28 JULI 1975. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Art. 1-4
Artikel 1. Wanneer een persoon diensten heeft volbracht waarvan gebleken is dat zij ten onrechte aanleiding hebben gegeven tot onderwerping aan een van de pensioenwetten toepasselijk op de werknemers uit de privé-sector, om reden van het feit dat die diensten ingevolge een benoeming met terugwerkende kracht aanneembaar zijn geworden om zijn rechten op het rustpensioen vast te stellen in een van de pensioenregelingen van de openbare sector, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, dan kan hij onder de hiernabepaalde voorwaarden vragen dat de Rijksdienst voor werknemerspensioenen zou overgaan tot de terugbetaling van het persoonlijk aandeel in de pensioenbijdrage van de privé-sector dat het gedeelte overtreft dat bestemd werd voor het vestigen der ouderdoms- en weduwenrenten en dat van de bezoldiging die betrekking had op de periode vanaf de datum waarop de vaste benoeming uitwerking had tot de datum van de bekendmaking van die benoeming, werd afgehouden.
De terugbetaling bedoeld in het voorgaande lid wordt slechts verricht indien het gaat om bijdragen die geen aanleiding geven tot een overdracht in toepassing van de wet van 5 augustus 1968 tot vaststelling van een zeker verband tussen de pensioenstels van de openbare sector en die van de privé-sector, en indien de openbare dienst die als werkgever de bijdragen heeft gestort, vaststelt dat de verjaring van de vorderingen die tegen de instelling belast met de inning der bijdragen kunnen worden ingesteld tot terugvordering van niet verschuldigde bijdragen, ingetreden is.
Indien in een van de pensioenregelingen, toepasselijk voor de werknemers van de privé-sector, een uitkering is ingegaan, het niet om een rente gaat, en bij de vaststelling van die uitkering rekening werd gehouden met de in het eerste lid bedoelde diensten, dan kan tot de terugbetaling der bijdragen slechts worden overgegaan op voorwaarde dat alle termijnen, die werden uitbetaald voor de ten onrechte in aanmerking genomen diensten, aan het betaalorganisme werden teruggestort.
Met het oog op de in het eerste lid bedoelde terugbetaling richt de persoon op wiens bezoldiging de bijdragen ten onrechte werden afgehouden een schriftelijk verzoek tot de openbare dienst die als werkgever de storting der bijdragen heeft verricht. Deze dienst bevestigt dat de voorwaarden bepaald in de leden 1 en 2 vervuld zijn en maakt de aanvraag over aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen. (De langstlevende echtgenoot) kan in de rechten treden die wijlen (zijn echtgenoot) met het oog op de toepassing van dit artikel kon doen gelden. <KB 1984-09-20/33, art. 1, 002>
De Rijksdienst voor werknemerspensioenen beslist over de aanvraag en draagt de bijdrage bedoeld in het eerste lid over aan de openbare dienst die als werkgever is opgetreden. Deze laatste stort de bijdrage aan de aanvrager.
Art.2. De aanvraag met het oog op de terugbetaling van de in artikel 1 bedoelde bijdrage moet worden ingediend binnen de termijn van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop voor het laatste kwartaal de verjaring is ingetreden van de vorderingen die tegen de instelling belast met de inning der bijdragen kunnen worden ingesteld tot terugvordering van niet verschuldigde bijdragen.
In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag beschouwd als binnen de termijn ingediend indien zij geschiedt binnen het jaar volgend op de bekendmaking van dit besluit wanneer de verjaring bedoeld in het eerste lid, vóór die bekendmaking is ingetreden.
Art.3. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 4. Onze Minister van Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit.