10 JUNI 1976. - Koninklijk besluit houdende maatregelen tot inrichting van wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen. (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest; BWG 1995-03-09/46, art. 4, Inwerkingtreding : 23-06-1995) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-07-1984 en tekstbijwerking tot 13-06-1995.)
HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. Verbodsbepalingen.
Art. 3-4, 4bis, 4ter
HOOFDSTUK III. Permanent gebruikte omlopen of terreinen
Art. 5-12
HOOFDSTUK IV. Niet-permanent gebruikte omlopen of terreinen
Art. 13-18
HOOFDSTUK V. Toezicht
Art. 19-20
HOOFDSTUK VI. Overgangs- en slotbepalingen
Art. 21-23
HOOFDSTUK VII. <BREV 1983-03-16,art. 1> <Voor het Waalse Gewest, zie art. 24F. en v.> Bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest.
Art. 24-26
Hoofdstuk VII. <BEWG 1984-10-19/30, art. 1, 003> <Voor het Vlaamse Gewest, zie art. 24. en v.> Bepalingen eigen aan het Waalse Gewest.
Art. 24F, 25F, 26F, 27F, 28F, 29F, 30F, 31F, 32F, 33F, 34F, 35F, 36F
HOOFDSTUK I. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op:
1° alle voertuigen met eigen beweegkracht, zoals bepaald in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, prototypes en voertuigen die uitsluitend voor rekreatie gebruikt worden inbegrepen;
2° snelheids- en of hinderniswedstrijden, test- en oefenritten, alsmede het rekreatief gebruik van de hierboven genoemde voertuigen, op terreinen of omlopen die niet volledig op de openbare weg gelegen zijn, hierna << aktiviteiten >> genoemd.
Art.2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° niet-permanent gebruikte omlopen of terreinen: die omlopen of terreinen waarop per jaar hoogstens één wedstrijd en de erbijhorende oefenritten plaats vindt met de in artikel 1, 1°, van dit besluit genoemde voertuigen;
2° permanent gebruikte omlopen of terreinen: die omlopen of terreinen die gebruikt worden voor rekreatie en of waarop test- en oefenritten worden georganiseerd en of meer dan één wedstrijd en de erbijhorende oefenritten per jaar met de in artikel 1, 1°, van dit besluit genoemde voertuigen.
HOOFDSTUK II. _ Verbodsbepalingen.
Art.3. <KB 1987-07-06/38, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 1987-09-06>
§ 1. De aktiviteiten zijn verboden : op niet permanent gebruikte omlopen of terreinen die gelegen zijn op minder dan driehonderd vijftig meter van de rand van de hierna genoemde plaatsen :
1° bebouwde kommen, met name een verzameling woningen die zodanig gegroepeerd zijn dat er binnen een afstand van 100 m van een willekeurige woning uit de verzameling, meer dan vijf andere woningen zijn;
2° stilte-behoevende inrichtingen : verplegingsinrichtingen, bejaardentehuizen, wetenschappelijke en onderwijsinrichtingen, kulturele centra, openbare bibliotheken en musea;
3° gebieden die als natuurreservaat, bosreservaat of natuurpark werden gerangschikt, zoals bepaald in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
4° natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen;
5° stranden, kampeerterreinen, kampeerverblijfparken en weekendverblijfparken;
6° wandelparken.
§ 2. De aktiviteiten, op permanent gebruikt omlopen of terreinen die gelegen zijn op minder dan vijfhonderd meter van de rand van de in § 1 van dit artikel genoemde elementen, zijn verboden.
Art.4. <KB 1987-07-06/38, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 1987-09-06>
§ 1. De afstand bepaald in artikel 3, § 1, is slechts tweehonderd meter indien de motorvoertuigen, naar gelang van het geval voldoen aan :
- ofwel de bepalingen van de reglementering inzake de technische eisen waaraan de motorvoertuigen en hun aanhangwagens moeten voldoen;
- ofwel de bepalingen van de reglementering inzake de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen.
