Details





Titel:

5 JANUARI 1976. - Wet betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Fiscale maatregelen.
Eerste afdeling. Aanpassing van de personenbelasting van het aanslagjaar 1976 voor de kleine en middelgrote inkomens van het jaar 1975 en daarmee samengaande maatregelen.
Art. 1-14
Afdeling 2. Aanpassing van het belastingstelsel van de sociale toelagen die de aard van "vervangingsinkomen" hebben en daarmee samengaande maatregelen.
A. Bepalingen van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1976 (inkomsten van 1975).
Art. 15-35
B. Bepalingen die slechts voor het aanslagjaar 1976 (inkomsten van het jaar 1975) van toepassing zijn.
Art. 36
C. Maatregelen die toepasselijk zijn vanaf het aanslagjaar 1977 (inkomsten van 1976).
Art. 37-48
D. Overgangsbepalingen voor het aanslagjaar 1976 (inkomsten van het jaar 1975).
Art. 49
Afdeling 3. Maatregelen ten gunste van de gezinnen.
Art. 50-55
Afdeling 4. Verlenging van de buitengewone aanslagtermijnen.
Art. 56-57
Afdeling 5. Wijziging aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 58
Afdeling 6. Accijnzen op wijn en soortgelijke dranken.
Onderafdeling 1. Inlandse niet mousserende gegiste dranken.
Art. 59-64
Onderafdeling 2. Inlandse mousserende gegiste dranken.
Art. 65-66
Onderafdeling 3. Accijnzen bij invoer van al dan niet mousserende gegiste dranken.
Art. 67-69
Onderafdeling 4. Diverse bepalingen.
Art. 70-71
Hoofdstuk II. Provinciale en gemeentelijke financiën.
Art. 72-84
Hoofdstuk III. De financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art. 85-102
HOOFDSTUK IV. Sociale maatregelen.
Eerste afdeling. ( ... )
Art. 103-105
Afdeling 2. Wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 106-107
Afdeling 3. Wijzigingen aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
Art. 108
Afdeling 4. Wijzigingen aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Art. 109-110
Afdeling 5. Pensioenen en gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art. 111-121
Afdeling 6. Wijzigingen aan de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 122-123
Afdeling 7. Wijzigingen aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
Art. 124-135
Afdeling 8. Wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen.
Art. 136-137
Afdeling 9. Arbeidsvoorziening en werkloosheid.
Art. 138-139
Afdeling 10. Cumulatie pensioenen in de openbare sectoren beroepsactiviteit.
Art. 140-143
Afdeling 11. Slotbepalingen.
Art. 144-145
Hoofdstuk V. Volksgezondheid en Gezin.
Eerste afdeling. Wijzigingen aan de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art. 146-147
Afdeling 2. Wijzigingen aan de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.
Art. 148-151
Afdeling 3. Financiële bepalingen betreffende de geneesmiddelen.
Art. 152-155
Afdeling 4. Slotbepalingen.
Art. 156
HOOFDSTUK VI. Begrotings- en controle maatregelen.
Art. 157-164



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Fiscale maatregelen.
Eerste afdeling. _ Aanpassing van de personenbelasting van het aanslagjaar 1976 voor de kleine en middelgrote inkomens van het jaar 1975 en daarmee samengaande maatregelen.
Art. 1. <Wijzigingsbepaling>

Art.2. <Wijzigingsbepaling>

Art.3. <Wijzigingsbepaling>

Art.4. <Wijzigingsbepaling>

Art.5. <Wijzigingsbepaling>

Art.6. <Wijzigingsbepaling>

Art.7. <Wijzigingsbepaling>

Art.8. <Wijzigingsbepaling>

Art.9. <Wijzigingsbepaling>

Art.10. <Wijzigingsbepaling>

Art.11. <Wijzigingsbepaling>

Art.12. <Wijzigingsbepaling>

Art.13. <Wijzigingsbepaling>

Art.14. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 2. _ Aanpassing van het belastingstelsel van de sociale toelagen die de aard van "vervangingsinkomen" hebben en daarmee samengaande maatregelen.
A. Bepalingen van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1976 (inkomsten van 1975).
Art.15. <Wijzigingsbepaling>

