Details





Titel:

3 FEBRUARI 1975. - Koninklijk besluit van 3 februari 1975 tot uitvoering van artikel 191, 1e lid, 8°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. <KB 1995-05-15/38, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 06-10-1995> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-04-1982 en tekstbijwerking tot 23-05-2007.)



Inhoudstafel:


Art. 1-5, 5bis, 6-10, 10bis, 11-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1995025133  1998022223  1998022643  2007022672 



Artikels:

Artikel 1. <KB 1992-07-20/30, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992> Aan iedere verzekeringnemer die verplicht onder het toepassingsgebied van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen valt en die een motorrijtuig verzekert tegen de risico's bedoeld bij artikel 121, 11°, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt een toeslag opgelegd van 10 pct. van het bedrag van de premie of de bijdrage die te zijnen laste wordt gelegd.
  Deze toeslag bedraagt evenwel 5 pct. voor de motorrijtuigen andere dan deze voor toerisme en zaken of gemengd gebruik en dan de tweewielige en gelijkgestelde motorrijtuigen zoals bepaald in de bijlage 1 van het ministerieel besluit van 14 april 1971 tot vaststelling van de tariefperken en maatstaven toepasselijk op de verplichte verzekering der burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen en, vanaf zijn inwerkingtreding, in de bijlage 1 van het koninklijk besluit van 3 februari 1992 tot vaststelling van de tariefnormen die van toepassing zijn op de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.

Art.2. <KB 1992-07-20/30, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992> De in artikel 1 bedoelde toeslagen worden geïnd door de verzekeraars, bedoeld bij artikel 2, §§ 1 en 3 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, op de vervaldag van de premie of op de datum van de opeisbaarheid van de bijdrage, samen met de premies of de bijdragen waarop deze toeslagen betrekking hebben.

Art.3. De ingevolge de bepalingen van dit besluit verschuldigde bedragen worden gestort op een bijzonder postrekeningnummer van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  Die storting geschiedt overeenkomstig de volgende regel :
  (naargelang het geval verrichten de in artikel 2 bedoelde verzekeraars op de eerste dag van elke maand een provisionele storting van 5 of 10 pct.) berekend op het twaalfde van het totaal van de premies of bijdragen, vrij van gehele of gedeeltelijke vernietigingen en van restorno's, en waarvoor de kwitanties gedurende het laatste afgesloten boekjaar door hen uitgegeven werden. Nochtans kan voor de eerste drie maanden volgend op deze afsluiting de berekening gemaakt worden op basis van de premies of bijdragen die betrekking hebben op het voorlaatste afgesloten dienstjaar. Na de afsluiting van elk boekjaar en uiterlijk op 31 maart van het erop volgend jaar wordt een definitieve afrekening gemaakt. Deze heeft betrekking op het verschil tussen het bedrag van de toeslag (.....) berekend op het totaal bedrag van de premies of bijdragen, vrij van gehele of gedeeltelijke vernietigingen en van restorno's, gedurende het bedoeld boekjaar uitgegeven, en het bedrag van de provisionele storting op dit boekjaar aan te rekenen. De minister tot wiens bevoegdheid de sociale voorzorg behoort, kan de basis waarop de bedragen van deze provisionele stortingen worden berekend voorzien van een ponderatiecoëfficiënt die jaarlijks kan gewijzigd worden en die bepaald wordt, rekening houdend met de belangrijkheid van de schommelingen vastgesteld tussen de bedragen van de premies of bijdragen, vrij van gehele of gedeeltelijke vernietigingen en van restorno's, onderscheidenlijk gedurende het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar uitgegeven. <KB 29-03-1982, art. 2, 1°-2°>