§ 2. In de verbodsbepalingen van artikel 3, § 2 van dit besluit wordt de aldaar bepaalde afstand beperkt tot driehonderd meter, indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in § 1 van dit artikel.
Art. 4bis. <ingevoegd door KB 1987-07-06/38, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 1987-09-06>
§ 1. De aktiviteiten op niet-permanent gebruikte omlopen of terreinen die gelegen zijn op minder dan vijftig meter van een woning die niet de woning van de uitbater van de omloop op het terrein is, zijn verboden
§ 2. De aktiviteiten op permanent gebruikte omlopen of terreinen, die gelegen zijn op minder dan vijfenzeventig meter van een woning, die niet de woning van de uitbater van de omloop of het terrein is, zijn verboden;
Art. 4ter. <ingevoegd door KB 1987-07-06/38, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 1987-09-06>
§ 1. Afwijkingen van de verbodsbepalingen van de artikelen 3 en 4 zijn slechts mogelijk voor omlopen of terreinen die vóór 1 juli 1974 in gebruik waren.
§ 2. Afwijkingen van de verbodsbepalingen van artikel 4bis zijn slechts mogelijk voor omlopen of terreinen waarvoor een vergunning is gegeven overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 juni 1976 houdende maatregelen tot inrichting van wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen.
HOOFDSTUK III. _ Permanent gebruikte omlopen of terreinen
Art.5. De in artikel 1, 2°, van dit besluit genoemde aktiviteiten op permanent gebruikte terreinen of omlopen mogen slechts plaatsvinden na het bekomen van een toelating van de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft en die hierna << de Minister >> wordt genoemd.
De Minister kan eveneens, in afwijking van de in de artikelen 3, §§ 2 en 4, genoemde verbodsbepalingen, op de vóór 1 juni 1974 bestaande en daartoe uitgeruste en aangelegde permanente omlopen en terreinen, aktiviteiten toelaten onder de door hem bepaalde voorwaarden en beperkingen.
Vooraleer de toelatingen waarvan sprake in dit artikel, te verlenen, wint de Minister het advies in van de in artikel 6 van dit besluit genoemde Consultatieve Commissie.
<NOTA 1 : Dit art. 5,L3 werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30, art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 5 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.6. Er wordt een Consultatieve Commissie opgericht die tot taak heeft de Minister een advies te verstrekken over de aanvragen tot toelating, bedoeld in artikel 5 van dit besluit.
Haar advies zal omvatten:
1° de voorwaarden onder dewelke toelating kan verleend worden, inzonderheid deze voor het uitrusten van het terrein of de omloop en het aanleggen van bufferzones;
2° de beperkingen inzake gebruik van de omloop of het terrein.
<NOOT : Dit artikel werd voor het Vlaamse Gewest opgeheven bij BREV 1983-03-16 , art. 2>
<NOOT : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
Art.7. Deze Consultatieve Commissie bestaat uit eenentwintig leden, te weten:
1° een voorzitter;
2° een afgevaardigde van de Minister of Staatssecretaris die het Leefmilieu in zijn bevoegdheid heeft;
3° drie leden behorend tot het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin;
4° drie specialisten in de wetenschap betreffende de bestrijding van de geluidshinder;
5° drie vertegenwoordigers van verenigingen die de bescherming van het leefmilieu tot doel hebben;
6° drie vertegenwoordigers van de automobielsportverenigingen;
7° drie vertegenwoordigers van de motorrijwielsportverenigingen;
8° twee leden behorend tot het Ministerie van Openbare Werken, Bestuur van de Stedebouw en van de Ruimtelijke Ordening;
9° één lid behorend tot het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, Nederlandse Culturele Diensten;
10° één lid behorend tot het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur, Franse Culturele Diensten.
Naast elk lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd door de Minister.
De leden en plaatsvervangende leden sub 8°, 9° en 10° worden voorgedragen door de Minister of Staatssecretaris waarvan zij afhangen. Zij wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem.
