9 AUGUSTUS 1976. - Koninklijk besluit betreffende de telling van de voor 15 juli 1947 in gebruik genomen grondwaterwinningen. (NOTA : opgeheven, wat het Vlaamse Gewest betreft, bij BREV 1985-03-27/34, art. 33, 4°) (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij BESL2018-11-08/22, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2019)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-02-2019 en tekstbijwerking tot 20-02-2019)
Art. 1-6
Artikel 1. Gebruikers van grondwaterwinningen die voor 15 juli 1947 in gebruik zijn genomen zijn verplicht de aangifte van deze waterwinningen te hernieuwen binnen zes maanden na de bekendmaking van dit besluit.
Voor zover het water op de winplaats niet opwelt, hoeft de aangifte niet te worden hernieuwd:
a) voor grondwaterwinningen die bestemd zijn voor de huishoudelijke behoeften van een gezinsgemeenschap;
b) voor putten waaruit water wordt getrokken zonder dat een motor wordt gebruikt.
Art.2. De aangifte wordt in tweevoud gedaan bij de mijningenieur. Ze vermeldt de naam en het adres van de gebruiker, de plaats, de aard, de afmetingen en de bestemming van de waterwinning of van het werk, de waterstand, de diepte waarop de pomp geïnstalleerd is, de aard van de pomp- of afloopinrichting, de capaciteit van het werk of de installatie in kubieke meter per uur, de kenmerken van de pomp, de aard van de eventuele meetinrichting die gebruikt wordt en het maximumdebiet dat daadwerkelijk wordt opgevangen in kubieke meter per dag.
Art.3. De mijningenieur verleent akte van de aangifte aan de gebruiker.
De akte van aangifte vermeldt de capaciteit van het werk of de installatie in kubieke meter per uur, de kenmerken van de pompinrichting en het maximumdebiet dat daadwerkelijk wordt opgevangen in kubieke meter per dag.
Art.4. In geval van verandering van gebruiker van een grondwaterwinning als bedoeld in dit besluit, moet de nieuwe gebruiker daar binnen drie maanden aangifte van doen bij de mijningenieur. Deze verleent akte van de aangifte.
Art.5. Wanneer een grondwaterwinning als bedoeld in dit besluit niet meer gebruikt wordt, moet daarvan aangifte gedaan worden bij de mijningenieur.
Art. 6. Onze Minister van Economische Zaken en Onze Staatssecretaris, toegevoegd aan de Minister van Economische Zaken, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.