16 OKTOBER 1975. _ Koninklijk besluit tot regeling, voor het Waalse gewest, van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de toekenning van subsidies aan deze diensten.
HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. Over de erkenning.
Art. 2-4
HOOFDSTUK III. Over de subsidies.
Art. 5-11
HOOFDSTUK IV. Slotbepalingen.
Art. 12-14
HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1. De Minister of Staatssecretaris die, voor het Waalse gewest, de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft, kan overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij onderhavig besluit, diensten voor gezins- en bejaardenhulp erkennen die opgericht zijn door provincies, gemeenten, (openbare centra voor maatschappelijk welzijn), intercommunale verenigingen en verenigingen zonder winstgevend doel. <KB 14-11-1978, art. 1>
Binnen de perken van de begrotingswet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit kan hij subsidies toekennen aan de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp.
HOOFDSTUK II. _ Over de erkenning.
Art.2. Om erkend te worden, moeten de diensten voor gezins- en bejaardenhulp de volgende voorwaarden vervullen :
1° zich ten doel stellen, zonder onderscheid van politieke, filosofische of godsdienstige opvattingen aan de gezinnen, bejaarden of zwaar gehandicapten die hierom verzoeken, tijdelijk gezins- en bejaardenhelpsters ter beschikking te stellen om hen in hun gezinstaak, in het bijzonder in hun huishoudelijke werkzaamheden bij te staan of te vervangen;
2° (beschikken over ten minste drie gezinshelpsters of bejaardenhelp(st)ers die houder zijn van een bekwaamheidsattest afgeleverd door de Minister of Staatssecretaris die voor het Waalse gewest, de gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft.
Worden gelijkgesteld met deze categorie :
a) de gezinshelpsters en de bejaardenhelp(st)ers die houder zijn van een bekwaamheidsattest afgeleverd vóór 13 februari 1975;
b) de gezinshelpsters die ten overstaan van de Commissie, ingesteld door het ministerieel besluit van 7 juli 1949, dat opgeheven werd door het ministerieel besluit van 3 maart 1954, blijk hebben gegeven van kennis of van een praktijk die gelijkwaardig zijn aan deze vereist van de gezinshelpsters bedoeld onder a);
c) de gezinshelpsters en de bejaardenhelp(st)ers die houder zijn van een bekwaamheidsattest afgeleverd gedurende de periode gaande van 13 februari 1975 tot 30 april 1977 door de voor een andere gewest bevoegde Minister of Staatssecretaris;
Kunnen met deze categorie worden gelijkgesteld, de gezinshelpsters of de bejaardenhelp(st)ers die houder zijn van een bekwaamheidsattest afgeleverd na 1 mei 1977 door de bevoegde Minister of Staatssecretaris van een andere gewest, mits machtiging van de Minister of Staatssecretaris die, voor het Waalse gewest, de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft en onder voorwaarden die hij bepaalt;) <KB 13-5-1977>
3° zich verbinden op de gezinshelpster het statuut van de gezinshelpster en op de bejaardenhelpster het statuut van de bejaardenhelpster toe te passen; deze statuten worden goedgekeurd door de Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft;
4° zich de medewerking verzekeren van een dienst voor sociaal onderzoek geplaatst onder de verantwoordelijkheid van een persoon die houder is van het diploma van maatschappelijk assistent(e) of de titel van gegradueerde sociale verpleger(ster) draagt;
5° van de gezinshelpsters en van de bejaardenhelpsters gezondheidsvoorwaarden eisen door ze, bij de aanwerving en vervolgens ieder jaar, aan een voorbehoedend geneeskundig onderzoek te onderwerpen;
6° ten minste over een voor het publiek toegankelijk en uitsluitend voor de dienst bestemd lokaal te beschikken in de gemeente waar zijn zetel is gevestigd;
7° zich onderwerpen aan de controle ingericht door de Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft.
Art.3. De opleidingscentra die erkend werden overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 juli 1960 betreffende de inrichting van opleidingscentra voor gezinshelpsters, evenals de opleidingscentra die erkend werden overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 mei 1965 betreffende de inrichting van opleidingscentra voor bejaardenhelpsters die de voorwaarden gesteld in artikel 2, 1°, 4° en 7°, vervullen, kunnen eveneens als diensten voor gezins- en bejaardenhulp erkend worden, doch enkel voor zover zulks vereist wordt voor het inrichten van de proeftijd.
