen die voorlopig zonder titularis zijn mag slechts plaatshebben voor ten hoogste zes maanden.
Indien het noodzakelijk is, kan de overeenkomst hernieuwd worden voor één of meer periodes die samen met de eerste aanwerving één jaar niet mogen overschrijden.
§ 5. In geval van tijdelijke afwezigheid van de titularis van een bediening mag de overeenkomst gesloten worden voor de duur van de afwezigheid.
HOOFDSTUK IV. - Taken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Eerste Afdeling. - Algemene taken en uitvoering.
Art.57.<W 1992-12-30/40, art. 151, 020; Inwerkingtreding : 19-01-1993> § 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57ter, heeft het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is.
Het verzekert niet alleen lenigende of curatieve doch ook preventieve hulp. (Het bevordert de maatschappelijke participatie van de gebruikers.) <W 2007-04-25/38, art. 215, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Deze dienstverlening kan van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard zijn.
(§ 2. (In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot :
1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft;
2° het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft.
(In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en nadere regels bepaald door de Koning. De aanwezigheid in het opvangcentrum van de ouders of van de personen die het ouderlijk gezag over het kind daadwerkelijk uitoefenen, wordt gewaarborgd.) <W 2005-12-27/31, art. 22, 083; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden.
[1 Het recht op maatschappelijke dienstverlening voor een verzoeker om internationale bescherming, die werkelijk steuntrekkende was, eindigt met de kennisgeving van een definitieve negatieve beslissing in het kader van de procedure betreffende het verzoek om internationale bescherming, in de zin van artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Hij geniet verder maatschappelijke dienstverlening gedurende een periode van dertig dagen vanaf de kennisgeving van de definitieve negatieve beslissing. Het instellen van een cassatieberoep bij de Raad van State geeft geen recht op maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het cassatieberoep door de Raad van State wordt onderzocht, is het recht op maatschappelijke dienstverlening slechts gewaarborgd indien het cassatieberoep ontvankelijk wordt verklaard overeenkomstig artikel 20, § 2, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State.]1
De maatschappelijke dienstverlening aan een vreemdeling [1 die niet onder het toepassingsgebied van het vierde lid valt en]1 die werkelijk steuntrekkende was op het ogenblik dat hem een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten werd betekend, wordt, met uitzondering van de dringende medische hulpverlening, stopgezet de dag dat de vreemdeling daadwerkelijk het grondgebied verlaat, en ten laatste de dag van het verstrijken van de termijn van het bevel om het grondgebied te verlaten.
Van het bepaalde in het voorgaande lid wordt afgeweken gedurende de termijn die strikt noodzakelijk is om de vreemdeling in staat te stellen het grondgebied te verlaten, voor zover hij een verklaring heeft ondertekend die zijn uitdrukkelijke intentie het grondgebied zo snel mogelijk te willen verlaten, weergeeft; deze termijn mag in geen geval (de termijn welke vastgelegd is door artikel 7, 4°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen) overschrijden. <W 2007-01-12/52, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
De hierboven vermelde intentieverklaring kan slechts eenmaal worden ondertekend. Het centrum verwittigt zonder verwijl de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, evenals de betrokken gemeente, van de ondertekening van de intentieverklaring.) <W 1996-07-15/33, art. 65, 030; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
(Indien het gaat om een vreemdeling die dakloos is geworden ingevolge de toepassing van (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), kan de in het vierde en vijfde lid bedoelde maatschappelijke dienstverlening verstrekt worden in een onthaalcentrum, zoals bedoeld in artikel 57ter.) <W 2002-08-02/45, art. 184, 059; Inwerkingtreding : 29-08-2002> <W 2005-08-10/61, art. 42, 081; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
<Bij zijn arrest nr 43/98 van 22 april 1998 (B.St. 29-04-1998, p. 13348) heeft het Arbitragehof de term "uitvoerbaar" in het derde en het vierde lid vernietgd; Opheffing : 10-01-1997>
§ 3. Het centrum oefent de voogdij uit over of verzekert althans de bewaring, het onderhoud en de opvoeding van de minderjarige kinderen die door de wet, de ouders of overheidsorganen aan het centrum zijn toevertrouwd.
§ 4. Het centrum voert de taken uit die hem door de wet, de Koning of de gemeenteoverheid zijn toevertrouwd.
----------
(1)<W 2024-03-14/30, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
Art. 57bis. <W 2004-08-23/41, art. 2, 078; Inwerkingtreding : 10-07-2004> Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, kennen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn een installatiepremie toe aan de persoon die de hoedanigheid van dakloze verliest door een woning te betrekken die hem tot hoofdverblijfplaats dient.
Art. 57ter.<Ingevoegd bij W 1992-12-30/40, art. 152, Inwerkingtreding : 19-01-1993> (De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien een vreemdeling die gehouden is zich in te schrijven in een welbepaalde plaats overeenkomstig artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, materiële hulp ontvangt van een opvangstructuur die belast is met het verlenen van de noodzakelijke dienstverlening om een menswaardig leven te kunnen leiden.
In afwijking van artikel 57, § 1 kan een asielzoeker aan wie in toepassing van artikel 11, § 1 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen als verplichte plaats van inschrijving een opvangstructuur is aangewezen die beheerd wordt door het Agentschap of één van zijn partners, slechts in deze opvangstructuur gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening overeenkomstig de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.) <W 2007-01-12/52, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2007>
(lid 3 opgeheven) <W 2007-01-12/52, art. 71, 004; Inwerkingtreding : 07-05-2007>
[1 De maatschappelijke dienstverlening is niet door het centrum verschuldigd indien ten aanzien van een vreemdeling een beslissing is genomen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.]1
----------
(1)<W 2012-01-19/13, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 27-02-2012>
Art. 57ter/1.[1 Om te zorgen voor een evenwichtige spreiding van de opvangplaatsen over de gemeenten, is het O.C.M.W. verplicht lokale opvanginitiatieven op te richten als bedoeld in artikel 64 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de criteria voor die spreiding, rekening houdend met de specifieke situatie van elke gemeente. Dat spreidingsplan treedt in werking vanaf een door de Koning bepaalde datum, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Indien het O.C.M.W. geen lokale opvanginitiatieven opricht, kan het een financiële sanctie opgelegd krijgen, waarvan de nadere regels en de bestemming door de Koning worden bepaald bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.]1
----------
(1)<Hersteld bij W 2013-05-08/18, art. 25, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 57ter/2. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/45, art. 185, 059; Inwerkingtreding : 29-08-2002> Indien een vreemdeling, die krachtens artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, beschikt over een verplichte plaats van inschrijving, wordt aangetroffen in een woning bedoeld in (artikel 433quaterdecies van het Strafwetboek), dan is het bevoegde OCMW van de verplichte plaats van inschrijving ertoe gehouden binnen dertig dagen na de uitdrijving uit de bedoelde woning, een huisvesting ter beschikking te stellen van de vreemdeling op het grondgebied van zijn gemeente. <W 2005-08-10/61, art. 42, 081; Inwerkingtreding : 12-09-2005>
Voor de periode die begint op de dag van de uitdrijving en die een einde neemt op de dag dat het bevoegde centrum een huisvesting ter beschikking stelt, wordt de vreemdeling op kosten van het centrum geherhuisvest en verstrekt het centrum aan de vreemdeling de maatschappelijke dienstverlening.
Art. 57quater.<W 2002-08-02/45, art. 186, 059; Inwerkingtreding : 01-10-2002> § 1. (Voor de persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussenkomen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van deze persoon in het beroepsleven.) <W 2003-12-22/42, art. 484, 073; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
§ 2. [1 De Regering]1 bepaalt voor welke vormen van inschakeling het centrum financieel tussenkomt alsmede het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de modaliteiten van deze financiële tegemoetkoming. [1 De Regering]1 kan de voorwaarden bepalen voor de toegang tot de verschillende inschakelings- en tewerkstellingsprogramma's.
§ 3. In afwijking van artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, kan de financiële steun vanwege het centrum in mindering gebracht worden op het loon van de werknemer. Deze aftrek geschiedt dadelijk na de inhouding toegelaten krachtens artikel 23, eerste lid, 1°, van dezelfde wet en telt niet mee voor de grens van een vijfde, bepaald in artikel 23, tweede lid. Een financiële steun die aldus in mindering wordt gebracht op het loon van de werknemer, wordt niettemin voor de toepassing van de sociale en fiscale wetgeving als loon beschouwd.
§ 4. [1 De Regering kan, onder de voorwaarden die zij bepaalt,]1 voor de werknemers die genieten van een financiële steun in hun loon vanwege het centrum :
1° in afwijkingen voorzien op de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzake het naleven van de regels betreffende de verbreking van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wanneer hij in dienst genomen wordt in het kader van een andere arbeidsovereenkomst of benoemd wordt in een administratie;
2° in een tijdelijke, gehele of gedeeltelijke vrijstelling voorzien van werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 3bis , van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
----------
(1)<DDG 2016-04-25/10, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 57quinquies. [1 In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van het verblijf of, in voorkomend geval de langere periode zoals bedoeld in artikel 40, § 4, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2012-01-19/13, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 27-02-2012>
Art. 57sexies.[1In afwijking van de bepalingen van deze wet is de maatschappelijke dienstverlening door het centrum niet verschuldigd aan de vreemdeling die gemachtigd werd tot een verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, omwille van een arbeidskaart B of een beroepskaart.]1
(NOTA : bij arrest nr 131/2015 van 01-10-2015 (B.St. 22-10-2015, p. 65185), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
(NOTA : bij arrest nr.61/2017 van 18-05-2017 (B.St. 13-07-2017, p. 72404), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2013-06-28/04, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 11-07-2013. >
Art.58.<Hersteld bij W 2003-12-22/42, art. 486, 073; Inwerkingtreding : 10-01-2004> § 1. [1 Een aanvraag betreffende maatschappelijke dienstverlening, waarover het centrum een beslissing moet nemen, kan mondeling, schriftelijk, elektronisch via het elektronisch formulier dat door de minister bevoegd voor maatschappelijke integratie ter beschikking wordt gesteld of ambtshalve door het centrum worden ingediend.
De steunaanvraag wordt de dag van haar ontvangst chronologisch ingeschreven in het daartoe door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehouden register.
Wanneer de aanvraag schriftelijk wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de persoon die hij schriftelijk heeft aangewezen.
Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de schriftelijk aangewezen persoon in het daartoe voorziene vak van het register bedoeld in het tweede lid.
Wanneer de aanvraag elektronisch wordt gedaan, geldt de registratie ervan als ondertekening.
Wanneer de elektronische aanvraag op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag wordt ingediend, is de datum van ontvangst van de aanvraag de eerstvolgende werkdag.
De Koning kan de modaliteiten van de toepassing van het elektronisch formulier bedoeld in het eerste lid bepalen.]1
§ 2. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs. [2 Wanneer de aanvraag via het elektronisch formulier bedoeld in § 1 wordt gedaan, ontvangt de aanvrager dezelfde dag een ontvangstbewijs.]2
§ 3. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een steunaanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht [3 of wanneer het een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending.
Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, [3 door een geschrift]3 met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.
De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in § 1 [3 , of op de datum van de overzending van de aanvraag wanneer het OCMW een steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3.