Bij afwezigheid van de voorzitter worden de vergaderingen van de Commissie voorgezeten door de ambtenaar met de hoogste graad van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, die deel uitmaakt van de Commissie.
Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door de Dienst Milieuhinder van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.
De Commissie vergadert op verzoek van de Minister, of op initiatief van de voorzitter en van twee leden van de Commissie.
<NOOT : Dit artikel werd voor het Vlaamse Gewest opgeheven bij BREV 1983-03-16 , art. 2>
<NOOT : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
Art.8. De leden van de Commissie hebben recht op presentiegeld en op de terugbetaling van hun reiskosten, overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regent van 15 juli 1946 dat het bedrag van de presentiegelden en de kosten bepaalt, welke uitgekeerd worden aan de leden van de vaste commissies die van het Departement van Volksgezondheid en van het Gezin afhangen, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regent van 31 mei 1949 en bij het koninklijk besluit van 5 januari 1960.
<NOOT : Dit artikel werd voor het Vlaamse Gewest opgeheven bij BREV 1983-03-16 , art. 2>
<NOOT : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
Art.9. De aanvraag tot toelating, bedoeld in artikel 5 van dit besluit moet door de uitbater van de omloop of het terrein gericht worden tot de Minister tenminste drie maanden vóór de eerste aktiviteit.
In de aanvraag dienen de volgende gegevens vermeld te worden:
1° identiteit van de aanvrager;
2° identiteit van de eigenaar van de omloop of het terrein; als de aanvrager en de eigenaar twee verschillende personen zijn, zal de aanvraag vergezeld zijn van een schriftelijk akkoord van de eigenaar;
3° plan van de omloop of het terrein (schaal 1 2 500), met aanduiding van de geluidswerende voorzieningen (natuurlijke of kunstmatige);
4° plan van de omgeving van de omloop of het terrein (straal van 2 km, schaal 1/25 000), met aanduiding van de in artikel 3 van dit besluit genoemde elementen;
5° aard van de aktiviteiten en frekwentie van het gebruik van de omloop of het terrein;
6° karakteristieken van de gebruikte voertuigen (type, cilinderinhoud, geluidsniveau);
7° de kalender van de aktiviteiten der eerste drie maanden.
<NOTA : artikel 9 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.10. De Consultatieve Commissie brengt advies uit binnen de twee maanden nadat de aanvraag overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 van dit besluit werd ingediend.
<NOTA 1 : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 10 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.11. De toelating zal de persoon of het privaat of het openbaar organisme aan wie ze werd toegekend vermelden, alsmede de plaats en ligging van het terrein of de omloop, de voorwaarden en beperkingen waaraan het gebruik van het terrein of de omloop onderworpen is en de kalender van de geplande aktiviteiten voor een periode van minstens drie maanden.
Een afschrift van deze toelating zal onverwijld toegestuurd worden aan de Gouverneurs van de provincies en de burgemeesters van de gemeenten op wier grondgebied de omloop of het terrein gelegen is, alsmede aan de Generale Staf van de Rijkswacht.
<NOTA : artikel 11 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.12. De begunstigde zal minstens twee maanden vóór het verstrijken van de periode vermeld in de toelating, de kalender van de aktiviteiten voor een volgende periode van minstens drie maanden ter goedkeuring voorleggen aan de Minister.
Voor deze goedkeuring is het advies van de in artikel 6 van dit besluit genoemde Consultatieve Commissie niet vereist.
<NOOT : Dit art. 12,L2 werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
Een afschrift van de goedgekeurde kalender zal onverwijld toegestuurd worden aan de Gouverneurs van de provincies en aan de burgemeesters van de gemeenten op wier grondgebied de omloop of het terrein gelegen is, alsmede aan de Generale Staf van de Rijkswacht.