Art.4. De erkenning wordt op verslag van zijn inspectiedienst door de Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft toegestaan of geweigerd. Zijn beslissing wordt aan de betrokken dienst voor gezins- en bejaardenhulp medegedeeld.
In geval van erkenning bepaalt hij terzelfdertijd de datum waarop de erkenning ingaat.
Ingeval de erkenning geweigerd wordt, is zijn beslissing met redenen omkleed.
Aan de dienst voor gezins- en bejaardenhulp die door dit besluit gestelde voorwaarden niet meer vervult, kan hij de erkenning onttrekken. Deze beslissing is dan met redenen omkleed.
De dienst voor gezins- en bejaardenhulp waarvan de erkenning werd geweigerd of waarvan de erkenning werd ingetrokken, kan te allen tijde een nieuwe aanvraag indienen, wanneer hij meent te voldoen aan de voorwaarden, waarvan de niet-naleving tot weigering of intrekking van de erkenning heeft geleid.
HOOFDSTUK III. _ Over de subsidies.
Art.5. De Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft, kan, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, 2e lid, van dit besluit, aan de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp, alsmede aan de opleidingscentra voor gezinshelpsters of voor bejaardenhelpsters, erkend krachtens artikel 3, subsidies toekennen onder de volgende voorwaarden :
1° Een van de hierna volgende prestaties hebben verricht na een voorafgaand sociaal onderzoek :
a) hulp geboden in geval van ziekte, van bevalling, (van risico van premature geboorte,) van overlijden of van langdurige afwezigheid van de moeder; <KB 14-11-1978, art. 2>
b) hulp geboden in geval van ziekte, van overlijden of van langdurige afwezigheid van een alleenstaande vader met één of meer kinderen ten laste;
c) hulp geboden in geval van ziekte, van overlijden of van langdurige afwezigheid van de vader in een gezin met één of meer kinderen ten laste en waar de moeder een beroepsbezigheid uitoefent;
d) hulp geboden in een gezin waar de moeder die een zwaar gehandicapt kind of ten minste drie kinderen onder de 14 jaar ten laste heeft, met werk overladen is;
e) hulp geboden in geval van ziekte van een kind van een moeder die een beroepsbezigheid uitoefent;
f) hulp geboden aan bejaarden in geval van ziekte (of van lichamelijke ongeschiktheid) van een van beide echtelingen van een bejaard gezin of van een alleenstaande bejaarde persoon; <KB 14-11-1978, art. 2>
g) hulp geboden aan een persoon die met werk overladen is wegens de aanwezigheid in zijn woning van een zieke (of lichamelijk ongeschikte) bejaarde persoon; <KB 14-11-1978, art. 2>
h) hulp geboden aan personen die een zwaar gehandicapt persoon ten laste hebben of aan een alleenstaand zwaar gehandicapt persoon;
i) hulp geboden in een dienst voor bedeling van maaltijden ingericht door een erkende dienst voor gezins- en bejaardenhulp, op voorwaarde dat ze uitsluitend betrekking heeft op de bedeling van maaltijden in de woning van de begunstigden.
De activiteit van de bejaardenhelpster bedoeld in artikel 2, blijft uitsluitend beperkt tot de prestaties opgesomd onder bovengenoemde littera's f, g, h en i.
2° Prestaties hebben verricht die op gemotiveerd voorstel van de dienst voor sociaal onderzoek door de Minister of Staatssecretaris als gelijkaardig worden beschouwd als deze bepaald in 1° van onderhavig artikel.
3° De gezinshelpsters en de bejaardenhelpsters, evenals de stagedoende helpsters, voor de geleverde prestaties bezoldigen en op hen, tenzij het personeel betreft dat door de provincies, de gemeenten, de (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) in vast dienstverband is aangeworven, de wetten betreffende de dienstverhuring toepassen. <KB 14-11-1978, art. 1>
4° (Van de beneficianten van de hulp een bijdrage eisen in overeenstemming met de middelen en de lasten van het gezin volgens de schaal vastgesteld door de Minister of de Staatssecretaris die de gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft en waarvan slechts kan worden afgeweken op basis van een gemotiveerd verslag van de in artikel 2, 4°, bedoelde personen. Deze verslagen zijn onderworpen aan de controle voorzien in artikel 2, 7°.) <KB 14-11-1978, art. 3>
5° Voor eenzelfde geval de duur van 800 uren niet te boven gaan voor het geheel van de prestaties geleverd door gezinshelpsters, bejaardenhelpsters, stagedoende gezins- of bejaardenhelpsters gehecht aan eenzelfde dienst of aan verschillende diensten.
De Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft, kan evenwel van deze beperking afwijken wanneer deze uitzonderlijke tussenkomst gemotiveerd is door een verslag van zijn inspectiedienst of door een verslag van de in artikel 2, 4°, bedoelde sociale dienst.
6° De subsidies aanvragen bij de Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft op de wijze die hij hiertoe bepaalt. Deze aanvragen moeten vergezeld gaan van door de Minister of de Staatssecretaris vastgestelde controlestaten, die per geval de voor subsidie in aanmerking komende prestaties vermelden.
Art.6. § 1. De subsidies bestaan uit :
1° (een forfaitaire subsidie van 16,99 F per uur prestatie als tegemoetkoming in de kosten van beheer van de diensten;) <KB 02-06-1977, art. 1>
2° een subsidie om de patronale bijdragen aan de diensten opgelegd door de wetgeving betreffende de maatschappelijke zekerheid van de loonarbeiders te dekken.
(De berekening van deze subsidie gebeurt op basis van de bezoldigingen bedoeld in § 2 door hierop de volgende bedragen toe te passen :
A. voor de privé-sector :
_ handarbeiders : 38,85 van het loon aan 108
_ hoofdarbeiders : 24 van het loon.
B. voor de openbare sector :
_ handarbeiders : 30,40 van het loon aan 108
_ hoofdarbeiders : 15,65 van het loon.
C. voor het vastbenoemd personeel van de openbare diensten : 4,15 van de wedde of van het loon.) <KB 14-11-1978, art. 4>
3° (in voorkomend geval, voor elk uur prestatie een subsidie gelijk aan het verschil tussen de bruto uurbezoldiging bepaald in § 2 van dit artikel en de bijdrage die van de beneficiant per uur prestatie wordt geëist. Die bijdrage wordt door de dienst vastgesteld aan de hand van de door de Minister of de Staatssecretaris vastgestelde schaal. Die schaal wordt op 1 januari van elk jaar herzien;) <KB 02-06-1977, art. 2>
4° (een subsidie, vastgesteld op een jaarbedrag van 25 000 F per geschapen werkgelegenheid, die toegekend wordt naar rato van 12 500 F per bijkomende semestriële schijf van 875 gepresteerde uren die het aantal uren dat werkelijk gepresteerd werd in het voorlaatste semester, overschrijdt.) <KB 11-3-1976>
§ 2. (De in aanmerking te nemen bruto uurbezoldiging voor de berekening van de subsidies mag de hierna volgende bedragen niet overschrijden :
1° voor de stagedoende helpsters : 52,45 F;
2° voor de in artikel 2, 2° bedoelde helpsters :
_ jonger dan 19 jaar : 71,86 F;
_ van 19 tot 21 jaar : 75,30 F;
_ van 21 jaar en meer, volgens de hierna volgende schaal opgesteld in functie van de dienstjaren gepresteerd vanaf het bekomen van het bekwaamheidsattest;
81,06 F voor helpsters met minder dan twee jaar dienst;
84,60 F voor helpsters met twee of vier jaar dienst;
88,14 F voor helpsters met vier of zes jaar dienst;
91,69 F voor helpsters met zes tot acht jaar dienst;
95,24 F voor helpsters met acht tot tien jaar dienst;
98,77 F voor helpsters met tien tot twaalf jaar dienst;
102,32 F voor helpsters met meer dan twaalf jaar dienst.) <KB 14-11-1978, art. 5>
§ 3. Het aantal gepresteerde uren in overweging te nemen voor de berekening van de toelagen voorzien in § 1, van dit artikel mag, per hulp, het gemiddelde van 40 uur per week niet overschrijden.
Art.7. <KB 14-11-1978, art. 6> Het forfaitair subsidie bedoeld in artikel 6, § 1, 1°, en de bezoldigingen bedoeld in artikel 6, § 2, zijn verbonden aan spilindex 108,17 (rang 6). Met ingang van elke trimester worden deze bedragen opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n erop toe te passen, waarin n de rang van de op die datum bereikte spilindex vertegenwoordigt.
Art.8. § 1. Indien het totaal bedrag van de subsidies waarop de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp aanspraak kunnen maken het beschikbaar krediet overtreft, wordt het bedrag van de subsidies evenredig verminderd.