Het openbaar centrum voor [3 maatschappelijk welzijn]3 dat deze verplichting niet naleeft [3 of dat de steun beëindigt wegens territoriale onbevoegdheid]3, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden maatschappelijke dienstverlening verlenen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.
De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging.
----------
(1)<W 2024-02-29/13, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
(2)<W 2024-02-29/13, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
(3)<W 2024-02-29/13, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
Art.59. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vervult zijn opdracht volgens de meest aangepaste methoden van het maatschappelijk werk en met eerbiediging van de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging van de betrokkenen.
Art.60.§ 1. De tussenkomst van het centrum is, zo nodig, voorafgegaan van een sociaal onderzoek dat besluit met een nauwkeurige diagnose nopens het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening en de meest passende middelen voorstelt om daarin te voorzien.
De betrokkene is ertoe gehouden elke nuttige inlichting nopens zijn toestand te geven, alsmede het centrum op de hoogte te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend.
(Het verslag van het sociaal onderzoek opgesteld door een maatschappelijk werker bedoeld in artikel 44 geldt tot bewijs van het tegendeel wat betreft de feitelijke vaststellingen die daarin op tegensprekelijke wijze zijn opgetekend.) <W 1993-01-12/34, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
(Het centrum dat een asielzoeker steunt die niet daadwerkelijk verblijft op het grondgebied van de gemeente die het centrum bedient, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats van de betrokken asielzoeker verzoeken het sociaal onderzoek uit te voeren. Dit laatste centrum is ertoe gehouden het verslag van het sociaal onderzoek over te zenden aan het centrum dat erom vraagt, binnen de door de Koning vastgestelde termijn. De Koning kan het tarief bepalen waarmee het verzoekend centrum de prestaties vergoedt van het centrum dat het sociaal onderzoek heeft uitgevoerd. De Koning kan ook de minimale voorwaarden bepalen waaraan het sociaal onderzoek van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de werkelijke verblijfplaats, evenals het verslag ervan, moeten voldoen.) <W 1996-07-15/33, art. 67, 030; Inwerkingtreding : 10-01-1997>
§ 2. Het centrum verstrekt alle nuttige raadgevingen en inlichtingen en doet de stappen om aan de betrokkenen alle rechten en voordelen te verlenen waarop zij krachtens de Belgische of de buitenlandse wetten aanspraak kunnen maken.
§ 3. Het verstrekt materiële hulp in de meest passende vorm.
(De financiële hulpverlening kan bij beslissing van het centrum worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in (de artikelen 3, 5° en 6°, 4, 11 en 13, § 2, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie). <W 2002-05-26/47, art. 58, 056; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd kan het recht op financiële hulp, op voorstel van de maatschappelijk werker belast met het dossier, worden geweigerd of geheel of gedeeltelijk worden geschorst voor een periode van ten hoogste een maand.
In geval van herhaling binnen een termijn van ten hoogste een jaar kan het recht op financiële hulp voor een periode van ten hoogste drie maanden worden geschorst.) <W 1993-01-12/34, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
§ 4. Het verzekert, met eerbiediging van de vrije keus van de betrokkene, de psycho-sociale, morele of opvoedende begeleiding die de geholpen persoon nodig heeft om geleidelijk zelf zijn moeilijkheden te boven te komen.
Het houdt rekening met de reeds verstrekte begeleiding en met de mogelijkheid tot voortzetting ervan door het andere centrum of dienst waarin de betrokkene zijn vertrouwen reeds heeft uitgedrukt.
§ 5. (Indien de persoon aan wie hulp wordt geboden niet verzekerd is tegen ziekte en invaliditeit, maakt het de betrokkene lid van een verzekeringsinstelling naar zijn keuze, en bij gebrek aan een dergelijke keuze, van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. In de mate van het mogelijke wordt er een persoonlijke bijdrage geëist van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 6. (Waar de noodzakelijkheid zich voordoet, richt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, desgevallend in het kader van een bestaande planning, inrichtingen of diensten op met sociaal, curatief of preventief karakter, breidt deze uit en beheert deze.
De noodzaak tot het oprichten of het uitbreiden van een inrichting of van een dienst moet blijken uit een dossier dat een onderzoek bevat naar de behoeften van de gemeente en/of de streek en naar de gelijkaardige inrichtingen of diensten die reeds in functie zijn, een beschrijving van de wijze van functioneren, een nauwkeurige raming van de kostprijs en van de uitgaven die moeten gedaan worden, alsook, indien mogelijk, inlichtingen die een vergelijking met gelijkaardige instellingen en diensten mogelijk maken.
De oprichting of de uitbreiding van inrichtingen of diensten, die in aanmerking kunnen komen voor het genieten van toelagen op het vlak van hetzij de investeringen, hetzij van de werking, kan alleen beslist worden op basis van een dossier waaruit blijkt dat de door de organieke wetgeving of reglementering voor het toekennen van deze toelagen voorziene voorwaarden, nageleefd zullen worden.
Onverminderd de machtigingen te verkrijgen vanwege andere overheidsorganen, wordt het besluit om een inrichting of een dienst op te richten of uit te breiden voor goedkeuring voorgelegd aan de gemeenteraad ( (...) ), zodra het besluit van die aard is dat het een tegemoetkoming uit de gemeentebegroting zal meebrengen of deze zal verhogen.) <KBN244 1983-12 31/57, art. 3, 002> <W 1992-08-05/46, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 7. (Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een (...) betrekking te bezorgen, in voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden. <L 2002-08-02/45, art. 187, 059; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
(De periode van de tewerkstelling bedoeld in vorig lid, mag niet langer zijn dan de periode die voor de tewerkgestelde persoon nodig is om gerechtigd te worden op volledige sociale uitkeringen.) <W 2002-08-02/45, art. 187, 059; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van gemeenten, verenigingen zonder winstoogmerk of intercommunales met een sociaal, cultureel of ecologisch doel, vennootschappen met een sociaal oogmerk zoals bedoeld in artikel 164 bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging waarvan sprake in hoofdstuk XII van deze wet, een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de initiatieven die [1 door de Regering]1 zijn erkend of de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.) <W 1999-12-24/36, art. 120, 040; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
(Indien de in het vorig lid bedoelde partner een privé-onderneming is, bepaalt [1 de Regering]1 de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke de terbeschikkingstelling moet worden geregeld met deze onderneming met het oog op het behoud van het recht van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn op de toelage verbonden aan de inschakeling van de persoon tewerkgesteld met toepassing van de artikelen 36 en 37 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.) <W 2002-08-02/45, art. 187, 059; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
(§ 8. De raad voor maatschappelijk welzijn organiseert, bij huishoudelijk reglement, het in bewaring geven, de bewaring en de teruggave van waarden hetzij op vrijwillige of noodzakelijke basis, die hem ingevolge de artikelen 1915 tot 1954quater van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden toevertrouwd door personen opgenomen in een van zijn instellingen.
De ontvanger is met de inbewaarneming belast of duidt in overleg met de secretaris eventueel de personen aan die, onder zijn verantwoordelijkheid, gelast zijn deze deposito's te ontvangen, te bewaren en terug te geven.) <W 1992-08-05/46, art. 35, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
----------
(1)<DDG 2016-04-25/10, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 60bis. <ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 36, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn neemt alle initiatieven met het oog op de bekendmaking van de verschillende door het centrum verstrekte vormen van dienstverlening, en rapporteert hierover jaarlijks in de beleidsnota.
Art.60ter. [1 Het centrum is verplicht de aanvrager te horen, indien laatstgenoemde dat vraagt, voordat het een beslissing neemt over:
- de dienstverlening bedoeld in artikel 57;
- de terugvordering bedoeld in artikelen 98, § 1 en 99.
Het centrum moet de belanghebbende in kennis stellen van dit recht, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Koning.
De belanghebbende wordt gehoord door hetzij de raad, hetzij het bevoegde orgaan met beslissingsbevoegdheid in het concrete geval.
De belanghebbende die wordt gehoord kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar zijn keuze.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-02-29/13, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
Art.61. Het centrum kan een beroep doen op de medewerking van personen, van inrichtingen of diensten, die, opgericht hetzij door openbare besturen, hetzij op privé-initiatief, in staat zijn de middelen aan te wenden tot verwezenlijking van de verschillende oplossingen die zich opdringen, met eerbiediging van de vrije keuze van de betrokkene.
Het centrum kan de eventuele kosten van deze samenwerking dragen wanneer deze niet in uitvoering van een andere wet, een reglement, een overeenkomst of een rechterlijke beslissing worden gedekt.
(Met hetzelfde doel kan het centrum overeenkomsten sluiten, hetzij met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut, hetzij met een privé-persoon of een privé-instelling. In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van dit lid, door deze centra ter beschikking worden gesteld aan de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet.) <W 1999-12-24/36, art. 121, 040; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
Art.62. <W 1993-01-12/34, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993> Het centrum kan de instellingen en diensten die binnen het ambtsgebied van het centrum een sociale activiteit of specifieke activiteiten uitoefenen, voorstellen om gezamenlijk een of meer comités in te stellen warin het centrum en die instellingen en diensten hun werkzaamheden kunnen coördineren en overleg plegen over de individuele of collectieve behoeften en de middelen om daarin te voorzien.
Art. 62bis.<W 1992-08-05/46, art. 38, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De beslissing inzake individuele hulpverlening genomen door de raad voor maatschappelijk welzijn of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen, wordt aan de persoon die de hulp heeft aangevraagd schriftelijk en aangetekend [1 of elektronisch aangetekend via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox]1 of tegen ontvangstbewijs meegedeeld [1 binnen de acht dagen te rekenen vanaf de datum van de beslissing]1, op de wijze die door de Koning kan worden bepaald. [1 De datum van de poststempel, van de elektronische zending of van het ontvangstbewijs is doorslaggevend.]1
De beslissing is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van beroep, de beroepstermijn, de vorm van het verzoekschrift, het adres van de bevoegde beroepsinstantie en de dienst of persoon, die binnen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan gecontacteerd worden voor het geven van toelichting.
----------
(1)<W 2024-02-29/13, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 21-04-2024>
Afdeling 2. - Voogdij over de kinderen.
Art.63. Iedere minderjarige over wie niemand het ouderlijk gezag, de voogdij of de materiële bewaring heeft, wordt toevertrouwd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar hij zich bevindt.
Art.64. De jeugdrechtbank of het (bureau van de Raad voor jeugdbijstand) kunnen aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de kinderen toevertrouwen over wie het centrum reeds de materiële bewaring heeft en van wie de ouders geheel of gedeeltelijk uit het ouderlijk gezag zijn ontzet. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.65. <W 2001-04-29/39, art. 82, 052; Inwerkingtreding : 01-08-2001> In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande artikelen wijst de raad voor maatschappelijk welzijn onder haar leden een persoon aan die de taak van voogd zal vervullen alsook een persoon die de taak van toeziend voogd zal vervullen.
Art.66. Indien die kinderen goederen bezitten, oefent de ontvanger ten aanzien van die goederen dezelfde functies uit als ten aanzien van de goederen van het centrum. Als waarborg voor de voogdij geldt de zekerheid gesteld door de ontvanger.