<NOTA : artikel 12 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
HOOFDSTUK IV. _ Niet-permanent gebruikte omlopen of terreinen
Art.13. § 1. Op de niet-permanent gebruikte omlopen of terreinen mogen de wedstrijden en de erbijhorende oefenritten slechts georganiseerd worden na het bekomen van een toelating van de Bestendige Deputatie van de provincie op wier grondgebied de omloop of het terrein gelegen is. Deze toelating zal slechts afgegeven worden na advies van de provinciale gezondheidsinspecteur of inspecteur voor de milieuhinder, waaruit blijkt dat aan de bepalingen van de artikelen 3 en 4 van dit besluit is voldaan.
§ 2. De Bestendige Deputatie kan evenwel, in afwijking van de in de artikelen 3 en 4 van dit besluit genoemde verbodsbepalingen, op de vóór 1 juni 1974 gebruikte omlopen of terreinen, aktiviteiten toelaten onder de door haar bepaalde voorwaarden en beperkingen.
Deze toelating zal slechts afgegeven worden op eensluidend advies van de in hoofdstuk III van dit besluit genoemde Consultatieve Commissie.
<NOTA 1 : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 13 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.14. § 1. De aanvraag tot het bekomen van de toelating wordt door de organisator schriftelijk ingediend bij de Gouverneur van de provincie op wier grondgebied de aktiviteiten worden gepland, ten minste drie maanden vóór de datum van de geplande aktiviteiten.
Volgende gegevens dienen in de aanvraag vermeld te worden:
1° identiteit van de aanvrager;
2° datum, uur, duur en aard van de aktiviteiten;
3° karakteristieken van de gebruikte motorvoertuigen (type, cilinderinhoud, geluidsniveau);
4° plan van het terrein of de omloop en zijn omgeving (straal van 500 m, schaal 1/10 000), met aanduiding van de in artikel 3 van dit besluit genoemde elementen.
§ 2. Indien de aanvrager vermoedt niet aan de verbodsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van dit besluit te kunnen voldoen en wenst beroep te doen op de mogelijkheid tot afwijking bedoeld in artikel 13, § 2, van dit besluit, zal de aanvraag ten minste vier maanden vóór de datum van de geplande aktiviteiten worden ingediend en dient zij bovendien de volgende gegevens te bevatten:
1° bewijs dat de omloop of het terrein vóór 1 juni 1974 reeds verscheidene jaren werd gebruikt;
2° motivatie van de aanvraag of afwijking, met beschrijving van de geluidswerende voorzieningen (natuurlijke of kunstmatige) en aanduiding van deze voorzieningen op het plan.
<NOTA 1 : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 14 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.15. § 1. De Gouverneur zal binnen de drie werkdagen na de ontvangst het dossier van de aanvraag voor advies toesturen aan de provinciale gezondheidsinspecteur of inspecteur voor de milieuhinder. Deze inspecteur zal binnen de twee weken zijn advies aan de provinciegouverneur toesturen.
De Gouverneur zal binnen de twee maanden na de dag waarop het volledig dossier van de aanvraag werd ingediend, de toelating of de weigering van de Bestendige Deputatie aan de aanvrager betekenen.
§ 2. Indien de provinciale gezondheidsinspecteur of inspecteur voor de milieuhinder vaststelt dat niet is voldaan aan de bepalingen van de artikelen 3 en 4 van dit besluit en indien de aanvraag tot toelating de gegevens bedoeld in artikel 14, § 2, van dit besluit bevat, zal de inspecteur het dossier van de aanvraag toesturen aan de Dienst Milieuhinder van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, en dit binnen de twee weken na ontvangst van het dossier. Binnen dezelfde termijn brengt hij de Gouverneur op de hoogte van deze overzending.
Deze dienst zal het dossier van de aanvraag voor advies voorleggen aan de Consultatieve Commissie. De Consultatieve Commissie brengt advies uit binnen de tien weken nadat de aanvraag overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 werd ingediend.
De Gouverneur zal binnen de drie maanden na de dag waarop het volledig dossier van de aanvraag werd ingediend, de toelating of weigering van de Bestendige Deputatie aan de aanvrager betekenen.
