1 OKTOBER 1976. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 9 juli 1976 betreffende de reglementering van de exploitatie van grondwaterwinningen.(NOTA : Opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVF 1985-03-27/34, art. 33) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2018-11-08/22, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-02-2019 en tekstbijwerking tot 20-02-2019)
Art. 1-10
Artikel 1. Onverminderd de reglementaire bepalingen betreffende het wijzigen van een grondwaterwinning, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen, graverijen en groeven behoren in de hierna vermelde gevallen exploitatievoorwaarden verbinden aan grondwaterlagen die vóór 15 juli 1947 aangelegd zijn en waarvan het debiet meer dan 96 m3 per dag bedraagt :
1. wanneer een grondwaterwinning schade teweegbrengt of zou kunnen teweegbrengen aan de bovengrondse onroerende goederen, met inbegrip van de grond en de gewassen;
2. wanneer het opgevangen grondwater op een irrationele wijze gebruikt wordt en deze toestand van zulke aard is dat het rationeel gebruik van het grondwater door een andere exploitant erdoor verhinderd wordt of dat het rationeel beheer van de waterlaag erdoor in gevaar wordt gebracht;
3. in het raam van collectieve maatregelen tegen overexploitatie van de waterlaag;
De mijningenieur stelt het bestaan van de in de punten 1, 2 en 3, van het voorgaande lid aangehaalde toestanden vast; hij maakt er melding van en rechtvaardigt het desgevallend in het verslag waarvan sprake is in punt 6 van artikel 4.
Art.2. De opgelegde voorwaarden mogen betrekking hebben :
1. op het hoogste waterdebiet dat mag opgevangen worden;
2. op het laagste peil dat de waterlaag mag bereiken;
3. op het aanbrengen en gebruiken van inrichtingen om de stand van de waterlaag te meten.
Art.3. Alvorens exploitatievoorwaarden worden verbonden aan de in artikel 1 vermelde waterwinningen, heeft een procedure plaats die in artikel 4 uitvoerig is beschreven en die op gang gebracht wordt hetzij op initiatief van de Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen, graverijen en groeven behoren, hetzij op initiatief van de mijningenieur.
Art.4. De in artikel 3 vermelde instructie verloopt als volgt :
1. de mijningenieur laat de exploitant per aangetekende brief weten dat een instructieprocedure wordt ingezet ten einde exploitatievoorwaarden aan de grondwaterwinning te verbinden;
2. hij stelt een onderzoek in om uit te maken welke voorwaarden dienen te worden voorgesteld;
3. hij brengt de uitslagen van zijn onderzoek per aangetekende brief ter kennis van de exploitant en vraagt hem, binnen een termijn van zestig dagen na de datum van afgifte van de aangetekende brief bij de post, hem zijn eventuele opmerkingen mede te delen;
4. hij licht ook de Geologische Dienst in, die bij hem verslag uitbrengt;
5. hij licht ook het gemeentebestuur van de plaats waar de waterwinning gelegen is in en vraagt zijn advies; dertig dagen na deze aanvraag kan hij de zaak zonder dat advies laten doorgaan;
6. op grond van de uitslagen van het onderzoek en van de ingewonnen adviezen stelt hij een verslag op, waarin de in het tweede lid van artikel 1 bedoelde vermeldingen en rechtvaardigingen worden opgenomen en waarin hij de voorwaarden voorstelt waaraan de waterwinning naar zijn oordeel moet worden onderworpen;
7. hij deelt zijn verslag met zijn besluiten mee aan de bestendige deputatie van de provincie waarin de waterwinning gelegen is.
Art.5. Zestig dagen na de ontvangst van het in punt 7 van artikel 4 vermelde verslag van de mijningenieur deelt de bestendige deputatie haar advies mee aan de Minister tot wiens bevoegdheid de mijnen, graverijen en groeven behoren; na deze termijn mag de zaak zonder dat advies doorgaan.
Art.6. De Minister neemt zijn beslissing bij een met redenen omkleed besluit. Een uitgifte van het ministerieel besluit wordt toegezonden aan de exploitant, aan het gemeentebestuur en aan de bestendige deputatie van de provincie waarin de waterwinning gelegen is.
Art.7. Voor iedere wijziging aan de opgelegde voorwaarden wordt de in de artikelen 3 t.e.m. 6 bepaalde procedure hernieuwd, indien het initiatief uitgaat van de Minister of van de mijningenieur.
De exploitant van de waterwinning kan een wijziging van de bij toepassing van dit besluit opgelegde voorwaarden aanvragen; hij zendt zijn aanvraag per aangetekende brief naar de mijningenieur; ingevolge deze aanvraag wordt de in de punten 2, 3, 4, 5, 6, en 7, van artikel 4 en in de artikelen 5 en 6 bepaalde procedure hernieuwd.
Art.8. Wanneer een vergunningsaanvraag voor een nieuwe waterwinning wordt ingediend en deze laatste samen met andere vóór 15 juli 1947 aangelegde waterwinningen zal worden geëxploiteerd, kan de Minister de vergunning van de nieuwe waterwinning afhankelijk stellen van de naleving van de in artikel 2 vermelde voorwaarden voor de waterwinningen die vóór 15 juli 1947 aangelegd zijn, zonder dat de in de artikelen 3 t.e.m. 6 vermelde procedure moet op gang gebracht worden.
Art.9. <Opgeheven voor het Brusselse Gewest bij art. 4 van KB 1985-06-26/30 > <Opgeheven voor het Waalse Gewest bij art. 6 van BWG 1984-10-31/31 >
Art. 10. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Staatssecretaris, toegevoegd aan de Minister van Economische Zaken, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.