Art.67. De kapitalen die aan die kinderen toebehoren of ten deel vallen, worden belegd bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of gebruikt voor de aankoop van obligaties of kasbons uitgegeven door de openbare besturen en instellingen opgesomd in artikel 78, § 1, tweede lid.
Art.68. De voogdij van een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn neemt een einde :
1° zodra is voorzien in een voogdij met toepassing van de regels van het Burgerlijk Wetboek;
2° in geval van adoptie, pleegvoogdij, erkenning, (...) of herstel van de ouders die uit het ouderlijk gezag waren ontzet, in de rechten die hun waren ontnomen. <W 2001-04-29/39, art. 83, 052; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
Afdeling III. - (Voorschotten op een invordering van onderhoudsgelden.)
Art. 68bis. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
Art. 68ter. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
Art. 68quater. (Opgeheven) <W 2003-02-21/44, art. 30, 065; Inwerkingtreding : 01-10-2005>
Afdeling 4. - Specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
Art. 68quinquies. <W 2006-12-27/32, art. 82, 002; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is belast met het toekennen van een specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen.
§ 2. Het recht op hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen wordt verleend wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de onderhoudsplichtige heeft recht op het leefloon of op een gelijkwaardige financiële maatschappelijke hulp;
2° de onderhoudsplichtige is een persoon die :
a) ofwel onderhoudsgeld voor zijn kinderen verschuldigd is, vastgelegd hetzij in een uitvoerbare gerechtelijke beslissing, hetzij in een overeenkomst bedoeld bij artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij in een uitvoerbare schikking bedoeld in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek;
b) ofwel onderhoudsgeld verschuldigd is op basis van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek;
c) ofwel een bijdrage voor een geplaatst kind verschuldigd is op grond van een beslissing genomen door de Jeugdrechtbank of door de bevoegde administratieve overheid;
3° de onderhoudsplichtige levert het bewijs van de betaling van dit onderhoudsgeld of van deze bijdrage.
§ 3. De specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden of van bijdragen voor geplaatste kinderen bedraagt 50 pct. van het bedrag van de betaalde onderhoudsgelden of bijdragen, met een maximum van 1 100 EUR per jaar.
§ 4. De Koning bepaalt de regels voor de indiening van de aanvraag bij het bevoegd centrum, voor de kennisgeving van de beslissing en voor de uitkering van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Hij bepaalt de te volgen procedure in geval van onbevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarbij de aanvraag wordt ingediend.
§ 5. De Staat kent het bevoegd centrum een toelage toe, gelijk aan 100 pct. van het bedrag van de specifieke hulp voor het betalen van onderhoudsgelden ten gunste van kinderen of van bijdragen voor geplaatste kinderen. Voorschotten in mindering van het bedrag dat door de Staat ten laste wordt genomen, kunnen toegekend worden onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald door de Koning.
HOOFDSTUK V. - Beroep.
Art.69. (opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.70. (opgeheven° <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.71. Eenieder kan (bij de arbeidsrechtbank) in beroep gaan tegen een beslissing inzake individuele dienstverlening te zijnen opzichte genomen door de raad van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of door één van de organen aan wie de raad bevoegdheden heeft overgedragen. <W 1993-01-12/34, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Hetzelfde geldt wanneer één der organen van het centrum één maand, te rekenen van de ontvangst van het verzoek, heeft laten verstrijken zonder een beslissing te nemen. (Deze termijn van één maand loopt, in het geval bedoeld in artikel 58, § 3, eerste lid, vanaf de dag van de overzending.) <W 2003-12-22/42, art. 487, 073; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
(Het beroep moet (, op straffe van verval,) worden ingesteld binnen de drie maanden na hetzij de kennisgeving van de beslissing, hetzij de datum van het ontvangstbewijs, (...).) <W 2006-07-20/39, art. 191, 084; Inwerkingtreding : 07-08-2006> <W 2008-12-22/33, art. 4, 1° en 2°, 090; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
(Bij ontstentenis van een beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, moet het beroep, op straffe van verval, worden ingediend binnen de drie maanden na de vaststelling van deze ontstentenis van een beslissing.) <W 2008-12-22/33, art. 4, 3°, 090; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
Het beroep werkt niet schorsend.
(Wanneer het beroep aanhangig is gemaakt door een dakloze persoon, wijst de arbeidsrechtbank, zo nodig, het bevoegde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan, na dit centrum in de zaak te hebben geroepen en onder voorbehoud van de uiteindelijke tenlasteneming van de verstrekte dienstverlening door een ander centrum of door de Staat overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatchappelijk welzijn.) <W 1993-01-12/34, art. 09, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.72. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.73. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.74. (Opgeheven) <W 1993-01-12/34, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
HOOFDSTUK VI. - Beheer van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Afdeling 1. Beheer van de goederen.
Art.75. De goederen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden beheerd en bestuurd op de wijze door de wet vastgesteld voor de gemeentegoederen, onder voorbehoud van de volgende bepalingen.
Art.76.
§ 1. (vier leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De vervreemding van onroerende goederen kan door de hogere overheden niet worden opgelegd dan krachtens een wet, behalve in geval van onteigening ten algemenen nutte.
§ 2. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.77. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.78. <DDG 1995-05-02/42, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1996> (De Regering kan, na advies van het college van burgemeester en schepenen, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn machtigen om over te gaan tot onteigeningen, inzien zij van mening is dat de aanschaffing van de betrokkene goederen het algemene nut dient.) (Err. B.St. 09-07-1997, p. 18262)
Benevens de ambtenaren van de comités tot aankoop van onroerende goederen is de burgemeester van de gemeente die door het centrum wordt bediend, bevoegd tot het verlijden van de desbetreffende akte.
Art.79. <W 1992-08-05/46, art. 41, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> De raad voor maatschappelijk welzijn is bevoegd om het kapitaal van het centrum aan te wenden voor de bouw of de aankoop van woningen voor bejaarden, mindervaliden of andere personen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien, voor de aankoop van bossen en gronden, voor participaties en bouwmaatschappijen tot nut van het algemeen.
De raad kan het kapitaal van het centrum ook aanwenden met het oog op deelneming in maatschappijen die sociale doeleinden nastreven die verband houden met de taken van het centrum voor maatschappelijk welzijn of die de werking van het centrum ten goede komen, voor zover deze maatschappijen de bepalingen van de artikelen 118 tot en met 135 van de wet eerbiedigen of de vorm aannemen van een intercommunale vereniging.
Art.80. De schenkingen en legaten gedaan aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn onderworpen (aan de aanvaarding van de raad voor maatschappelijk welzijn.) <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Indien er verzet is geweest, wordt (de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn) binnen acht dagen na haar dagtekening bij ter post aangetekend schrijven aan de indiener van het bezwaar betekend. <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Elk bezwaar (wordt) ingebracht uiterlijk dertig dagen na die betekening. <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 42, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Bij inbrenging van bezwaren beslist altijd (de Regering) over de aanneming, de verwerping of de vermindering van de schenking of van het legaat. <DDG 1995-05-02/42, art. 29; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De giften bij akte onder de levenden worden altijd voorlopig aangenomen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 12 juli 1931.
Notarissen en andere ministeriële ambtenaren alsmede ontvangers van de erfenisrechten zijn verplicht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kennis te geven van de beschikkingen die te hunnen voordele zijn opgemaakt en waarvan zij wegens hun ambt kennis hebben.
De openbare centra voor maatschappelijk welzijn mogen, zonder bijzondere machtiging, giften van hand tot hand ontvangen.
Art.81. Onverminderd de toepassing van de bijzondere wetten en besluiten, worden de goederen toebehorende aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn verhuurd bij openbare aanbesteding of uit de hand.
(twee leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 43, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.82. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.83. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 44, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.84.
§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten worden toegewezen en stelt de voorwaarden ervan vast.
(Hij kan die bevoegdheden voor de opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks beheer van het centrum overdragen aan het vast bureau, binnen de perken van de daartoe op de gewone begroting ingeschreven kredieten.
In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan het vast bureau op eigen initiatief de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uitoefenen. Zijn besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt.) <W 1992-08-05/46, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. De raad voor maatschappelijk welzijn zet de procedure in en wijst de opdracht toe.
(lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De toewijzing van opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten die door de Staat of voor rekening van de Staat worden gesubsidieerd, wordt echter onderworpen aan de goedkeuring van de Minister die de toelage verleent.
(twee leden opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.85. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 46, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Afdeling 2. - Budgettair en financieel beheer.
Art.86. Het financiële dienstjaar van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.
De verrichtingen betreffende de invordering van de middelen en de betaling van de uitgaven die op de rekening van het dienstjaar moeten komen, mogen evenwel voortgezet worden tot 31 maart van het volgende jaar.
Als tot een dienstjaar behorend worden alleen aangemerkt de diensten verleend aan en de rechten verkregen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en zijn schuldeisers gedurende het jaar waarnaar het dienstjaar is genoemd.
Art.87. Onverminderd de toepassing van de bepalingen (van de artikelen 91, § 1 en 94) en onder voorbehoud van eventuele door (de Regering) bepaalde afwijkende regelingen zijn de voorschriften die gelden inzake de gemeentecomptabiliteit toepasselijk op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. <W 1992-08-05/46, art. 47, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(De openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Duitse taalgebied passen op hun boekhouding tot op een van de Regering te bepalende datum de regeling toe van het besluit van de Regent van 10 februari 1945 houdende algemeen reglement op de gemeentecomptabiliteit, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 28 februari 1947, het koninklijk besluit van 16 november 1953, de wet van 5 juli 1963 en het koninklijk besluit van 15 december 1987.) <DDG 1994-12-19/43, art. 1, Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art.88. (§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt ieder jaar, voor het volgende dienstjaar, de begroting van ontvangsten en uitgaven vast van het centrum en van de ziekenhuizen die onder zijn beheer staan. Aan deze begrotingen wordt een algemene beleidsnota gehecht.
Deze begrotingen worden voor (1 november) van het jaar dat aan het dienstjaar voorafgaat, onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad. <DDG 1996-03-04/40, art. 36, 027; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Op de vergaderingen van de gemeenteraad waar de goedkeuring van deze begrotingen op de agenda staat, worden deze toegelicht door de voorzitter van het Centrum. Indien de voorzitter geen deel uitmaakt van de gemeenteraad wordt hij hiervan ten minste vijf vrije dagen voor de dag van de vergadering verwittigd door het college van burgemeester en schepenen.
De beslissing moet aan het centrum worden doorgestuurd binnen een termijn van veertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de begrotingen aan de gemeente werden overgezonden. Bij gebreke ervan is de gemeenteraad geacht zijn goedkeuring te hebben verleend.
Elke beslissing tot wijziging of tot niet-goedkeuring moet met redenen worden omkleed. Bij niet-goedkeuring of in geval van wijzigingen aan de begroting wordt het volledig dossier door de zorg van het centrum (binnen drie dagen na ontvangst van de beslissing) ter goedkeuring overgelegd aan de Regering. <DDG 1996-03-04/40, art. 36, 027; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De gemeenteraad kan op de begroting van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van de ziekenhuizen die van dit centrum afhangen, ontvangstenramingen en uitgavenposten brengen, deze verminderen, vermeerderen of schrappen en materiële vergissingen rechtzetten.