<NOTA 1 : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 15 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.16. Een afschrift van de toelating of weigering zal onverwijld toegezonden worden aan de burgemeesters van de gemeenten op wier grondgebied de aktiviteiten gepland zijn, alsmede aan de provinciale gezondheidsinspecteur of inspecteur voor de milieuhinder en aan de plaatselijke kommandant van de Rijkswacht.
<NOTA 1 : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 16 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.17. De toelating zal de persoon of het privaat of het openbaar organisme aan wie ze werd toegekend vermelden, alsmede de datum, uur, duur, aard van de aktiviteit; karakteristieken van de gebruikte voertuigen en de plaats en ligging van de omloop of het terrein.
<NOTA : artikel 17 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.18. Indien de in de toelating vermelde aktiviteit op de voorgestelde datum niet kan plaatsvinden, kan de Bestendige Deputatie de in de toelating vermelde datum wijzigen, zonder voorafgaandelijk het advies in te winnen van de provinciale gezondheidsinspecteur of inspecteur voor de milieuhinder of Consultatieve Commissie.
De aanvraag tot wijziging van de datum moet door de organisator schriftelijk ingediend worden bij de provinciegouverneur, ten laatste twee weken na de eerst voorziene datum.
<NOTA 1 : Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
<NOTA 2 : artikel 18 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
HOOFDSTUK V. _ Toezicht
Art.19. De organisatoren van aktiviteiten, zoals genoemd in artikel 1 van dit besluit, met voertuigen die aan de in artikel 4 van dit besluit genoemde voorwaarden voldoen zullen het niveau van het door elk van deze voertuigen voortgebrachte geluid bepalen of laten bepalen. De resultaten van deze geluidsmetingen zullen in een register ingeschreven worden, en ter beschikking gehouden worden van de met het toezicht belaste ambtenaren, zoals genoemd in artikel 20 van dit besluit.
<NOTA : artikel 19 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.20. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie , wordt overtreding van dit besluit vastgesteld door de ambtenaren van de Gezondheidsinspectie en van de Dienst Milieuhinder van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin.
<Dit art. 20 werd voor het Waals Gewest alsvolgt gewijzigd:
Artikel 20. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de ingenieurs die van de Algemene Directie Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu afhangen, alsmede de door de administrateur-generaal van het Ministerie van het Waalse Gewest of bij zijn ontstentenis door de directeur-generaal van de Algemene Directie Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu aangewezen technische ambtenaren van deze algemene Directie bevoegd om toezicht uit te oefenen op de toepassing van dit besluit overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder.
Hetzelfde geldt voor de technische ambtenaren van de provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten die daartoe zijn aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid het Leefmilieu behoort. (BWG 1984-03-21/32,art. 1, 002)>
<NOOT: Dit art. werd voor het Waalse Gewest opgeheven bij BWG 1984-10-19/30,art. 1, 003>
HOOFDSTUK VI. _ Overgangs- en slotbepalingen
Art.21. § 1. De erkenning van omlopen en terreinen, verleend in toepassing van het koninklijk besluit van 27 maart 1974 houdende maatregelen tot inrichting van wedstrijden, test- en oefenritten met motorvoertuigen, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 16 april 1974, blijven geldig voor de in het erkenningsbesluit vastgestelde periode, mits naleving van de bepalingen van artikel 12 van dit besluit.
§ 2. De aanvragen tot toelating en tot erkenning, gedaan in toepassing van de in § 1 van dit artikel genoemde besluiten, blijven ontvankelijk. Zij zullen overeenkomstig de bepalingen van de in § 1 van dit artikel genoemde besluiten behandeld worden, evenwel met inachtneming van de in de artikelen 3 en 4 van dit besluit bepaalde afstanden.
§ 3. Zolang de leden van de in artikel 6 van dit besluit bedoelde Consultatieve Commissie niet werden benoemd, worden de adviezen, bedoeld in de artikelen 6 en 13, § 2, van dit besluit verstrekt door de Consultatieve Commissie, opgericht bij de in § 1 van dit artikel genoemde besluiten.