Art.4. § 1. In afwijking van de bepalingen van artikel 3, tweede lid, doen de bij dit artikel bedoelde ((verzekeraars die voor het eerst een verzekering bedoeld bij artikel 121,11°, van bovenvermelde wet van 9 augustus 1963 op zich nemen)) binnen vijftien dagen na het einde van elke maand de storting van het bedrag van de toeslag (.....) berekend op het totaal van de premies of bijdragen, vrij van gehele of gedeeltelijke vernietiging en van restorno's, gedurende de maand door hen uitgegeven. <KB 29-03-1982, art. 3> <KB 1992-07-20/30, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
  Deze afwijkende regeling wordt toegepast tot wanneer de activiteit van de verzekeraar in de bedoelde tak een volledig boekjaar beslaat.
  § 2. (In afwijking van de bepalingen van artikel 3, tweede lid, kunnen de bij dit artikel bedoelde verzekeraars die, tengevolge van intrekking van de toelating, van verzaking aan de toelating of eventueel van weigering tot toelating om de verzekeringen, bedoeld bij artikel 121, 11°, van bovenvermelde wet van 9 augustus 1963, op zich te nemen, gemachtigd zijn zelf over te gaan tot de likwidatie van hun contracten of hun contracten geheel of gedeeltelijk af te staan aan een of meer andere erkende ondernemingen, door het Rijksinstituut gemachtigd worden hun stortingen te doen volgens dezelfde modaliteiten als deze voorzien in § 1, eerste lid.) <KB 1992-07-20/30, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
  Deze afwijkende regeling kan slechts aanvang nemen ten vroegste in de maand die volgt op het in werking treden van het koninklijk besluit dat de intrekking van de toelating uitspreekt, de verzaking aan de toelating vaststelt of de weigering tot toelating ter kennis brengt.

Art.5. <KB 1992-07-20/30, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992> De bij artikel 2 bedoelde verzekeraars moeten aan het Rijksinstituut alle aangiften tot staving van de verschuldigde sommen toezenden in de vorm en binnen de termijnen, voorgeschreven door deze instelling.
  De stortingen worden gedaan op (postrekening nr. 679-1118896-01) van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, Tervurenlaan 211, 1150 Brussel. <KB 1998-10-09/31, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  De periode waarop de provisionele stortingen betrekking hebben wordt op de giro- of stortingsstrook vermeld.

Art. 5bis. <KB 2007-04-27/72, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Als de verzekeringen die bedoeld zijn in artikel 1, worden aangegaan bij verzekeraars die hun hoofdinrichting in het buitenland hebben, moeten de verplichtingen welke op deze verzekeraars rusten, overeenkomstig de artikelen 2 en 5, worden nagekomen :
  1° door het bijkantoor, het agentschap, de onder artikel 178 van het Wetboek der met zegel gelijkgestelde taksen bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger of de zetel van verrichting, gelegen in België;
  2° door de makelaar of elke andere in België verblijvende tussenpersoon, voor de overeenkomsten onderschreven door zijn tussenkomst met niet in België gevestigde verzekeraars die in België de onder artikel 178 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen bedoelde aansprakelijke vertegenwoordiger niet hebben;
  3° door de niet in België gevestigde verzekeringsondernemingen die in België geen aansprakelijke vertegenwoordiger hebben en die verzekeringsverrichtingen doen waarvan het risico in België ligt zonder beroep te doen op in België verblijvende tussenpersonen.

Art.6. (Het Rijksinstituut) ziet de bij artikel 5 bedoelde aangiften na. <KB 1992-07-20/30, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
  Te dien einde vordert het de medewerking van de bestaande administraties en diensten, zoals deze belast met de controle op de verzekeraars welke onderworpen zijn aan de bepalingen van dit besluit.

Art.7. Indien er geen aangifte werd gedaan, de aangifte niet conform, onvolledig of onjuist is, de tot staving dienende bescheiden niet werden ingeleverd, de gevraagde inlichtingen niet worden voorgelegd of indien geen antwoord wordt gegeven binnen de gestelde termijnen, bepaalt (het Rijksinstituut) ambtshalve, hetzij op basis van alle elementen die reeds in zijn bezit zijn, hetzij na alle daartoe nuttig geachte inlichtingen te hebben ingewonnen, het bedrag van de verschuldigde sommen. <KB 1992-07-20/30, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
  Wanneer het bedrag ambtshalve vastgesteld wordt, dienen zij die voor de stortingen verantwoordelijk zijn het juiste bedrag te bewijzen.
  De bewijslast rust, evenwel, op (het Rijksinstituut), wanneer de verantwoordelijke persoon bewijst dat hij om aanvaardbare redenen verhinderd was de gevraagde bescheiden, inlichtingen en antwoorden eerder over te leggen. <KB 1992-07-20/30, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>