De Regering heeft dezelfde bevoegdheid betreffende de begroting van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en betreffende de begroting van de ziekenhuizen die afhangen van deze centra, van een intercommunale vereniging of een vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van deze wet.) <DDG 1995-05-02/42, art. 15, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 2. Indien na goedkeuring van de begroting kredieten moeten worden uitgetrokken of vermeerderd om het hoofd te bieden aan onvoorziene omstandigheden, gaat de raad voor maatschappelijk welzijn over tot wijziging van de begroting. Die wijziging is onderworpen aan de (goedkeuringen) bepaald in § 1. <W 1992-08-05/46, art. 48, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(In de gevallen waar de geringste vertraging onbetwistbaar schade zou berokkenen, kan de raad voor maatschappelijk welzijn met toestemming van het college van burgemeester en schepenen, in de uitgave voorzien onder verplichting om zonder verwijl de nodige kredieten door een begrotingswijziging in te schrijven. In dat geval zal de ontvanger de betaling doen zonder de goedkeuring van de begrotingswijziging af te wachten.) <W 1992-08-05/46, art. 48, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 3. (Het ontwerp van begroting evenals de bijhorende algemene beleidsnota of het ontwerp van begrotingswijziging en de daarbijhorende verklarende en stavende nota, opgemaakt door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, worden aan ieder lid van de raad voor maatschappelijk welzijn besteld tenminste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering waarop deze zullen worden besproken.) <W 1988-12-29/31, art. 7, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
(§ 4. Blijft de raad voor maatschappelijk welzijn in gebreke de begroting vast te stellen of te voorzien in een begrotingswijziging die nodig blijkt hetzij om het hoofd te bieden aan onvoorziene omstandigheden, hetzij tot betaling van een schuld van het centrum die erkend en opeisbaar is, dan zal worden gehandeld overeenkomstig artikel 113.
(Laat de raad voor maatschappelijk welzijn na om de begroting van het centrum binnen de wettelijk bepaalde termijn vast te stellen, dan kan het college van burgemeester en schepenen het centrum in gebreke stellen.) Indien de raad voor maatschappelijk welzijn nalaat om de begroting vast te stellen binnen de twee maanden na de ingebrekestelling, kan de gemeenteraad de begroting van het centrum vaststellen in de plaats van de raad voor maatschappelijk welzijn. Deze begroting wordt door de gemeenteraad betekend aan de raad voor maatschappelijk welzijn en ter goedkeuring overgelegd aan de Regering, die de in § 1, zevende lid bepaalde bevoegdheid heeft.) <DDG 1995-05-02/42, art. 15, Inwerkingtreding : 01-01-1996> (Err. B.St. 09-07-1997, p. 18262)
Art.89. <DDG 1995-05-02/42, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-1996> De raad voor maatschappelijk welzijn stelt elk jaar de rekening van het voorgaande dienstjaar van het centrum en van elk ziekenhuis dat onder zijn beheer staat vast in een vergadering die plaatsvindt voor 1 juni.
Tijdens de vergadering waarop de raad deze rekeningen vaststelt brengt de voorzitter verslag uit over de toestand van het centrum en over het gevoerde beheer tijdens het voorafgaande dienstjaar, inzake de uitvoering van de begrotingsvooruitzichten evenals wat betreft de ontvangst en het gebruik van de toelagen toegekend door de Staat in het kader van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het jaarverslag wordt vooraf samen met de rekening noch met uitsluiting van de verantwoordingsstukken, tenminste zeven vrije dagen voor de vergadering aan elk raadslid meegedeeld.
De door de raad vastgestelde rekeningen worden ten laatste op 1 juni volgend op het sluiten van het dienstjaar onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad. Het jaarverslag wordt als toelichting bij de rekeningen aan de gemeenteraad meegedeeld.
De beslissing dient aan het centrum doorgestuurd binnen de twee maanden na ontvangst van de rekeningen, bij gebreke waarvan de gemeenteraad geacht wordt de goedkeuring te hebben verleend.
Bij niet-goedkeuring door de gemeenteraad worden de rekeningen samen met de beslissingen van de gemeenteraad door de zorg van het centrum voor 1 augustus van het voormelde jaar, ter goedkeuring overgelegd aan de Regering; de Regering stelt de rekeningen definitief vast.
Het nazicht van de bewijsstukken door de afgevaardigden van de toezichthoudende overheid gebeurt ter plaatse.
Art.90. (Opgeheven) <DDG 1995-05-02/42, art. 17, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.91.
§ 1. (Geen betaling uit de kas van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mag geschieden dan op grond van een behoorlijk goedgekeurde op de begroting voorkomende post of bijzonder krediet.
Geen artikel van de uitgaven der begroting mag worden overschreden, met uitzondering van de ambtshalve opgenomen uitgaven.
Geen enkele overschrijving mag geschieden dan na een behoorlijk goedgekeurde wijziging van de begroting. In de loop van het ganse begrotingsjaar mag de raad voor maatschappelijk welzijn evenwel interne aanpassingen van de kredieten uitvoeren binnen eenzelfde begrotingsenveloppe zonder het oorspronkelijke totale bedrag van de enveloppe te overschrijden. De lijst van de krachtens deze paragraaf overgeschreven kredieten wordt in bijlage aan de rekening toegevoegd.
Een begrotingsenveloppe omvat de kredieten ingeschreven op de verschillende artikelen die dezelfde economische aard hebben in eenzelfde functionele code; de economische aard wordt vastgesteld aan de hand van de eerste twee cijfers van de economische code.) <W 1992-08-05/46, art. 51, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. Wanneer bij het afsluiten van een dienstjaar sommige posten bezwaard zijn met regelmatig aangegane verbintenissen, wordt het kredietgedeelte dat nodig is om de schuld af te betalen, naar het volgende dienstjaar overgeschreven.
Te dien einde overhandigt de raad voor maatschappelijk welzijn aan de ontvanger vóór 10 april van ieder jaar, in duplo, de per schuldvordering gedetailleerde opgave van de sommen die ten bezware van elke post der afgesloten begroting in de begroting van het volgende dienstjaar moeten worden overgeschreven. Een exemplaar van deze opgave wordt daarna gevoegd bij de rekening van het afgelopen dienstjaar, een ander bij die van het volgend dienstjaar.
Over de aldus overgeschreven kredieten mag beschikt worden zonder een nieuwe beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn en van de toezichthoudende overheden.
Art.92. <DDG 1995-05-02/42, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1996> Bij weigering van of vertraging in het betaalbaar stellen van het bedrag der uitgaven die de Wet aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn oplegt, beveelt de Regering de betaling daarvan, na de raad voor maatschappelijk welzijn gehoord te hebben.
Haar beslissing geldt als bevelschrift tot betaling; de ontvanger van het Openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is verplicht, onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, het bedrag te betalen. Indien hij weigert, kan tegen hem opgetreden worden door middel van een dwangbevel overeenkomstig artikel 46, § 1, laatste lid.
Art.93. Op het einde van elk trimester moet de raad voor maatschappelijk welzijn, die een of meer van zijn leden daartoe aanstelt, de kas en de boeken van de ontvanger nazien en het proces-verbaal van de vaststellingen opmaken naar een formulier dat is opgelegd door de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort. Dat proces-verbaal wordt aan het college van burgemeester en schepenen gezonden.
Afdeling 3. - Afzonderlijk beheer van diensten en inrichtingen.
Art.94. <KB244 1983-12-31/57, art. 6, 002> § 1. (De Regering) kan voor sommige diensten en inrichtingen afhangende van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalde regelen treffen in verband met een afzonderlijk beheer, het houden van inventarissen en de boekhouding. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 2. De ziekenhuizen die afhangen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn worden beheerd door een beheerscomité waarvan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de samenstelling en de werking bepaalt.
Het beheerscomité dient evenwel dusdanig te worden samengesteld dat de meerderheid van de stemgerechtigde leden tot de raad voor maatschappelijk welzijn behoort; deze worden verkozen overeenkomstig artikel 27, § 3, vierde lid.
Het beheerscomité wordt van rechtswege voorgezeten door de voorzitter van de raad of zijn afgevaardigde.
§ 3. Het beheerscomité van het ziekenhuis is bevoegd om namens de raad voor maatschappelijk welzijn :
a) alle daden van dagelijks beheer te stellen die krachtens de wet niet uitdrukkelijk aan de raad zijn voorbehouden;
b) binnen de goedgekeurde personeelsformatie personeel contractueel aan te werven en te ontslaan;
c) (zolang de beheersrekeningen van het ziekenhuis financieel in evenwicht is, besluiten te nemen inzake de opdrachten voor werken en leveringen van goederen en diensten, tot het maximumbedrag van (euro 125.000), met inbegrip van de modaliteiten van financiering van deze opdrachten.) <W 1988-12-30/31, art. 71, 1°, 010; Inwerkingtreding : 15-01-1989> <DDG 2002-01-07/53, art. 55, 061; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(d) de kostprijs te bepalen die het ziekenhuis dient te factureren voor de levering van goederen en diensten aan andere diensten en inrichtingen van het centrum of aan derden;
e) met betrekking tot het ziekenhuis de beslissingen te nemen tot toepassing van de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de uitvoering van de programma's ter bevordering van de werkgelegenheid.) <KB430 1986-08-05/31, art. 4, 1°, 006>
§ 4. De raad voor maatschappelijk welzijn kan andere bevoegdheden aan het beheerscomité overdragen. Deze overdracht van bevoegdheden kan evenwel steeds geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
(§ 4bis. (De Regering kan) de bevoegdheden van het Beheerscomité, bedoeld in § 3, onder de door Hem bepaalde voorwaarden, uitbreiden.) <W 1988-12-30/31, art. 71, 2°, 010; Inwerkingtreding : 15-01-1989> <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 5. Van iedere beslissing die door het beheerscomité namens de raad voor maatschappelijk welzijn genomen wordt, wordt binnen vijftien dagen een afschrift aan de raad gezonden.
Voor de handelingen van het beheerscomité die namens de raad worden verricht en waarvoor met toepassing van de bepalingen van deze wet, een advies, goedkeuring of machtiging is vereist, dient de beslissing van het beheerscomité rechtstreeks te worden onderworpen aan het oordeel van dezelfde toezichthoudende overheden als dit het geval zou zijn geweest indien de raad daaromtrent zelf een beslissing had genomen.
§ 6. De raad voor maatschappelijk welzijn kan geen beslissingen met financiële weerslag voor het ziekenhuis nemen dan nadat het beheerscomité hierover advies heeft uitgebracht. (De Regering) bepaalt de termijn binnen dewelke het beheerscomité advies dient uit te brengen. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
De in het vorige lid vastgestelde procedure geldt eveneens ten aanzien van (de algemene beleidsnota en de verklarende en stavende nota waarvan sprake is in artikel 88, §§ 1en 3), de benoeming, de bevordering en het in disponibiliteit stellen van statutaire personeelsleden die voor het ziekenhuis werken, alsmede voor het toepassen van tuchtstraffen op deze personeelsleden. <W 1988-12-29/31, art. 9, 1°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
(Het advies aangaande de beleidsnota's vermeld in het vorige lid kan alleen slaan op het beheer en de uitbating van de instelling die onder de bevoegdheid van het beheerscomité ressorteert.) <W 1988-12-29/31, art. 9, 2°, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1989>
De beslissingen van de raad die afwijken van het advies van het beheerscomité dienen met redenen te worden omkleed.