Art.22. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 21 van dit besluit, worden opgeheven de bovengenoemde koninklijke besluiten van 27 maart 1974 en van 16 april 1974, alsmede het ministerieel besluit van 25 april 1974 betreffende de Consultatieve Commissie opgericht bij het bovengenoemd koninklijk besluit van 27 maart 1974.
Art.23. Onze Minister van Volksgezondheid en van het Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit.
HOOFDSTUK VII. _
Art.24. <BREV 1983-03-16,art. 1>
<Voor het Waalse Gewest, zie art. 24F. en v.>
Er wordt een Consultatieve Commissie opgericht die tot taak heeft de Gemeenschapsminister bevoegd inzake Leefmilieu een advies te verstrekken over de aanvragen tot toelating , bedoeld in artikel 5 van dit besluit.
Haar advies zal omvatten:
1° de voorwaarden onder dewelke de toelating kan verleend worden , inzonderheid deze voor het uitrusten van het terrein of de omloop en het aanleggen van bufferzones;
2° van beperkingen inzake gebruik van de omloop of het terrein.
<NOTA : artikel 24 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.25. <BREV 1983-03-16, art. 1> <
Voor het Waalse Gewest, zie art. 24F. en v.>
Deze Consultatieve Commissie bestaat uit dertien leden , te weten:
1° een voorzitter;
2° een afgevaardigde van de Gemeenschapsminister die het Leefmilieu in zijn bevoegdheid heeft;
3° drie ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
4° twee specialisten in de wetenschap betreffende de bestrijding van de geluidshinder;
5° twee vertegenwoordigers van Vlaamse verenigingen die de bescherming van het Leefmilieu tot doel hebben;
6° twee vertegenwoordigers van Vlaamse automobielsportverenigingen;
7° twee vertegenwoordigers van Vlaamse motorrijwielsportverenigingen.
Naast elk lid wordt een plaatsvervangend lid benoemd.
De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd door de Vlaamse Executieve , op de voordracht van de Gemeenschapsminister bevoegd inzake Leefmilieu.
Bij afwezigheid van de voorzitter worden de vergaderingen van de Commissie voorgezeten door de ambtenaar met de hoogste graad van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap , die deel uitmaakt van de Commissie.
Het secretariaat van de Commissie wordt waargenomen door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
De commissie vergadert op verzoek van de Gemeenschapsminister , of op initiatief van de voorzitter en van twee leden van de commissie.
<NOTA : artikel 25 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Art.26. <BREV 1983-03-16, art. 1>
<Voor het Waalse Gewest, zie art. 24F. en v.>
De leden van de Commissie hebben recht op presentiegeld en op terugbetaling van hun reiskosten.
<NOTA : artikel 26 wordt opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVE 1991-02-06/33, art. 76, 006; Inwerkingtreding : 01-09-1991>
Hoofdstuk VII. _
Art. 24F. <BEWG 1984-10-19/30, art. 1, 003> De artikelen 5, derde lid, 6, 7, 8, 10, 12, tweede lid, 13, 14, 15, 16, 18 en 20, houden op te gelden voor het Waalse Gewest.
Art. 25F. <BEWG 1984-10-19/30, art. 1, 003> De aan de Minister van Volksgezondheid door artikel 5 toegekende bevoegdheden worden door de Minister van het Waalse Gewest, tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort, hierna genoemd de Minister, uitgeoefend.
Art. 26F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Vooraleer de in artikel 5 bedoelde toelating te verlenen, wint de Minister het advies in van het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeenten op het grondgebied waarvan de omloop of het terrein gelegen is. Hij voegt bij zijn adviesaanvraag een afschrift van de in toepassing van artikel 9 voorgelegde stukken.
Art. 27F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Binnen vijf werkdagen na de ontvangst van de adviesaanvraag stelt het College van Burgemeester en Schepenen een onderzoek de "commodo et incommodo" in waarbij het voorwerp van de aanvraag kenbaar wordt gemaakt bij wege van aanplakking, gedurende vijftien dagen, in de omgeving van de omloop of het terrein, evenals op de gewone aanplakkingsplaatsen.