Art.16. <Wijzigingsbepaling>

Art.17. <Wijzigingsbepaling>

Art.18. <Wijzigingsbepaling>

Art.19. <Wijzigingsbepaling>

Art.20. <Wijzigingsbepaling>

Art.21. <Wijzigingsbepaling>

Art.22. <Wijzigingsbepaling>

Art.23. <Wijzigingsbepaling>

Art.24. <Wijzigingsbepaling>

Art.25. <Wijzigingsbepaling>

Art.26. <Wijzigingsbepaling>

Art.27. <Wijzigingsbepaling>

Art.28. <Wijzigingsbepaling>

Art.29. <Wijzigingsbepaling>

Art.30. <Wijzigingsbepaling>

Art.31. <Wijzigingsbepaling>

Art.32. <Wijzigingsbepaling>

Art.33. <Wijzigingsbepaling>

Art.34. <Wijzigingsbepaling>

Art.35. <Wijzigingsbepaling>

B. Bepalingen die slechts voor het aanslagjaar 1976 (inkomsten van het jaar 1975) van toepassing zijn.
Art.36. <Wijzigingsbepaling>

C. Maatregelen die toepasselijk zijn vanaf het aanslagjaar 1977 (inkomsten van 1976).
Art.37. <Wijzigingsbepaling>

Art.38. <Wijzigingsbepaling>

Art.39. <Wijzigingsbepaling>

Art.40. <Wijzigingsbepaling>

Art.41. <Wijzigingsbepaling>

Art.42. <Wijzigingsbepaling>

Art.43. <Wijzigingsbepaling>

Art.44. <Wijzigingsbepaling>

Art.45. <Wijzigingsbepaling>

Art.46. <Wijzigingsbepaling>

Art.47. <Wijzigingsbepaling>

Art.48. <Wijzigingsbepaling>

D. Overgangsbepalingen voor het aanslagjaar 1976 (inkomsten van het jaar 1975).
Art.49. § 1. In de Belgische handelsvennootschappen die geen vennootschappen op aandelen zijn en die niet gekozen hebben voor de aanslag van hun winsten in de personenbelasting en waarvan het in 1975 afgesloten boekjaar gedeeltelijk op het jaar 1974 slaat, blijven de door de werkende vennoten genoten bedrijfsinkomsten die verband houden met dat boekjaar voor het aanslagjaar 1976 inkomsten als bedoeld in artikel 20, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen; het geheel van de bedrijfsinkomsten van die werkende vennoten wordt fictief tot een jaar herleid, rekening houdend met het deel van het jaar 1974 dat begrepen is in het boekjaar van de vennootschap, om de aanslagvoet vast te stellen die van toepassing is op het belastbaar inkomen van het aanslagjaar 1976.
  § 2. Met betrekking tot belastingsplichtigen waarvan de bedrijfsinkomsten vanaf het aanslagjaar 1976, krachtens deze wet moeten worden ingedeeld bij de inkomsten als bedoeld zijn in artikel 20, 1° of 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, terwijl dat vroeger niet het geval was, wordt in afwijking van de artikelen 89 en 90 van hetzelfde Wetboek, geen vermeerdering toegepast op de op die inkomsten voor het aanslagjaar 1976 verschuldigde belasting.
  Hetzelfde geldt voor de vennoten van Belgische handelsvennootschappen die geen vennootschappen op aandelen zijn, die niet gekozen hebben voor de aanslag van hun winsten in de personenbelasting, met betrekking tot de belasting op de inkomsten als zijn bedoeld bij artikel 20, 2°, c, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, en welke krachtens deze wet worden belast voor het aanslagjaar 1976 in plaats van voor het aanslagjaar 1977.