De in het tweede lid bedoelde bevoegdheden worden evenwel uitsluitend door de raad uitgeoefend ten aanzien van de personeelsleden die in het beheerscomité zitting hebben.
§ 7. (De Regering) kan voor het beheer van de ziekenhuizen die afhangen van een intercommunale vereniging of van een vereniging opgericht overeenkomstig hoofdstuk XII van deze wet een gelijkaardige regeling uitwerken als voor de ziekenhuizen die afhangen van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(§ 8. Het in paragraaf 2 bedoelde beheerscomité beheert eveneens, overeenkomstig de paragrafen 3 tot en met 6, het gedeelte van een ziekenhuis dat wordt omgeschakeld tot verblijfsdienst voor de opneming van personen die behoefte hebben aan zorgverlening, zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging. In dit geval worden de boekhouding, de thesaurie, de begroting en de rekeningen, alsook het personeelskader van deze verblijfsdienst, gescheiden gehouden van die van het ziekenhuis.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 4, 2°, 006>
(§ 9. Indien een plan, zoals bedoeld in artikel 113 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, niet wordt ingediend, goedgekeurd of uitgevoerd overeenkomstig de regelen uitgevaardigd door de Koning krachtens het voormelde artikel, zal het Beheerscomité van het ziekenhuis worden uitgebreid met deskundigen aangeduid door de Gemeenteraad van de gemeente wier openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het ziekenhuis beheert.
Onverminderd de verkiezingsmodaliteiten voor de samenstelling van het Beheerscomité van het ziekenhuis, zoals voorzien in artikel 27, § 3, vierde lid, van deze wet, is inzake de leden van de Raad voor maatschappelijk welzijn lid twee en § 2 van dit artikel niet van toepassing ingeval van aanwijzing van de in het vorige lid bedoelde deskundigen.
(De Regering) bepaalt de regelen voor de toepassing van dit artikel. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 10. Zolang de beheersrekeningen van het ziekenhuis financieel in evenwicht zijn, kan het Beheerscomité bepaalde van zijn bevoegdheden delegeren aan de directeur van het ziekenhuis. Deze overdracht van bevoegdheden kan evenwel steeds geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
Voor de handelingen van de directeur die namens het Beheerscomité worden verricht en waarvoor met toepassing van de bepalingen van deze wet, een advies, goedkeuring of machtiging is vereist, dient de beslissing van de Directeur rechtstreeks te worden onderworpen aan het oordeel van dezelfde toezichthoudende overheden als dit het geval zou zijn geweest indien het Beheerscomité daaromtrent zelf een beslissing had genomen.) <W 1988-12-30/31, art. 71, 3°, 010; Inwerkingtreding : 15-01-1989>
Art.95. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen beslissen hun niet-bebouwde onroerende goederen hetzij aan een afzonderlijk eigen beheer te ontwerpen hetzij het beheer ervan toe te vertrouwen aan het bedrijf dat de gronden beheert van de gemeente, zetel van het centrum.
Art.96. <W 1992-08-05/46, art. 52, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan een bijzondere ontvanger benoemen voor diensten en inrichtingen met afzonderlijk beheer. De bepalingen van artikel 46 zijn op hem van toepassing.
HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling door partikulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening.
Art.97. (Voor de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk VII dient onder "kosten van de maatschappelijke dienstverlening" te worden verstaan :
1. de betalingen in speciën;
2. de kosten van de in natura verleende hulp;
3. de kosten van hospitalisatie;
4. de kosten van huisvesting met inbegrip van die welke gemaakt zijn in de inrichtingen van het centrum;
5. de kosten berekend volgens vooraf vastgestelde algemene tarieven.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 7,002>
Zijn uitgesloten de administratie- en onderzoekskosten, alsmede de kosten van de prestaties van het centrum bedoeld door artikel 60, § 1, 2 en 4.
(Het voorgaande lid heeft geen toepassing op de door een OCMW, bij toepassing van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, gemaakte kosten inzake schuldbemiddeling.) <W 1998-07-05/57, art. 18, 036; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
Art.98.<KBN244 1983-12-31/57, art. 8, 002>
§ 1. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen, bepaalt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, rekening houdend met de inkomsten van de betrokkene, de bijdrage van de begunstigde in de kosten van de maatschappelijke dienstverlening.
(Deze laatste heeft in ieder geval het recht op een zakgeld, waarvan het bedrag door het centrum wordt vastgesteld.) <W 1992-08-05/46, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
[1 Wanneer de maatschappelijke dienstverlening wordt verstrekt in de vorm van betaling van de kosten van het verblijf in een rusthuis en de begunstigde bijdraagt in deze kosten overeenkomstig het eerste lid, bedraagt het zakgeld ten minste 900 euro per jaar, uitbetaald in maandelijkse schijven. Die betaling kan echter ook in wekelijkse schijven gebeuren ingevolge een beslissing van het OCMW op basis van een beoordeling in concreto dan wel indien de begunstigde of, in voorkomend geval diens voorlopige bewindvoerder, daar schriftelijk om verzoekt. Dit bedrag kan bij koninklijk besluit worden opgetrokken en wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
De Koning bepaalt welke kosten in geen geval op dit zakgeld mogen worden aangerekend. Hij bepaalt eveneens het statuut van het zakgeld, in het bijzonder bij niet aanwending in geval van overlijden.) <W 2003-05-03/40, art. 2, 068; Inwerkingtreding : 26-05-2003>
In geval van vrijwillig onjuiste of onvolledige aangifte vanwege de begunstigde, vordert het centrum het geheel van die kosten terug, ongeacht de financiële toestand van de betrokkene.
§ 2. De kosten van de maatschappelijke dienstverlening worden eveneens krachtens een eigen recht door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verhaald :
- op degenen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of ziekte die het verstrekken van de hulpverlening noodzakelijk heeft gemaakt; wanneer de verwonding of ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering terzelfdertijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld;
- op de onderhoudsplichten van de begunstigde tot beloop van het bedrag waartoe zij gehouden zijn voor de verstrekte hulp.
(§ 3. In afwijking van § 2 kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn algemeen afzien van het verhalen van de maatschappelijke dienstverlening verleend aan personen die ten laste zijn genomen in instellingen, waar bejaarden worden gehuisvest, op de onderhoudsplichtigen, met de goedkeuring van de gemeentelijke overheid.) <W 2004-07-09/30, art. 101, 075; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
(Ingeval van toepassing van het eerste lid, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn uitzonderlijk toch de maatschappelijke dienstverlening op de onderhoudsplichtigen verhalen, wanneer het patrimonium van de persoon die deze hulp geniet opzettelijk in aanzienlijke mate is verminderd tijdens de vijf laatste jaren vóór de aanvang van de maatschappelijke hulp. (of tijdens de maatschappelijke hulp)) <W 2005-12-23/31, art. 78, 082; Inwerkingtreding : 09-01-2006> <W 2006-10-26/48, art. 2, 087; Inwerkingtreding : 09-04-2007>
----------
(1)<W 2021-11-26/06, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 20-12-2021>
Art.99.
§ 1. (Wanneer een persoon de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode waarvoor hem hulp werd verleend door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vordert dit laatste de kosten van de hulpverlening van hem terug tot beloop van het bedrag van de bovenbedoelde inkomsten, rekening houdende met de vrijgestelde minima.) <KBN244 1983-12-31/57, art. 9, 002>
§ 2. Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat een voorschot toekent op een pensioen of op enige andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op de achterstallen die de gerechtigde kan doen gelden.
Art.100. <KBN244 1983-12-31/57, art. 10, 002> § 1.) Elke materiële individuele dienstverlening ten voordele van een begunstigde die roerende of onroerende goederen nalaat, geeft aanleiding tot een vordering tot verhaal op zijn erfgenamen of legatarissen, van de daaraan verbonden kosten door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gemaakt gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, of een gedeelte ervan, maar slechts ten belope van het actief van de nalatenschap. <W 1992-08-05/46, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(§ 2. De roerende goederen, zoals onder meer contant geld, juwelen en andere voorwerpen, meegebracht door de zieken en door de kostgangers overleden in de instellingen van het centrum en die er geheel of gedeeltelijk ten laste van het centrum verzorgd of gehuisvest waren, worden door het centrum bewaard gedurende drie jaar te rekenen vanaf het overlijden.
§ 3. De erfgenamen en legatarissen van de zieken en kostgangers waarvan de verzorgings- en onderhoudskosten werden vereffend kunnen hun rechten laten gelden op alle zaken bedoeld in § 2.
§ 4. Bij gebreke van erfgerechtigden, of indien de zaken bedoeld in § 2, meegebracht naar het centrum, niet werden teruggevraagd binnen de termijn van drie jaar na het overlijden, behoren deze goederen van rechtswege het centrum toe.
Dezelfde roerende goederen nagelaten door een overleden persoon, voor wiens rekening het centrum opdracht heeft gekregen van de vrederechter om de gehuurde plaatsen te ontruimen die dze bewoonde voor zijn overlijden, behoren, nadat voornoemde termijn verstreken is, het centrum toe.) <W 1992-08-05/46, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art. 100bis. <KBN244 1983-12-31/57, art. 11, 002>
§ 1. De Koning kan regels en voorwaarden vaststellen betreffende :
a) de berekening van de kosten van de maatschappelijke dienstverlenging bedoeld onder 2°, 4° en 5°, van artikel 97;
b) het bepalen van de bijdrage van de begunstigde zoals bedoeld in artikel 98, § 1;
c) (het verhaal op de begunstigde, de onderhoudsplichtigen of op zijn debiteurs zoals bepaald in artikel 98, §§ 2 en 4, en artikel 99, § 1.) <W 2005-12-23/31, art. 79, 082; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
§ 2. (Onverminderd artikel 98, § 3, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts afzien van het bepalen van de bijdrage van de begunstigde, van de terugvordering of het verhaal bedoeld in de artikelen 98, §§ 1 en 2, 99 en 100, bij een individuele beslissing en om redenen van billijkheid die in de beslissing worden vermeld.) <W 2004-07-09/30, art. 102, 075; Inwerkingtreding : 25-07-2004>
Het openbaar centrum moet niet optreden wanneer de kosten of inspanningen hieraan verbonden niet opwegen tegen het verwachte resultaat.
Art.101. De terugbetaling van de kosten van maatschappelijke dienstverlening kan gewaarborgd worden door een wettelijke hypotheek op al de voor hypotheek vatbare goederen die aan de begunstigde van de dienstverlening toebehoren of van zijn nalatenschap afhangen.
Deze hypotheek heeft slechts gevolg vanaf de dag van haar inschrijving.
Ten opzichte van de erfgenamen of legatarissen van de begunstigde, die tot betaling van de schuldvordering gehouden zijn, kan deze hypotheek ten alle tijde geldig ingeschreven worden. Onverminderd de bepalingen van artikel 112 van de hypothecaire wet van 16 december 1851, wordt de inschrijving, wanneer ze binnen drie maanden na het overlijden gevorderd wordt, onder de naam van de overledene genomen, zonder dat de erfgenamen of legatarissen nader moeten bepaald worden in de borderellen die aan de hypotheekbewaarder dienen te worden overgelegd. In dit geval wordt de overledene door zijn naam, voornamen en door de data en plaatsen van zijn geboorte en overlijden aangeduid.