Art. 28F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Gedurende het onderzoek kunnen de adviesaanvraag en de erbij gevoegde stukken door alle betrokkenen ingezien worden.
Art. 29F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Binnen dezelfde termijn neemt een lid van het College van Burgemeester en Schepenen of een daartoe gemachtigd ambtenaar de schriftelijke opmerkingen in ontvangst. Na het verstrijken van deze termijn houdt hij een vergadering waarin degenen, die het wensen, gehoord worden en waarna een proces-verbaal tot sluiting van het onderzoek wordt opgemaakt.
De Minister wordt van de sluitingsvergadering op de hoogte gebracht, waarop hij zich door een ambtenaar kan laten vertegenwoordigen.
De aanvragers kunnen van de tijdens het onderzoek gemaakte schriftelijke en mondelinge opmerkingen kennis nemen.
Art. 30F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Het College van Burgemeester en Schepenen brengt zijn advies uit binnen dertig werkdagen na de ontvangst van de adviesaanvraag.
Art. 31F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Het College voegt bij zijn advies een afschrift van het proces-verbaal tot sluiting van het onderzoek.
Art. 32F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Op de niet-permanent gebruikte terreinen mogen de wedstrijden en de erbijhorende oefenritten slechts georganiseerd worden na het bekomen van de toelating van het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeenten op het grondgebied waarvan de omloop of het terrein gelegen is. Deze toelating wordt slechts afgegeven nadat de daartoe aangewezen technische ambtenaar van het Waalse Gewest, heeft geconstateerd dat aan de bepalingen van de artikelen 3 en 4 is voldaan. (Echter mag het college van burgemeester en schepenen, in afwijking van in de artikelen 3, § 1 en 4, § 1, bepaalde verbodsbepalingen, activiteiten toelaten op de voor 1 juni 1984 gebruikte omlopen en terreinen onder de door hem vastgestelde voorwaarden en beperkingen.) <BEWG 1986-07-31/35, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 1986-08-01>
Art. 33F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> De aanvraag tot toelating wordt ten minste drie maanden vóór de datum van de geplande activiteiten door de organisator schriftelijk ingediend bij de Burgemeesters van de gemeenten op het grondgebied waarvan de activiteiten plaats zullen hebben.
In aanvraag wordt vermeld :
1° identiteit van de aanvrager;
2° datum, uur, duur en aard van de activiteiten;
3° karakteristieken van de gebruikte voertuigen (type, cilinderinhoud, geluidsniveau);
4° plan van het terrein of de omloop en zijn omgeving (straal van 500 m, schaal 1/10 000), met aanduiding van de ligging ervan wat betreft de voorwaarden inzake afstand opgelegd bij artikel 3.
Art. 34F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Binnen de drie werkdagen na de ontvangst van de aanvraag bezorgt de Burgemeester het dossier voor advies aan de technische ambtenaar van het Waalse Gewest. Die ambtenaar deelt binnen twee weken zijn advies aan de Burgemeester mede.
Binnen dertig dagen na indiening van het volledig dossier van de aanvraag geeft de Burgemeester aan de aanvrager kennis van de toelating of de weigering van het college van Burgemeester en Schepenen.
Een afschrift van de toelating wordt onverwijld en tenminste acht werkdagen vóór de wedstrijd toegezonden aan de gouverneur van de provincie en aan de commandant van de Rijkswacht.
Art. 35F. <BEWG 1984-10-19/30,art. 1, 003> Indien de in de toelating vermelde activiteit op de gestelde datum niet kan plaatsvinden, kan het College van Burgemeester en Schepenen op schriftelijke aanvraag, die door de organisator tenminste twee weken na de oorspronkelijk vastgestelde datum bij de Burgemeester wordt ingediend, de in de toelating vermelde datum wijzigen, zonder de technische ambtenaar om een nieuw advies te verzoeken.
Art. 36F. (Opgeheven) <BWG 1992-12-23/39, art. 5, 3°, 007; Inwerkingtreding : 20-02-1993>