Afdeling 3. _ Maatregelen ten gunste van de gezinnen.
Art.50. <Wijzigingsbepaling>

Art.52. <Wijzigingsbepaling>

Art.53. <Wijzigingsbepaling>

Art.54. <Wijzigingsbepaling>

Art.55. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 4. _ Verlenging van de buitengewone aanslagtermijnen.
Art.56. <Wijzigingsbepaling>

Art.57. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 5. _ Wijziging aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art.58. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 6. _ Accijnzen op wijn en soortgelijke dranken.
Onderafdeling 1. Inlandse niet mousserende gegiste dranken.
Art.59. <Wijzigingsbepaling>

Art.60. <Wijzigingsbepaling>

Art.61. <Wijzigingsbepaling>

Art.62. <Wijzigingsbepaling>

Art.63. <Wijzigingsbepaling>

Art.64. <Wijzigingsbepaling>

Onderafdeling 2. Inlandse mousserende gegiste dranken.
Art.65. <Wijzigingsbepaling>

Art.66. <Wijzigingsbepaling>

Onderafdeling 3. Accijnzen bij invoer van al dan niet mousserende gegiste dranken.
Art.67. <Wijzigingsbepaling>

Art.68. <Wijzigingsbepaling>

Art.69. <Wijzigingsbepaling>

Onderafdeling 4. Diverse bepalingen.
Art.70. § 1. Zijn onderworpen aan de bij deze wet ingestelde bijzondere accijnzen, de voorraden wijn van druiven, krenten of rozijnen en de voorraden andere gegiste vruchtendranken met inbegrip van de daarmede gelijkgestelde, al dan niet mousserend, die de dag van het van kracht worden van de artikelen 58 tot 68 van deze wet, bij de handelaars en depothouders onder verbruiksstelsel voorhanden zijn.
  § 2. De Koning mag, bij in Ministerraad overleg besluit, bepalen dat niet zal worden overgegaan tot de bij § 1 bedoelde belasting van de voorraden of dat daartoe zal worden overgegaan binnen door Hem te bepalen perken.
  Indien tot een belasting wordt overgegaan, bepaalt de Koning wat voor de toepassing van § 1 dient te worden verstaan onder "depothouder".
  § 3. De Minister treft de nodige maatregelen om de heffing van de ingevolge § 1 verschuldigde bijzondere accijns te verzekeren. Hij mag onder meer voorschrijven dat de bezitters en de geadresseerden van aan bijzondere accijns onderworpen goederen aangifte van hun voorraad moeten doen.

Art.71. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing :
  1° met betrekking tot de artikelen 1, 3, 5, 6, 10, 36 en 49 voor het aanslagjaar 1976;
  2° met betrekking tot de artikelen 4, 7 tot 9, 11 tot 35, 56 en 57, van het aanslagjaar 1976 af;
  3° met betrekking tot de artikelen 37 tot 48 en 50 tot 53 van het aanslagjaar 1977 af;
  4° met betrekking tot artikel 58, van 1 januari 1976 af;
  § 2. De Koning bepaalt de datum waarop de artikelen 59 tot 70 van deze wet in werking treden.
  Indien nodig mag hij de bepalingen op verschillende data in werking doen treden.

Hoofdstuk II. _ Provinciale en gemeentelijke financiën.
Art.72. <Betreft 1976>

Art.73. <Betreft 1976>

Art.74. <Wijzigingsbepaling>

Art.75. <KB263 1983-12-31/56, art. 1> § 1. Elk jaar en voor het eerst in 1985 wordt de dotatie van het Gemeentefonds, waarvan de instelling wordt bepaald bij artikel 78 van deze wet, door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit vastgesteld op een bedrag overeenkomende met dat van de dotatie van het vorig jaar voorzien van een (evolutiecoëfficiënt) gelijk aan het (evolutiepercentage) van de lopende staatsuitgaven tussen de twee beschouwde jaren, uitzondering gemaakt voor de uitgaven betreffende de openbare schuld. <KB481 1986-12-22/36, art. 1, 003>
  § 2. Het in § 1 bedoelde (evolutiepercentage) van de lopende staatsuitgaven wordt een eerste maal voorlopig vastgesteld door vergelijking tussen de begroting van het jaar waarnaar de dotatie van het Gemeentefonds is genoemd en de aangepaste begroting van het vorig jaar, uitzondering gemaakt voor de uitgaven betreffende de openbare schuld. <KB481 1986-12-22/36, art. 1, 003>
  Na de begrotingsaanpassingen wordt het definitief vastgesteld door vergelijking tussen de aangepaste begroting van het jaar waarnaar de dotatie van het Gemeentefonds is genoemd en de aangepaste begroting van het vorig jaar, uitzondering gemaakt voor de uitgaven betreffende de openbare schuld.
  (§ 3. Indien voor een bepaald jaar de voorlopige dotatie van het Gemeentefonds de definitieve dotatie overschrijdt, wordt het verschil afgehouden van de voorlopige dotatie van het Gemeentefonds van het volgende jaar. De voor de dotatie van het bepaald jaar geldende verdeelsleutel wordt op dit verschil toegepast.
  Voor de vaststelling van de in § 1 bedoelde dotatie van het vorig jaar wordt geen rekening gehouden met de afhouding die met toepassing van het eerste lid zou zijn verricht). <KB481 1986-12-22/36, art. 1, 003>
  <NOTA : Artikel 75 werd voor de Vlaamse Gemeenschap opgeheven bij DVR 1990-07-31/41, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.76. (opgeheven) <W 1989-01-16/30, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 1989-01-01>