(Behalve wanneer de raad voor maatschappelijk welzijn beslist dat geen inschrijving van de wettelijke hypotheek dient te geschieden, wordt die inschrijving door de ontvanger van het centrum gevorderd voor het door hem te bepalen bedrag; de onroerende goederen waarop de inschrijving wordt gevorderd, worden in de borderellen individueel aangewezen door de vermelding van hun aard, het arrondissement, de gemeente en de plaats waar ze gelegen zijn, alsmede van hun kadastrale aanduiding.
De inschrijving wordt doorgehaald of verminderd en de rang wordt afgestaan krachtens de toestemming van de hierboven bedoelde ontvanger. De vordering, te dien einde opgesteld door deze laatste en neergelegd op het kantoor van de hypotheekbewaarder, vormt de authentieke akte bedoeld door de artikelen 92 en 93 van de hypotheekwet van 16 december 1851.
De kosten betreffende de inschrijving, de doorhaling, de vermindering en de rangafstand komen ten laste van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.) <W 1992-08-05/46, art. 55, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.102. De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 98 en 99 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
De vordering bedoeld in artikel 98, § 2, laatste lid, verjaart overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaandelijke titel van het Wetboek van Strafvordering.
(De vordering bedoeld door artikel 100, § 1, verjaart drie jaar na het overlijden van de betrokkene.) <W 1992-08-05/46, art. 56, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Deze verjaringen kunnen gestuit worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.) <W 1992-08-05/46, art. 56, 016; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.103. De inkomsten van de goederen en van de kapitalen die toebehoren aan de kinderen, die toevertrouwd zijn aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of onder zijn voogdij staan, kunnen tot het vertrek van die kinderen ten bate van dit centrum geïnd worden tot beloop van de gemaakte kosten.
Art.104.
§ 1. Indien het kind dat aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is toevertrouwd of onder zijn voogdij staat, overlijdt en geen enkele erfgenaam zich aanmeldt, behoren zijn goederen toe aan dit centrum dat daarvan in bezit kan gesteld worden op verzoek van de ontvanger en op de conclusies van het openbaar ministerie.
Erfgenamen die zich later zouden aanmelden, kunnen slechts de opbrengsten vanaf de dag van hun aanvraag terugvorderen. Deze moet, op straffe van verjaring, ingediend worden binnen (drie) jaar na het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. De erfgenamen die de nalatenschap zouden verkrijgen, moeten het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn vergoeden, ten belope van het actief van die nalatenschap, voor de uitgaven waartoe het overleden kind aanleiding heeft gegeven gedurende de laatste vijf jaren vóór zijn overlijden, onder voorbehoud van aftrekking van de door het centrum gedurende diezelfde periode ontvangen inkomsten.
De vordering van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn verjaart (drie) jaar na de datum van het overlijden van het kind. <W 1992-08-05/46, art. 57, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
HOOFDSTUK VIII. - Financiering.
Art.105.[1 (NOTA : het DDG 2008-12-15/44, art. 32, Inwerkingtreding : 01-01-2009, beschikt dat de leden 2 en 3 van artikel 105 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd door de wet van 31 december 1983, zijn opgeheven. Dat stemt niet overeen met de structuur van het onderhavig artikel, zoals bij Justel gekend.)]1 Na verdeling van het Gemeentefonds onder de gewesten, wordt een deel van het aan elk gewest toegekend fonds, onder de benaming " Bijzonder Fonds voor maatschappelijk welzijn " omgeslagen over de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het gewest.
[Elke Gewestexecutieve stelt, voor haar Gewest, het percentage vast dat aan het Bijzonder Fonds wordt toegekend. De objectieve normen voor de verdeling ervan worden vastgesteld door :
1° de Executieve van de Vlaamse Gemeenschap voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Vlaamse Gewest;
2° de Executieve van de Franse Gemeenschap, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het Waalse Gewest. Wanneer deze gelegen zijn in één van de gemeenten van het Duitse taalgebied, zoals omschreven in artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, worden de objectieve normen voor de verdeling vastgesteld door de Raad van de Duitse cultuurgemeenschap;
3° de bevoegde overheid voor het tweetalig gebied van Brussel-Hoofdstad, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in dat gebied gevestigd.] <W 09-08-1980, art. 47>
----------
(1)<DDG 2008-12-15/44, art. 32, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
Art.106.
§ 1. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn niet over voldoende middelen beschikt om de uitgaven te dekken die voortkomen uit de vervulling van zijn opdracht, wordt het verschil gedragen door de gemeente (...). <W 1992-08-05/46, art. 58, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. Het verschil bedoeld in voorgaande paragraaf wordt geraamd in de begroting van het centrum.
Een dotatie voor het centrum gelijk aan het bedrag van bovenbedoeld verschil wordt in de uitgaven van de gemeentebegroting ingeschreven.
(lid opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 58, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De dotatie wordt aan het centrum in maandelijkse schijven uitbetaald.
§ 3. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 58, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.107. In afwijking van de bepalingen van artikel 46, § 1, eerste lid, mogen de sommen die aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toekomen uit het Bijzonder Fonds en in het algemeen alle sommen die de Staat, de provincies en de gemeenten om niet verlenen aan deze centra rechtstreeks gestort worden aan de (Gemeentekrediet-bank) voor boeking op de onderscheiden rekeningen van de gerechtigde openbare centra voor maatschappelijk welzijn. <W 1991-06-17/30, Art. 271, 015; Inwerkingtreding : onbepaald >
Dezelfde vennootschap is gemachtigd het bedrag van de schulden, door openbare centra voor maatschappelijk welzijn tegenover haar aangegaan, ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de rekeningen die zij ten behoeve van die centra heeft geopend.
HOOFDSTUK IX. - Het administratief toezicht.
Art.108. De Minister, tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, beschikt over een inspectiedienst, die belast is met het toezicht op en de controle van de werking van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van de verschillende diensten en inrichtingen die ervan afhangen.
Te dien einde hebben de inspecteurs onder meer het recht deze diensten en inrichtingen te bezoeken en, in het algemeen, alle inlichtingen in te winnen die zij nodig hebben om hun taak te vervullen.
Zij verstrekken de centra advies inzake alle vraagstukken die betrekking hebben op het uitvoeren van hun opdracht.
Art.109. Het college van burgemeester en schepenen heeft eveneens de opdracht, toezicht en controle uit te oefenen op het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Dit toezicht brengt het recht mede, voor het lid door dit college afgevaardigd, alle inrichtingen te bezoeken, kennis te nemen, ter plaatse zelf, van alle stukken en bescheiden (met uitzondering van de dossiers van individuele hulpverlening en verhaal) en erover te waken dat de centra de wet naleven en niet afwijken van de wilsbeschikking van de schenkers en erflaters betreffende de wettelijk gevestigde lasten. <W 1992-08-05/46, art. 59, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
(Het lid door het college afgevaardigd is tot geheimhouding verplicht.) <W 1992-08-05/46, art. 59, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.110. De overheid die met betrekking tot een beslissing van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genomen in toepassing van deze wet een ongunstig advies verleent of haar machtiging of goedkeuring onthoudt, dient haar beslissing te motiveren. Wanneer binnen de bij de wet bepaalde termijn van geen advies of beslissing kennis wordt gegeven, wordt de toezichthoudende overheid geacht een gunstig advies of de vereiste machtiging of goedkeuring te hebben verleend.
Wanneer de termijn niet is bepaald, (bedraagt die veertig dagen) vanaf de dag waarop de akte aan de bevoegde overheid werd toegezonden; (...). <W 1992-08-05/46, art. 60, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992> <DDG 1995-05-02/42, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(lid geschrapt) <W 1992-08-05/46, art. 60, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.111.<DDG 1995-05-02/42, art. 20; Inwerkingtreding : 01-01-1996> § 1. [1 Het centrum zendt het gemeentecollege binnen tien dagen nadat de beslissing is genomen de effectieve agenda met de beslissingen van de raad voor maatschappelijk welzijn en van het vast bureau, met uitzondering van de beslissingen tot individuele dienstverlening en verhaal, alsmede een afschrift van elke beslissing van het beheerscomité van het ziekenhuis met toepassing van artikel 94, § 4.]1
§ 2. Bovendien moet het centrum, binnen vijftien dagen na de beslissing of de datum van inwerkingtreding van de beslissingen, [1 het gemeentecollege]1 een afschrift van volgende beslissingen zenden
- beslissingen tot vaststelling van de voorwaarden voor het gunnen en houdende het gunnen van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, wanneer de globale waarde van de opdracht (25 000 EUR), BTW niet inbegrepen, overschrijdt; <DDG 2004-03-01/37, art. 11, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
- beslissingen tot aankoop of verkoop van onroerende goederen, waarvan de waarde (50 000 EUR), BTW niet inbegrepen, overschrijdt; <DDG 2004-03-01/37, art. 11, 075; Inwerkingtreding : 01-01-2004>
- beslissingen over uitgaven die wegens dringende en niet voorzienbare omstandigheden noodzakelijk zijn geworden;
- beslissingen tot vaststelling van de huishoudelijke reglementen bedoeld in artikel 40;
- beslissingen tot vaststelling van de personeelsformaties bedoeld in artikel 42;
- beslissingen tot vaststelling van de begrotingen bedoeld in artikel 88;
- beslissingen tot vaststelling van de rekeningen bedoeld in artikel 89.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/08, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 111bis.<Ingevoegd bij DDG 1995-05-02/42, art. 21; Inwerkingtreding : 01-01-1996> Het [1 gemeentecollege]1 kan, bij een met redenen omkleed besluit, de uitvoering van de in artikel 111, § 1, bedoelde beslissingen van het centrum voor maatschappelijk welzijn schorsen die niet onderworpen zijn aan de goedkeuring of machtiging noch van de Regering noch van de gemeenteraad en die de belangen, inzonderheid de financiële belangen, van de gemeente schaden.
[1 ...]1
[1 Het gemeentecollege zendt het schorsingsbesluit aan het centrum en aan de Regering.]1
De raad voor maatschappelijk welzijn kan een geschorste beslissing intrekken; hij deelt het aan het [1 gemeentecollege]1 en aan de Regering mede.
De raad voor maatschappelijk welzijn kan een geschorste beslissing rechtvaardigen; op straffe van nietigheid van de geschorste beslissing deelt hij het aan het [1 gemeentecollege]1 en aan de Regering mede binnen 30 dagen na de verzendingsdatum van het schorsingsbesluit.
Binnen 40 dagen na de ontvangst van de rechtvaardiging, kan de Regering, bij een met redenen omkleed besluit, een door de Regering of het [1 gemeentecollege]1 geschorste beslissing opheffen. Dit opheffingsbesluit wordt het centrum en het [1 gemeentecollege]1 ten laatste op de laatste dag van de termijn van veertig dagen betekend. Indien het opheffingsbesluit binnen de vastgelegde termijn niet wordt betekend aan het centrum en aan het [1 gemeentecollege]1, dan vervalt de schorsing.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/08, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 111ter. <Ingevoegd bij DDG 1995-05-02/42, art. 22; Inwerkingtreding : 01-01-1996> De bepalingen van artikel 111bis zijn niet van toepassing op de ziekenhuizen die afhangen van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zolang de met toepassing van artikel 89 goedgekeurde rekeningen aantonen dat de exploitatie ervan in evenwicht is.