§ 2. De onder artikel 6 bedoelde subsidies worden niet toegekend wanneer de van de beneficiant geëiste bijdrage per uur door de erkende dienst klaarblijkelijk te laag werd gesteld, gelet op zijn inkomsten en gezinslasten.
§ 3. Wanneer de door de beneficiant betaalde bijdrage hoger ligt dan de aan de index gekoppelde bedragen voorzien in artikel 6, § 2, zal het gedeelte dat meer betaald werd, afgetrokken worden van de totale subsidie die aan de dienst toegekend wordt krachtens artikel 6, § 1, 1° en 2°.
§ 4. In geval van behoorlijk vastgestelde onregelmatigheid, kan de Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft, de subsidies voor een door hem te bepalen termijn schorsen.
Art.9. Voor ieder geval dat in aanmerking komt voor een subsidie-aanvraag is de erkende dienst ertoe gehouden voor de in aanmerking komende prestaties controlestaten op te maken volgens een door de Minister of de Staatssecretaris vastgesteld model.
Art.10. (De subsidies worden minstens zesmaandelijks uitgekeerd. Op straf van uitsluiting moeten de diensten hun aanvraag om subsidies indienen binnen de maand volgend op het trimester tijdens hetwelk de prestaties werden geleverd.) <KB 14-11-1978, art. 7>
Er kunnen per semester twee voorschotten worden verleend. Elk van deze voorschotten mag (47,5) pct. van het bedrag van de subsidie, toegekend voor het voorlaatste semester, niet overtreffen. In voorkomend geval kunnen deze voorschotten berekend worden op basis van de subsidie toegekend voor het overeenstemmend semester van het voorlaatste burgerlijk jaar, in welk geval het referentie-subsidiebedrag met 10 pct. mag worden verhoogd. <KB 02-06-1977, art. 3>
Art.11. § 1. Een subsidie kan worden verleend aan de erkende diensten voor gezins- en bejaardenhulp die vervolmakingscursussen inrichten mits goedkeuring van Onze Minister of Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft.
(Deze subsidie ten bedrage van 175 F per uur en per helpster mag slechts toegekend worden in geval ten minste tien helpsters aan de vervolmakingscursussen deelnemen en de duur van de cursussen ten minste twee uur bedraagt; iedere helpster mag jaarlijks voor tweeëndertig uren vervolmakingscursus in aanmerking komen.) <KB 14-11-1978, art. 8, 1°>
Verschillende erkende diensten mogen samen een vervolmakingscursus inrichten, in dit geval wordt de subsidie onder hen verdeeld naar verhouding van het aantal helpsters dat zij respectievelijk bij de vervolmakingscursus afvaardigen.
De Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft, dient ten minste vijftien dagen op voorhand schriftelijk in kennis worden gesteld van elke vervolmakingscursus waarvoor subsidie zal worden aangevraagd; (het programma van de cursus dient terzelfdertijd te worden medegedeeld). <KB 14-11-1978, art. 8, 2°>
In geval van behoorlijk vastgestelde onregelmatigheid kan de Minister of de Staatssecretaris de gevraagde subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren.
§ 2. Deze subsidie wordt op het einde van het begrotingsjaar toegekend.
HOOFDSTUK IV. _ Slotbepalingen.
Art.12. § 1. Wordt opgeheven voor het Waalse gewest, het koninklijk besluit van 15 mei 1973 tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de toekenning van toelagen aan deze diensten en de wijzigende koninklijke besluiten van 17 januari en 18 februari 1974 en 25 april 1975.
§ 2. Blijven van kracht voor hetzelfde gewest :
1° De ministeriële besluiten van 6 april 1967 houdende goedkeuring respectievelijk van het statuut van de gezinshelpster en het statuut van de bejaardenhelpster.
2° Het besluit van 3 juli 1975 van onze Staatssecretaris voor Sociale Zaken, toegevoegd aan de Minister van Waalse Aangelegenheden, houdende vaststelling van de bijdrage geëist van de beneficiant van de hulp.
Het kan door de Minister of de Staatssecretaris die de Gezinszorg onder zijn bevoegdheid heeft worden gewijzigd of opgeheven.
Art.13. Dit besluit treedt in werking op 1 november 1975, met uitzondering van de bepalingen voorzien in artikel 6, § 1, 3°, en § 2, die uitwerking hebben vanaf 1 januari 1975.
Art. 14. Onze Staatssecretaris voor Sociale Zaken, toegevoegd aan de Minister van Waalse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.