Art.77. (opgeheven) <W 1989-12-22/31, art. 295, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1990>

Art.78. Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, neemt de Koning bij in Ministerraad overlegde besluiten alle nuttige maatregelen met het oog op de instelling per 1 januari 1977 van een Gemeentefonds dat beheerst wordt door onderstaande schikkingen :
  a) De dotatie wordt toegekend aan de gezamenlijke gemeenten van elk gewest bepaald bij artikel 1 van de wet van 1 augustus 1974 tot oprichting van gewestelijke instellingen, in voorbereiding van de toepassing van artikel 107quater van de Grondwet en zulks overeenkomstig de verdeelsleutel vastgelegd bij het koninklijk besluit waarvan sprake in artikel 11, tweede lid, van dezelfde wet.
  b) Als overgangsmaatregel wordt de hierboven vermelde verdeelsleutel voor elk van de jaren 1977 tot 1980 respectievelijk op 50, 62,5, 75 en 87,5 % van bedoelde dotatie toegepast.
  Voor de overblijvende 50, 37,5, 25 en 12,5 % geschiedt de toekenning in evenredigheid met het totaal der aandelen die door al de gemeenten van elk gewest werden verkregen in de verdeling van het Gemeentefonds van 1975.
  c) Vóór elke verdeling onder de gemeenten van de gewesten waarin samenvoegingen van gemeente plaatshebben, kan een heffing verricht worden op de in de leden a) en b) bepaalde sommen ten voordele van een Fusiefonds per gewest; de heffingspercentages worden jaarlijks vastgesteld.
  d) De verdelingscriteria voor de bedragen waarvan sprake onder de littera a), b) en c) worden door de Koning bepaald op voorstel van de Gewestelijke Ministercomités. De Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de verdelingen.
  <NOTA : Artikel 78 werd voor de Vlaamse Gemeenschap opgeheven bij DVR 1990-07-31/41, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.79. Op de aandelen van de gemeenten die tot de agglomeraties en federaties behoren, wordt een heffing verricht ten voordele van laatstgenoemde. De Minister van Binnenlandse Zaken gaat over tot de heffing en bepaalt de wijze waarop de storting ervan aan de (Gemeentekrediet-bank) en aan de betrokken agglomeraties en federaties moet geschieden. <W 1991-06-17/30, Art. 271, 009; Inwerkingtreding : onbepaald >
  <NOTA : Artikel 79 werd voor de Vlaamse Gemeenschap opgeheven bij DVR 1990-07-31/41, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.80. De Koning kan bij de in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, de door de huidige wet of de besluiten genomen in uitvoering ervan, uitdrukkelijk of impliciet gewijzigde wetteksten in overeenstemming brengen met deze wet of die koninklijke besluiten.
  <NOTA : Artikel 80 werd voor de Vlaamse Gemeenschap opgeheven bij DVR 1990-07-31/41, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.81. De gemeenten die reeds het voorwerp waren van een fusie of van een grenswijziging en die genoten hebben van de aanvullende hulp voorzien bij artikel 5 van de wet van 23 juli 1971 betreffende de samenvoeging van gemeenten en de wijziging van hun grenzen, behouden het recht op deze aanvullende hulp tot het verloop van de termijn van 10 jaar, bepaald in de hogervermelde artikelen, behoudens indien zij het voorwerp uitmaken van een nieuwe fusie in toepassing van de wet van 23 juli 1971.
  <NOTA : Artikel 81 werd voor de Vlaamse Gemeenschap opgeheven bij DVR 1990-07-31/41, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 01-01-1991>

Art.82. <Wijzigingsbepaling>

Art.83. <Wijzigingsbepaling>

Art.84. De artikelen 72, 73 en 77 van dit hoofdstuk hebben uitwerking per 1 januari 1976. De overige artikelen van het hoofdstuk hebben uitwerking per 1 januari 1977.