Artikel 111bis houdt op van toepassing te zijn of wordt opnieuw van toepassing, al naar het geval, vanaf het ogenblik dat de rekeningen goedgekeurd of definitief vastgesteld zijn met toepassing van artikel 89.
Art.112.<DDG 1995-05-02/42, art. 23; Inwerkingtreding : 01-01-1996> De beslissingen van het centrum, waarvan met toepassing van artikel 111, § 1 geen afschrift moet worden gezonden [1 aan het gemeentecollege]1, kunnen niet meer geschorst worden na verstrijken van een termijn van [1 40 dagen]1 te rekenen vanaf de ontvangst van de [1 agenda]1.
(Deze termijn wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief, waarin [1 het gemeentecollege]1 een bepaald dossier of bijkomende inlichtingen aanvraagt.) (Err. B.St. 09-07-1997, p. 18262)
De beslissing van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die door een toezichthoudende overheid aangevraagd werd, kan niet meer geschorst worden na verstrijken van een termijn van [1 40 dagen]1 te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier of van de bijkomende inlichtingen.
De beslissingen van het centrum waarvan met toepassing van artikel 111, § 2 zonder aanvraag een afschrift moet worden gezonden [1 aan het gemeentecollege]1, kunnen niet meer geschorst worden na verstrijken van een termijn van 40 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de beslissing.
----------
(1)<DDG 2018-02-26/08, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art.113. (Na twee achtereenvolgende, uit de briefwisseling blijkende waarschuwingen, kan de Regering een of meer ambtenaren gelasten zich ter plaatse te begeven, op de kosten van de raadsleden of van de personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die verzuimd hebben aan de waarschuwingen gevolg te geven, ten einde de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten en algemene verordeningen.) <DDG 1995-05-02/42, art. 24, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(Als een in het vorige lid bedoelde maatregel het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeenten Komen-Waasten of Voeren betreft, neemt (de Regering) zijn beslissing op eensluidend advies van het in artikel 131bis van de provinciewet bedoelde college van provinciegouverneurs.) <W 1988-08-09/30, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 1989-01-01> <DDG 1995-05-02/42, art. 24, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
(Lid 4 opgeheven) <DDG 1995-05-02/42, art. 24, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
HOOFDSTUK X. - Betwiste zaken en rechtsgedingen.
Art.114. <DDG 1995-05-02/42, art. 25; Inwerkingtreding : 01-01-1996> De beslissingen genomen met toepassing van de artikelen 40, 42 en 53 worden door de Regering ter kennis gebracht aan het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en aan het betrokken college van burgemeester en schepenen.
Indien bij gebrek aan een beslissing van dB Regering, het besluit van het centrum met toepassing van artikel 110 geacht wordt een stilzwijgende machtiging of goedkeuring te hebben verkregen, wordt hiervan door dit centrum kennis gegeven aan het betrokken college van burgemeester en schepenen.
Art.115.
§ 1. (opgeheven) <W 1992-08-05/46, art. 63, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
§ 2. In afwijking van artikel 28, vierde lid, worden de rechtsgedingen als eiser inzake de verrichtingen waarvan sprake in artikel 46, § 1, alsmede die inzake het beheer van de goederen en de terugvordering van de kosten voor verleende hulp, overeenkomstig de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn, in naam van het centrum gevoerd op vervolging en benaarstiging van de ontvanger of, in voorkomend geval, van de bijzondere ontvanger bedoeld door artikel 96.
In geval van verhindering of afwezigheid van een van die ambtenaren, worden de in het vorige lid bedoelde handelingen verricht door de ambtenaar die de voornoemde ontvanger onder zijn aansprakelijkheid heeft aangeduid of door de waarnemende ontvanger; bij gebreke hiervan wordt daartoe een ambtenaar afgevaardigd door de raad voor maatschappelijk welzijn.
HOOFDSTUK XI. - Hoge raad voor maatschappelijk welzijn en studiedienst.
Art.116. <W 1987-06-22/34, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 22-07-1987> Bij de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort wordt een hoge raad voor maatschappelijk welzijn ingesteld belast met het geven van advies aan de Minister over alle hem aanbelangende aangelegenheden in verband met het beleid inzake maatschappelijk welzijn.
De inrichting en de bevoegdheden van die raad worden door (de Regering) geregeld. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.117. In het Ministerie tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort is er een studiedienst, die onder meer belast is met het systematisch volgen van de bedrijvigheid der openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ten einde daaruit de objectieve criteria af te leiden met het oog op de toepassing van deze wet. (Te dien einde zendt het centrum de Regering, ten laatste op 30 april van elk jaar, een verslag m.b.t. de tijdens het voorafgaande jaar uitgevoerde activiteiten toe, dat op basis van een door de studiedienst vastgesteld raster opgesteld wordt.) <DDG 2006-09-19/34, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Deze dienst is er eveneens mede belast de evolutie van de sociale noden te bestuderen, een repertorium op te maken van de instellingen en werken van maatschappelijke dienstverlening en hierover een documentatie bij te houden ten dienste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van eenieder die erom verzoekt.
HOOFDSTUK XII. - Verenigingen.
Art.118. Een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan, om een van de opdrachten uit te voeren die door deze wet aan de centra zijn toevertrouwd, een vereniging tot stand brengen met een of meer andere openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met andere openbare besturen en of met rechtspersonen andere dan die welke winstoogmerken hebben.
Art.119. <DDG 1995-05-02/42, art. 26; Inwerkingtreding : 01-01-1996> Het met redenen omkleed besluit van de raad of de raden voor maatschappelijk welzijn tot oprichting van de in het vorig artikel bedoelde vereniging en de statuten van de vereniging zijn onderworpen aan de goedkeuring van de betrokken gemeenteraad of gemeenteraden en aan de goedkeuring van de Regering.
Het besluit tot toetreding tot een bestaande vereniging is enkel onderworpen aan de goedkeuring van de betrokken gemeenteraad.
Art.120. De statuten van de vereniging (vermelden) : <W 1992-08-05/46, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
1. de benaming, de zetel en de duur van de vereniging;
2. het doel of de doeleinden waarvoor zij is opgericht;
3. de nauwkeurige aanduiding van de deelgenoten, van hun inbrengsten, verbintenissen en bijdragen;
4. de voorwaarden tot het toetreden en het uittreden van de deelgenoten;
5. de bevoegdheid van de algemene vergadering en de wijze waarop deze wordt bijeengeroepen alsmede de wijze waarop haar besluiten ter kennis van de leden en van derden worden gebracht;
6. de betrekkingen van de vereniging met haar leden inzake de mededeling van de documenten die aan de algemene vergadering worden voorgelegd;
7. de bevoegdheden van de raad van beheer; de wijze van benoeming en van afzetting van zijn leden, alsmede de aansprakelijkheid van de beheerders;
8. de financiële en boekhoudkundige regels, voor zover zij niet door de wet zijn bepaald;
9. de na te komen regelen tot het wijzigen van de statuten;
10. de bestemming van het vermogen van de vereniging ingeval ze zou ontbonden worden.
De statuten worden in een authentieke akte vastgesteld.
Art.121. De vereniging bezit rechtspersoonlijkheid. Zij kan onder meer, onder dezelfde voorwaarden als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, subsidies van de openbare besturen en schenkingen en legaten ontvangen alsmede leningen aangaan.
Art. 121bis. <Ingevoegd bij W 1992-08-05/46, art. 66, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992> Al de akten, facturen, aankondigingen, publicaties en andere stukken uitgaande van de vereniging vermelden de benaming van de vereniging met, onmiddelijk daarvoor of daarna de leesbaar en voluit geschreven woorden : " Vereniging onderworpen aan de wet van 8 juli 1976 ".
Art.122. De bepalingen van de artikelen 119, 120, en 134 zijn van toepassing op de wijzigingen van de statuten.
Elke wijziging die voor de deelgenoten een verzwaring van hun verplichtingen of een vermindering van hun rechten in de vereniging meebrengt, moet vooraf hun instemming bekomen.
Art.123. In geval van wijziging van de doeleinden waarvoor de vereniging werd opgericht, kan elke deelgenoot zich uit de vereniging terugtrekken door zijn ontslag in te dienen bij de raad van beheer.
Hij zal de tegenwaarde ontvangen van zijn eventuele inbreng in de vereniging, geraamd volgens de boekhoudkundige waarde op het ogenblik van het ontslag. Hij kan evenwel de teruggave niet eisen van de betaalde bijdragen.
Art.124. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn in de organen van de vereniging vertegenwoordigd door leden van hun raad voor maatschappelijk welzijn.
Deze leden worden door de raad aangeduid volgens de regels bepaald bij artikel 27, § 3, voor de verkiezing van de leden van het vast bureau.
Art.125. Ongeacht de verhouding van de inbreng van de verschillende deelgenoten, beschikken de openbare rechtspersonen steeds over de meerderheid van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging.
(Wanneer een vereniging wordt opgericht met het oog op het exploiteren van een ziekenhuis of van een gedeelte van een ziekenhuis, beschikken de openbare rechtspersonen over ten minste de helft van de stemmen in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging.
Indien de andere deelgenoten dan de openbare rechtspersonen over de helft van de stemmen beschikken in de verschillende bestuurs- en beheersorganen van de vereniging, dan kan maximum 50 procent van het vastgestelde tekort in de beheersrekeningen van het ziekenhuis worden gedekt overeenkomstig de regelen voorzien in artikel 13, § 2bis, van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.) <KBN430 1986-08-05/31, art. 6, 006>
Art.126. <DDG 1995-05-02/42, art. 27; Inwerkingtreding : 01-01-1996> Onverminderd de toepassing van andersluidende bijzondere statutaire voorschriften, worden de in dit hoofdstuk bedoelde verenigingen alsmede de ervan afhangende ziekenhuizen en inrichtingen beheerd volgens dezelfde regelen als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; ze zijn onderworpen aan dezelfde controle en hetzelfde administratief toezicht.
(De provinciegouverneur mag niet in de beheerraad van één van die verenigingen worden benoemd.) (Err. B.St. 09-07-1997, p. 18262)
Art.127.
§ 1. De beslissingen van de bovenbedoelde verenigingen zijn vatbaar voor beroep om dezelfde beweegredenen, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als bepaald bij hoofdstuk V van deze wet.
§ 2. De bepalingen van hoofdstuk VII betreffende de terugbetaling door particulieren van de kosten van maatschappelijke dienstverlening zijn van toepassing op de door dit hoofdstuk bedoelde verenigingen.
Art.128.
§ 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen der hiernavolgende §§ 2 en 3, zijn de personeelsleden van een vereniging onderworpen aan hetzelfde administratief statuut, geldelijk statuut en pensioenstelsel en aan dezelfde bepalingen van deze wet als die welke van toepassing zijn op de personeelsleden van het centrum dat de gemeente bedient waar de zetel van de vereniging gevestigd is.