Art.8. In geval van niet-betaling stelt (het Rijksinstituut) de verantwoordelijke personen, op hun laatst bekende woonplaats en bij een ter post aangetekende brief die als ingebrekestelling geldt, in kennis van de termijn die hun wordt verleend om hun schuld te vereffenen; deze termijn mag niet meer dan drie maand bedragen. Daarbij wordt hun ook medegedeeld dat, ingeval zij hun verplichtingen binnen deze termijn niet nakomen, de verschuldigde sommen vermeerderd met de verwijlintresten berekend op basis van de wettelijke rentevoet, verschuldigd vanaf het verstrijken van de termijn die hun werd toegestaan, met alle rechtsmiddelen zullen worden geïnd. <KB 1992-07-20/30, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
  Het innen der verschuldigde sommen kan eveneens geschieden door tussenkomst van het bestuur der domeinen, dat de inning er van zal verrichten overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.

Art.9. <KB 9-11-1982, art. 1> § 1. De schijf van 5 pct., geheven ten laste van alle categorieën van motorvoertuigen, is bestemd voor de verzekering voor geneeskundige verzorging.
  De bijkomende schijf van 5 pct., geheven ten laste van alle categorieën van motorvoertuigen met uitzondering van de in artikel 1, tweede lid, (bedoelde) categorieën is bestemd voor de uitkeringsverzekering. <KB 1992-07-20/30, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992>
  § 2. (De Algemene raad van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering verdeelt de in § 1, eerste lid, bedoelde bedragen vooraf tussen de regeling voor de zeelieden en de regelingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging, algemene regeling en regeling voor de zelfstandigen, naar rata van het aantal rechthebbenden, op 30 juni van elk lopend dienstjaar, in de regeling voor de zeelieden en in de andere twee regelingen samen. Het bedrag dat bestemd is voor de twee regelingen samen van de verzekering voor geneeskundige verzorging, wordt uitgesplitst op basis van de volgende verdeelsleutel : 90,33 percent voor de algemene regeling en 9,67 percent voor de regeling voor de zelfstandigen.) <KB 1998-03-01/31, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1996>
  § 3. (Het Beheerscomité van de Dienst uitkeringen - algemene regeling - van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering verdeelt de in § 1, tweede lid, bedoelde bedragen onder de sectoren uitkeringsverzekering van de algemene regeling, van de regeling voor de zelfstandigen en van de regeling voor zeelieden naar rato van het aantal gerechtigden per 30 juni van elk lopend dienstjaar in elk van deze drie regelingen.) <KB 1994-07-14/48, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 01-07-1993>

Art.10. <KB 1992-07-20/30, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-08-1992> In afwijking van de bepalingen van artikel 3 wordt bij de definitieve afrekening voor het boekjaar 1992 wat betreft de verzekering motorrijtuigencasco slechts rekening gehouden met het bedrag van de premies of bijdragen gedurende bedoeld boekjaar uitgegeven vanaf 1 augustus 1992.

Art. 10bis. <KB 1985-02-11/30, art. 1, 003> (Voor de dienstjaren 1984, 1985, 1986 en 1987) wordt het gedeelte van de bijkomende schijf van 5 pct. die overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, §3, is toegewezen aan de sector uitkeringen van de algemene regeling overgeheveld naar de sector verzekering voor geneeskundige verzorging van de algemene regeling. <KB 1986-12-17/31, art. 1, 004>

Art.11. Dit besluit treedt in werking op 1 maart 1975.

Art. 12. Onze Minister van Sociale Voorzorg, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Staatssecretaris, toegevoegd aan de Minister van Economische Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.