Hoofdstuk III. _ De financiering en de controle van de universitaire instellingen.
Art.85. <Wijzigingsbepaling>

Art.86. <Wijzigingsbepaling>

Art.87. <Wijzigingsbepaling>

Art.88. <Wijzigingsbepaling>

Art.89. <Wijzigingsbepaling>

Art.90. <Wijzigingsbepaling>

Art.91. <Wijzigingsbepaling>

Art.92. <Wijzigingsbepaling>

Art.93. <Wijzigingsbepaling>

Art.94. <Wijzigingsbepaling>

Art.95. <Wijzigingsbepaling>

Art.96. <Wijzigingsbepaling>

Art.97. <Wijzigingsbepaling>

Art.98. <Wijzigingsbepaling>

Art.99. <Betreft de begrotingsjaren 1971 tot 1974>

Art.100. In de universitaire instellingen van de Staat en in de door de Staat betoelaagde universitaire instellingen waarvan het effectief van het wetenschappelijk personeel, vastbenoemd of voor onbepaalde duur aangeworven, 40 % overschrijdt van het totaal aantal betrekkingen dat in de formatie van dit personeel wettelijk bepaald is, wordt het geheel van dit wetenschappelijk personeel in twee groepen verdeeld.
  De eerste groep omvat 40 % van de wetenschappelijke personeelsleden, allen vastbenoemd of voor onbepaalde duur aangeworven. De vervangingen worden er toegelaten.
  De tweede groep omvat de andere wetenschappelijke personeelsleden, De definitieve vervangingen zijn er verboden.
  De lijsten van de in deze twee groepen gerangschikte personeelsleden worden voorgelegd aan de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs behoort binnen zes maanden na de publikatie van deze wet en door hem bekrachtigd.

Art.101. <Betreft de begrotingsjaren 1971 tot 1974>

Art.102. De bepalingen van Hoofdstuk III van deze wet treden in werking op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van :
  1° artikel 91 dat uitwerking heeft op 1 januari 1971;
  2° de artikelen 94 en 98 die uitwerking hebben op 1 januari 1972;
  3° de artikelen, 86, 87, 88, 89 en 90 die uitwerking hebben op 1 januari 1975;
  4° de artikelen 92 en 97 die uitwerking hebben op 1 januari 1976;
  5° artikel 85 dat uitwerking heeft op 1 januari 1977, behalve § 4 die uitwerking heeft op 1 september 1976.

HOOFDSTUK IV. _ Sociale maatregelen.
Eerste afdeling. _ ( ... )
Art.103. <Betreft 1976>

Art.104. <Betreft 1976>

Art.105. <Betreft 1976>

Afdeling 2. _ Wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art.106. <Wijzigingsbepaling>

Art.107. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 3. _ Wijzigingen aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermee gelijkgestelden.
Art.108. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 4. _ Wijzigingen aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Art.109. <Wijzigingsbepaling>

Art.110. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 5. _ Pensioenen en gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art.111. <Wijzigingsbepaling>

Art.112. § 1. (Worden opgeheven in de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillige verzekerden :
  1° artikelen 2, 3, 5, 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 november 1971, 15 en 17;
  2° onder voorbehoud van de bepalingen van § 2, artikelen 1, 4, 6 tot 12, 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 november 1971, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 november 1971, 16, 18, 19, 33, 36 en 42). <KB478 1986-12-05/38, art. 8, 002>
  § 2. De artikelen bedoeld in § 1, 2°, blijven van toepassing op de stortingen die betrekking hebben op de perioden vóór 1 januari 1976 en op de personen die vóór 1 januari 1976 zijn ingegaan.