§ 2. Personeelsleden van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat deelgenoot is van een in dit hoofdstuk bedoelde vereniging kunnen door deze worden overgenomen.
Ongeacht de regelen toepasselijk bij bevorderingen worden deze leden met hun graad of met een gelijkaardige graad en in hun hoedanigheid overgeplaatst; zij behouden de bezoldiging en de geldelijke anciënniteit die zij hadden of zouden bekomen hebben indien zij in hun dienst van herkomst het ambt dat zij bij hun overplaatsing bekleedden, verder hadden uitgeoefend.
De Koning bepaalt de algemene regelen tot vaststelling van de administratieve anciënniteit van deze personeelsleden. Hij bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder deze personeelsleden terug in hun centrum van herkomst kunnen worden opgenomen. De wetten of besluiten die een prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen zijn niet van toepassing op de overplaatsingen die op grond van deze paragraaf geschieden.
(Op verzoek van het centrum, van de vereniging of het betrokken personeelslid doet de Regering uitspraak over elke betwisting betreffende de toepassing van de bovenstaande bepalingen.) <DDG 1995-05-02/42, art. 28, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
§ 3. Bij de overname van personeel dat in dienst is van een deelgenoot van de privé-sector kan bedongen worden dat dit personeel in dezelfde toestand behouden blijft wat betreft bezoldiging, anciënniteit, sociale zekerheid en verworven rechten.
De voorwaarden en modaliteiten van een eventuele regularisatie in vast verband worden door (de Regering) bepaald. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.129. Voor het beheer van de vereniging en van haar inrichtingen en diensten worden de regelen toegepast van het dubbel boekhouden.
Het financieel dienstjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
De rekening van de vereniging omvat de balans, de exploitatierekening en de winst- en verliesrekening, afgesloten op 31 december van elk jaar.
De andere regelen eigen aan het financieel beheer van de verenigingen worden door (de Regering) bepaald. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.130. De vereniging is aansprakelijk voor de fouten die kunnen toegeschreven worden hetzij aan haar aangestelden, hetzij aan de organen, waardoor haar wil wordt uitgevoerd.
Door de beheerders wordt geen persoonlijke verplichting aangegaan betreffende de verbintenissen van de vereniging. Hun aansprakelijkheid is beperkt tot de vervulling van de hun gegeven opdracht en tot de in hun beheer bedreven fouten.
Art.131. De duur van de vereniging mag niet meer bedragen dan dertig jaar.
De vereniging is van rechtswege ontbonden bij het verstrijken van de door de statuten vastgestelde duur indien de verlenging niet vooraf beslist en gemachtigd werd.
Een eventuele beslissing tot verlening is onderworpen aan dezelfde regelen als bepaald bij artikel 119.
Art.132. Tot de vrijwillige ontbinding van de vereniging vóór het verstrijken van de termijn door de statuten bepaald, kan alleen worden beslist met de instemming van al de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die er lid van zijn.
Die beslissing is onderworpen aan dezelfde regelen als bepaald bij artikel 119.
Art.133. De Koning kan de ontbinding uitspreken van elke vereniging die haar maatschappelijke opdracht te buiten gaat of niet verwezenlijkt. Hij kan dit ook doen zo deze haar wettelijke en statutaire verplichtingen niet naleeft.
De Koning kan tevens de ontbinding uitspreken van elke vereniging, welke zich op 31 december 1978 niet heeft aangepast aan de nieuwe wettelijke, reglementaire en statutaire beschikkingen, welke door de huidige wet of door (de Regering) werden opgelegd. <DDG 1995-05-02/42, art. 29, Inwerkingtreding : 01-01-1996>
Art.134. (De definitief geworden goedkeuringsbesluiten) betreffende de in dit hoofdstuk bedoelde verenigingen, alsmede de beslissing waarbij akte genomen wordt van het ontslag bedoeld door artikel 123, worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. <W 1992-08-05/46, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
De statuten en de eventuele wijzigingen hiervan worden (...) in extenso bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op kosten van de vereniging. <W 1992-08-05/46, art. 67, 017; Inwerkingtreding : 18-10-1992>
Art.135. Bij ontbinding van de vereniging kan elk openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, gemachtigd worden om de goederen die op zijn grondgebied zijn gelegen terug te kopen volgens de bepalingen voorzien in de statuten of bij gebreke hiervan volgens schatting van deskundigen.
Bij gebreke aan aanbieding van terugneming of aan machtiging worden die goederen openbaar verkocht, tenzij een andere deelgenoot van de vereniging beslist ze tegen de prijzen der schatting aan te kopen.
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.136. De overgang van het patrimonium van de commissies van openbare onderstand naar de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mag geen afbreuk doen aan de verworven rechten en de wettelijk gevestigde bestemmingen van goederen, noch aan de rechten die vóór de bekendmaking van deze wet inzake stichtingen voorbehouden waren op grond van de artikelen 84 tot 87 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand.
Art.137. De provinciale onderstandsfondsen bedoeld door de artikelen 89 tot 91 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand worden ontbonden.
Hun gebeurlijk tegoed wordt door de zorgen van de bestendige deputatie vereffend in de vorm van tegemoetkomingen ten gunste van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die in de betrokken provincie gelegen zijn en waarvan de inkomsten ontoereikend zijn.
Art.138. De identificatiediensten ingesteld met toepassing van artikel 98 van de wet van 10 maart 1925 worden opgeheven. Hun activa en passiva, evenals hun personeel worden overgenomen door het Ministerie dat het maatschappelijk welzijn onder zijn bevoegdheid heeft. De Koning regelt de modaliteiten van deze overname.
Art.139. De regelen betreffende de overgave van de goederen en van het archief van de commissies van openbare onderstand aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede die betreffende het opmaken van de eindrekeningen van de ontvangers van de commissies van openbare onderstand, worden bepaald bij koninklijk besluit.
Art.140. Voor de eerste verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn is de voorrang waarvan sprake in artikel 15, 1° en 2°, eveneens van toepassing voor de kandidaten die op de dag van de verkiezing een mandaat in een commissie van openbare onderstand bekleden of dit mandaat vroeger hebben uitgeoefend.
Art.141.
§ 1. In de nieuwe gemeenten tot stand gekomen ingevolge samenvoeging of aanhechting krachtens de wet van 30 december 1975 zijn de bepalingen die getroffen werden ten opzichte van de commissies van openbare onderstand van de samengevoegde gemeenten en de bij een aanhechting betrokken gemeenten, alsmede ten opzichte van hun personeelsleden, van toepassing op de centra voor maatschappelijk welzijn die deze commissies vervangen.
In de andere gemeenten wordt het personeel van de commissie van openbare onderstand zonder nieuwe benoeming of andere formaliteit overgenomen door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat die commissie vervangt. Elk personeelslid behoudt zijn graad, anciënniteit, administratief en geldelijk statuut en geniet alle voordelen die het had kunnen verkrijgen.
§ 2. Voor de personeelsleden alsmede de gewestelijke ontvangers die ingevolge de toepassing van deze wet in hun ambt niet kunnen gehandhaafd blijven, bepaalt de Koning de regelen welke van toepassing zijn om hun rechten te vrijwaren.
Daartoe kan Hij :
a) afwijken :
1. van de wetten die prioriteit verlenen voor de toegang tot de openbare betrekkingen;
2. van artikel 42 van onderhavige wet, wat de personeelsformatie alsmede de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden betreft;
3. van artikel 115 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, wat de leeftijd voor het rustpensioen betreft;
4. van de wet van 25 april 1933 op het pensioen van het gemeentepersoneel;
b) de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toestaan te beslissen dat sommige personeelsleden de eretitel van hun vroeger ambt mogen dragen.
Art.142.
§ 1. De Koning bepaalt de regelen welke in acht moeten worden genomen ter vrijwaring van de rechten van de personen die, met toepassing van artikel 24 van de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand, een pensioen genoten of er aanspraak op kunnen maken op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige wet.
§ 2. De anciënniteit verworven door de gewezen voorzitters van de commissies van openbare onderstand wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van hun rechten op pensioen indien zij als voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn worden aangeduid.
Art.143. Zijn niet van toepassing op het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de artikelen 1 tot 6 en 8 tot 15 van de wet van 21 december 1927 betreffende de beroepsklerken, technische bedienden, politieagenten en in 't algemeen al de aangestelden der gemeenten en der daarvan afhangende besturen, gewijzigd bij de wetten van 18 december 1930 en 10 juni 1937 en bij de besluitwet van 10 januari 1947.
Art.144. Artikel 16, 4°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, wordt vervangen door de volgende bepaling : "..."
Art.145. In het koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, bekrachtigd bij de wet van 16 juni 1947, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In artikel 132°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, wordt het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..."
2° Artikel 161, 4°, wordt vervangen door de volgende tekst : "..."
Art.146. In het koninklijk besluit nr. 308 van 31 maart 1936 houdende het Wetboek der successierechten, bekrachtigd bij de wet van 4 mei 1936, wordt in artikel 52°, in het Wetboek ingevoegd bij de wet van 14 augustus 1947, het 2° van het tweede lid vervangen door de volgende tekst : "..."
Art.147. In het besluit van de Regent van 26 juni 1947, houdende het Wetboek der zegelrechten, bekrachtigd bij de wet van 14 juli 1951, wordt artikel 59, 12°, vervangen door de volgende tekst : "..."
Art.148. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegde besluiten :
1° de tekst van de wetten die door deze wet stilzwijgend gewijzigd worden in overeenstemming brengen met deze wet;
2° de tekst van de wetten in overeenstemming brengen met de terminologie van deze wet;
3° de codificatie vaststellen van de bepalingen van deze wet en van de bepalingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de commissies van openbare onderstand, gewijzigd door de wet van 9 juli 1971.
Te dien einde kan Hij :
1° de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de inkleding van de te codificeren bepalingen wijzigen;
2° de verwijzingen die in de te codificeren bepalingen mochten voorkomen wijzigen, ten einde ze, onder meer, in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;
3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die vervat zijn in de te coördineren bepalingen, een andere dan de oorspronkelijke redactie aanwenden met het oog op de overeenstemming der bepalingen en de eenheid in de terminologie.
(derde lid; wijzigingsbepaling van de W 1965-04-02/01) <W 1993-01-12/34, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.149. Van de dag waarop de bepalingen van deze wet en of de besluiten in uitvoering ervan genomen, in werking treden, zullen de wetten en besluiten, die vroeger van kracht waren, niet meer bindend zijn in zake die door deze wet en haar uitvoeringsbesluiten zijn geregeld.
Art.150. De beslissingen door de commissies van openbare onderstand getroffen vóór de inwerkingtreding van deze wet blijven inzake de door de toezichthoudende overheid te verlenen adviezen, machtigingen en goedkeuringen, alsook inzake de tegen die beslissingen openstaande beroepen, onderworpen aan de vóór de inwerkingtreding van deze wet ter zake geldende wetsbepalingen.
Art. 151. De artikelen 5 tot 23 treden in werking op 1 januari 1977.
De overige bepalingen van deze wet hebben uitwerking op de dag van de installatie van de raad voor maatschappelijk welzijn volgend op de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1976.