Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

21 MAART 1975. _ Koninklijk besluit betreffende de vergunningen en de bewijzen voor taxidiensten. (NOTA : opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 2002-12-12/62, art. 110; Inwerkingtreding : 01-08-2003) (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse Gewest bij BVR 2003-07-18/66, art. 77, 003; Inwerkingtreding : 01-06-2004) (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 10-04-1981 en tekstbijwerking tot 19-09-2003)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1 Exploitatievoorwaarden voor taxidiensten.
Afdeling 1. - De vergunning.
Art. 1-4, 4bis
Afdeling 2 Het bewijs.
Art. 5-8
Afdeling 3 Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 9-11
HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen.
Art. 12-14



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2003031355  2003200915 



Artikels:

HOOFDSTUK 1 _ Exploitatievoorwaarden voor taxidiensten.
Afdeling 1. - De vergunning.
Artikel 1. (Zie NOTA'S onder opschrift) § 1. Elke aanvraag om een vergunning voor het exploiteren van een taxidienst, voorzien door artikel 2 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten vermeldt inzonderheid :
  1. de naam, de voornamen, hoedanigheid of beroep en woonplaats van de aanvrager; wanneer het om een vennootschap gaat, de handelsnaam of benaming, de vorm en de maatschappelijke zetel;
  2. de standplaatsen of, voor de voertuigen die niet op de openbare weg stationeren, de adressen van de garages;
  3. de algemene kenmerken van de voertuigen die zullen gebruikt worden;
  4. het aantal voertuigen, eventueel reservevoertuigen inbegrepen;
  5. de exploitatievoorwaarden.
  Alle stukken die deel uitmaken van de aanvraag moeten door de aanvrager gedateerd en ondertekend zijn.
  Bij de aanvraag moeten de dokumenten gevoegd worden waarvan sprake in de artikelen 2 en 3.
  § 2. In elke agglomeratie, federatie en gemeente wordt een register gehouden waarin de naam of handelsnaam en het adres van de in § 1 bedoelde aanvragers, in chronologische volgorde volgens ontvangst worden ingeschreven.

Art.2. (Zie NOTA'S onder opschrift) 1° De aanvrager die personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de wetgeving op de maatschappelijke zekerheid der arbeiders moet, opdat zijn aanvraag als regelmatig kan beschouwd worden, een attest van de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid bijvoegen of overleggen, waaruit blijkt dat hij in regel is inzake de bijdragen voor de maatschappelijke zekerheid en de bestaanszekerheid;
  2° De aanvrager is voor de toepassing van 1° hiervoren in regel indien hij, volgens zijn rekening die ten laatste daags vóór de verzending van zijn aanvraag is opgemaakt :
  a) aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid al de vereiste aangiften heeft toegezonden, tot en met degene die slaan op de voorlaatste afgelopen kalenderkwartaal ten opzichte van de dag van de verzending van zijn aanvraag en,
  b) op deze aangiften geen verschuldigde bijdragen van meer dan 50 000 F moet vereffenen, tenzij hij voor het verschuldigde bedrag betalingstermijnen heeft bekomen die hij strikt nakomt.

Art.3. (Zie NOTA'S onder opschrift) Er wordt bovendien geëist :
  1. van elke aanvrager, natuurlijke persoon : overlegging van een bewijs van goed zedelijk gedrag dat niet ouder is dan drie maand;
  2. van elke aanvrager, rechtspersoon : overlegging van de statuten of vennootschapsakten en van een bewijs van goed zedelijk gedrag dat niet ouder is dan drie maand, van de persoon of personen belast met het dagelijks beheer van de onderneming.

Art.4. (Zie NOTA'S onder opschrift) Bij het onderzoek van de aanvraag om een vergunning wordt rekening gehouden met de technische waarde van het materieel en de installaties, het belang van de gebruikers, de arbeidsvoorwaarden en de sociale voordelen van het personeel alsook met alle andere beschouwingen die in het bestek mochten voorkomen.

Art. 4bis. (Zie NOTA'S onder opschrift) <K.B. 16-02-1981, art. 1; gepubl. 10-04-1981> Elk ontwerp van vergunning is ontworpen aan een openbaar onderzoek dat door middel van affiches wordt bekendgemaakt.
  Het ontwerp van vergunning wordt nadien ter inzage van het publiek, gedurende een termijn van vijftien dagen waarvan het begin en het einde bepaald worden in de aankondiging, neergelegd op het gemeentehuis, op de zetel van de agglomeratie of op de zetel van de federatie naargelang het geval.
  De klachten en opmerkingen worden voor het einde van de termijn, schriftelijk gericht naar het bevoegde college en als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van afsluiting van het onderzoek. Dit proces-verbaal wordt opgesteld door het college binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn.

Afdeling 2 _ Het bewijs.
Art.5. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het bewijs van de exploitatie vanaf standplaatsen op de openbare weg, zoals voorzien door artikel 8 van de wet van 27 december 1974 betreffende de taxidiensten, wordt jaarlijks afgegeven door het bevoegde college.
  _ Het bewijs is slechts geldig op het grondgebied van de gemeente waarvoor de aanvrager een vergunning heeft ontvangen, uitgezonderd wanneer het standplaatsen betreft die gelegen zijn in een bij artikel 12 van voornoemde wet bedoelde agglomeratie of zone.

Art.6. (Zie NOTA'S onder opschrift) Elke aanvraag om een bewijs moet gedateerd en ondertekend zijn door de houder van de vergunning.

Art.7. (Zie NOTA'S onder opschrift) De aanvrager moet inzonderheid vermelden :
  1° het nummer en de identificatie van de voertuigen die zullen gebruikt worden voor de exploitatie op de openbare weg;
  2° de voorwaarden die eigen zijn aan die exploitatie.

Art.8. (Zie NOTA'S onder opschrift) De door de bevoegde overheid vast te stellen voorwaarden zullen onder meer betrekking hebben op de organisatie en de intensiteit van de dienst.

Afdeling 3 _ Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.9. (Zie NOTA'S onder opschrift) De aanvraag om een vergunning of een bewijs wordt bij ter post aangetekende brief gericht naargelang het geval, aan het bestuur van de agglomeratie, van de federatie of van de gemeente op wiens grondgebied de taxidiensten zouden verzekerd worden.

Art.10. (Zie NOTA'S onder opschrift) Na de stukken te hebben nagezien en zo nodig aangevuld onderwerpt het betrokken bestuur de aanvraag voor beslissing aan het bevoegde college.

Art.11. (Zie NOTA'S onder opschrift) Onverminderd de bovengenoemde beschikkingen is elke taxi-onderneming onderworpen aan het naargelang het geval door de gemeenteraad, federatieraad of agglomeratieraad opgestelde bestek.

HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen.
Art.12. (Zie NOTA'S onder opschrift) Het koninklijk besluit van 26 juni 1969 betreffende de machtigingen voor taxidiensten wordt opgeheven.

Art.13. (Zie NOTA'S onder opschrift) Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 14. (Zie NOTA'S onder opschrift) Onze Minister van Verkeerswezen is belast met de uitvoering van dit besluit.