Art.113. § 1. Het op het ogenblik van de overdracht beschikbare saldo van de Rekening "Opbrengst van de verkoop der lijfrentezegels" bedoeld in titel IV van het koninklijk besluit van 27 december 1937 betreffende de uitvoering van de wet van 15 december 1937 betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, wordt door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas overgedragen aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen, uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel.
  § 2. De Rijksdienst voor werknemerspensioen treedt, door het feit van de overdracht, in de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het beheer van de Rekening "Opbrengst van de verkoop der lijfrentezegels".

Art.114. De Rijksdienst voor werknemerspensioenen, neemt het actief en het passief van de Centrale Kas tot repartitie der sociale en fiscale bijdragen in ontvangst en treedt in de rechten en verplichtingen van die instelling.

Art.115. Artikel 2, § 1, tweede en derde lid, en § 3, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juli 1973, en 11 december 1974, wordt opgeheven doch blijft verder het gewaarborgd inkomen beheersen dat vóór 1 januari 1976 verhoogd werd ten voordele van minder-validen.

Art.116. <Wijzigingsbepaling>

Art.117. <Wijzigingsbepaling>

Art.118. <Wijzigingsbepaling>

Art.119. <Wijzigingsbepaling>

Art.120. <Wijzigingsbepaling>

Art.121. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 6. _ Wijzigingen aan de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art.122. <Wijzigingsbepaling>

Art.123. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 7. _ Wijzigingen aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
Art.124. <Wijzigingsbepaling>

Art.125. <Wijzigingsbepaling>

Art.126. <Wijzigingsbepaling>

Art.127. <Wijzigingsbepaling>

Art.128. <Wijzigingsbepaling>

Art.129. <Wijzigingsbepaling>

Art.130. <Wijzigingsbepaling>

Art.131. <Wijzigingsbepaling>

Art.132. <Wijzigingsbepaling>

Art.133. <Wijzigingsbepaling>

Art.134. § 1. <Wijzigingsbepaling>§ 2. De secretaris en de adjunct-secretarissen van de Commissie van advies inzake betwiste zaken, opgericht bij het koninklijk besluit van 31 januari 1968 waarbij op het stuk van kinderbijslag een Commissie van advies inzake betwiste zaken wordt opgericht en haar samenstelling en werking wordt bepaald, die in functie zijn op de datum waarop deze wet in werking treedt, worden naar de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers overplaatst. Ze zullen er een betrekking bekleden overeenstemmend met de functie die zij bij de Commissie uitoefenden.
  Hun administratieve anciënniteit wordt op dezelfde wijze als voor de andere ambtenaren van de Rijksdienst in aanmerking genomen voor de vaststelling van hun rechten op verhoging van graad en wedde.
  De Koning is ermee belast op de datum waarop deze wet in werking treedt in het organiek personeelskader van de Rijksdienst een met het aantal overgeplaatste ambtenaren overeenstemmend aantal bijkomende betrekkingen in te stellen van een graad die gelijkaardig is aan die van deze ambtenaren.

Art.135. Wordt geacht te voldoen aan de voorwaarde van beroepsloopbaan bepaald bij artikel 56bis, § 1 van dezelfde wetten, de werknemer die op het ogenblik van het overlijden niet hoorde onder de gevallen van uitsluiting bepaald bij artikel 59 van dezelfde wetten.
  Dit artikel is alleen toepasselijk zo de in het eerste lid bedoelde omstandigheid zich heeft voorgedaan vóór de inwerkingtreding van deze wet.

Afdeling 8. _ Wijzigingen aan de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen.
Art.136. <Wijzigingsbepaling>

Art.137. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 9. _ Arbeidsvoorziening en werkloosheid.
Art.138. In geval van toekenning van een omschakelingsuitkering aan een persoon in beroepsopleiding, zal enkel de uitkeringsgerechtigde tot de betaling verplicht zijn van de bijdragen die verschuldigd zijn bij toepassing van de wetgeving op de sociale zekerheid.
  De Koning bepaalt de regelen van inning en verdeling van deze bijdragen alsmede de regelen van uitvoering.

Art.139. <Betreft 1976>

Afdeling 10. _ Cumulatie pensioenen in de openbare sectoren beroepsactiviteit.
Art.140. (opgeheven) <W 1994-04-05/34, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1994>

Art.141. (opgeheven) <W 1994-04-05/34, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1994>

Art.142. (opgeheven) <W 1994-04-05/34, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1994>

Art.143. (opgeheven) <W 1994-04-05/34, art. 22, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1994>

Afdeling 11. Slotbepalingen.
Art.144. De Koning kan de bestaande wetsbepalingen wijzigen en opheffen om de tekst ervan in overeenstemming te brengen met de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art.145. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 1976 met uitzondering van :
  1° artikel 116, § 2, dat uitwerking heeft op 1 juli 1973;
  2° artikel 126 dat uitwerking heeft op 1 augustus 1975;
  3° artikel 131 dat uitwerking heeft op 1 januari 1975;
  4° artikel 133 dat in werking treedt op de datum door de Koning bepaald bij een in Ministerraad overlegd besluit;
  5° artikel 138 dat uitwerking heeft op 1 november 1975.

Hoofdstuk V. Volksgezondheid en Gezin.
Eerste afdeling. _ Wijzigingen aan de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art.146. <Wijzigingsbepaling>

Art.147. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 2. _ Wijzigingen aan de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen.
Art.148. <Wijzigingsbepaling>

Art.149. <Wijzigingsbepaling>

Art.150. <Wijzigingsbepaling>

Art.151. <Wijzigingsbepaling>

Afdeling 3. _ Financiële bepalingen betreffende de geneesmiddelen.
Art.152. (Opgeheven) <W 1990-12-29/30, art. 135, 2°, 007; Inwerkingtreding : 19-01-1991>

Art.153. <Wijzigingsbepaling>

Art.154. (Opgeheven) <W 1990-12-29/30, art. 135, 2°, 007; Inwerkingtreding : 19-01-1991>

Art.155. (Opgeheven) <W 1990-12-29/30, art. 135, 2°, 007; Inwerkingtreding : 19-01-1991>

Afdeling 4. _ Slotbepalingen.
Art.156. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 1976, met uitzondering van
  :
  1) artikel 149 dat uitwerking heeft op 1 januari 1975;
  2) artikel 151 dat uitwerking heeft op de datum van de inwerkingtreding van het artikel 34 van de wet van 28 december 1973, betreffende de budgettaire voorstellen 1973-1974.

HOOFDSTUK VI. _ Begrotings- en controle maatregelen.
Art.157. <Wijzigingsbepaling>

Art.158. Er wordt een Dienst voor Algemene Sociale Inspectie opgericht. Deze dienst staat onder het gezag van de Ministers die Sociale Voorzorg en Tewerkstelling en Arbeid onder hun bevoegdheid hebben.

Art.159. De Dienst Algemene Sociale Inspectie is belast met de inspectie en de controle van de toepassing van de sociale wetten. De thans in dit verband toegekende bevoegdheden aan bepaalde diensten van de Ministeries of instellingen van openbaar nut, afhangende van Sociale Voorzorg, van Tewerkstelling en Arbeid, van Openbare Werken en Economische Zaken, worden ingetrokken en overgedragen aan deze nieuwe dienst.

Art.160. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit stelt de lijst vast van de bij voorgaand artikel bedoelde diensten. De Koning kan, na advies van de Ministerraad, de in voege zijnde wetteksten aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de onderhavige wet.

Art.161. De personeelsleden, tewerkgesteld in de in artikel 160 vermelde diensten, en belast met de inspectie van de sociale wetgeving, worden van ambtswege overgeheveld naar de nieuwe dienst, met behoud van hun statutaire rechten.

Art.162. Bij in Ministerraad overlegd besluit, is de Koning bevoegd om bij de Dienst voor Algemene Sociale Inspectie, alle andere bestaande of nog op te richten diensten, belast met de inspectie van de sociale wetgeving in toepassing van artikel 159 van de onderhavige wet, aan te sluiten.

Art.163. Bij in Ministerraad overlegd besluit, stelt de Koning het statuut van het personeel en de personeelsformatie van deze nieuwe dienst vast.

Art. 164. Bij in Ministerraad overlegd besluit, bepaalt de Koning de datum van inwerkingtreding van de artikelen 158 tot 163.