13 JANUARI 1975. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut voor het personeel van het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen en van het Fonds voor Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen.
TITEL I. - Toepassingsgebied.
Art. 1-10
TITEL I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. De personeelsleden van het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen en van het Fonds voor de Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen zijn onderworpen aan dit besluit.
Art.2. § 1. Onverminderd de door de wet opgelegde statutaire bepalingen zijn de volgende besluiten, zoals ze gewijzigd zijn, van toepassing op de personeelsleden van de Fondsen, onder voorbehoud van de bij dit besluit bepaalde modaliteiten :
1° Koninklijk besluit van 2 oktober 1937, houdende statuut van het Rijkspersoneel, zoals het gewijzigd en aangevuld werd;
2° Koninklijk besluit van 7 augustus 1939, betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel;
3° Koninklijk besluit van 18 maart 1940 betreffende de afdanking van het Rijkspersoneel wegens beroepsongeschiktheid;
4° Besluit van de Regent van 30 april 1947, houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;
5° Besluit van de Regent van 10 april 1948, houdende het statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;
6° Koninklijk besluit van 1 juni 1964, houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand disponibiliteit van het Rijkspersoneel;
7° Koninklijk besluit van 1 juni 1964, betreffende de schorsing van Rijksambtenaren in het belang van de dienst;
8° Koninklijk besluit van 1 juni 1964, betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen;
9° Koninklijk besluit van 1 juni 1964, tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen die in vredestijd ofwel militaire prestaties verrichten, ofwel diensten volbrengen bij toepassing van artikel 18 van de wet van 3 juni 1964, houdende statuut van de gewetensbezwaarden;
10° Koninklijk besluit van 1 juni 1964, houdende tijdelijke bepalingen van de toepassing van de regelen betreffende de anciënniteit en de rangschikking van de Rijksambtenaren;
11° Koninklijk besluit van 20 juni 1964, betreffende de hiërarchische indeling van de graden waarvan de ambtenaren in de Rijksbesturen kunnen titularis zijn;
12° Koninklijk besluit van 20 juli 1964, betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen;
13° Koninklijk besluit van 1 december 1964, betreffende controle op de lichamelijke geschiktheid vereist van gegadigden van bepaalde overheidsbetrekkingen;
14° Koninklijk besluit van 19 september 1967, betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne;
15° Koninklijk besluit van 13 november 1967, tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast;
16° Koninklijk besluit van 13 november 1967, betreffende de stand disponibiliteit van het Rijkspersoneel;
17° Koninklijk besluit van 14 februari 1968, houdende sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der Rijksbesturen die met de graden van architect, van conducteur, van technisch ingenieur of met sommige graden van het controle- en opzichterspersoneel van werken zijn bekleed;
18° Koninklijk besluit van 17 september 1969, betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van het Rijkspersoneel;
19° Besluit van 17 december 1969 van de Vaste Wervingssecretaris, houdende het reglement van orde betreffende de organisatie van de vergelijkende examens ingesteld voor de werving en de loopbaan van het Rijkspersoneel;
20° Koninklijk besluit van 21 augustus 1970, betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;
(21° het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van de loopbaan van architect zijn bekleed;) <KB 09-07-1984, art. 1>
(22° het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van de loopbaan van industrieel ingenieur zijn bekleed.) <KB 09-07-1984, art. 1>
§ 2. De bepalingen die de voornoemde besluiten mochten wijzigen, aanvullen of vervangen, zullen van rechtswege van toepassing zijn op de personeelsleden van de Fondsen, tenzij zij afbreuk doen aan bepalingen die het voorwerp zijn geweest van de in dit statuut bepaalde aanpassingsmaatregelen.
Art.3. § 1. Onverminderd de door de wet opgelegde statutaire bepalingen zijn de volgende besluiten, zoals ze gewijzigd zijn, van toepassing op de personeelsleden van de Fondsen onder voorbehoud van de bij dit besluit bepaalde modaliteiten :
1° Besluit van de Regent van 30 maart 1950, de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties;
2° Koninklijk besluit van 30 november 1950, betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;
3° Koninklijk besluit van 29 juni 1973, houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries;
4° Koninklijk besluit van 22 juli 1964, waarbij de toekenning van een toelage voor de uitoefening van hogere functies wordt geregeld;
5° Koninklijk besluit van 22 juli 1964, tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries;
6° Koninklijk besluit van 18 januari 1965, houdende algemene regeling inzake reiskosten;
7° Koninklijk besluit van 26 maart 1965, houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard, toegekend aan het personeel der ministeries;
8° Koninklijk besluit van 26 maart 1965, betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;
9° Koninklijk besluit van 13 april 1965, tot regeling van de bijdrage van de Staat in de kosten wegens standplaatsverandering van de leden van het personeel der ministeries;
10° Koninklijk besluit van 15 april 1965, houdende toekenning van een weddebijslag aan sommige leden van het door de Staat bezoldigd personeel wier indiensttreding door de oorlog 1940-1945 merkelijk is vertraagd;
11° Koninklijk besluit van 29 april 1965, betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren;
12° Koninklijk besluit van 21 mei 1965, tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries;
13° Koninklijk besluit van 30 januari 1967, houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries;
14° Koninklijk besluit van 29 juni 1973, tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden;
15° Koninklijk besluit van 14 februari 1968, tot vaststelling van de bijzondere regelen voor de bezoldiging van sommige Rijkspersoneelsleden;
16° Ministerieel besluit van 25 september 1970, houdende vaststelling van het model van de reiswijzer voor voertuigen van de Staat;
17° Koninklijk besluit van 29 juni 1973, houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries.
§ 2. De bepalingen die de voornoemde besluiten mochten wijzigen, aanvullen of vervangen, zullen van rechtswege van toepassing zijn op de personeelsleden van de Fondsen, tenzij zij afbreuk doen aan bepalingen die het voorwerp zijn geweest van de in dit statuut bepaalde aanpassingsmaatregelen.
Art.4. Voor de toepassing van de in de artikelen 2 en 3 bepaalde regelen dient respectievelijk te worden verstaan :
1. Onder rijksambtenaar : het vastbenoemd personeelslid;
2. Onder Minister : de Ministers van Nationale Opvoeding, ieder wat hem betreft;
3. Onder ministerie, departement, rijksbestuur of andere gelijkwaardige woorden : het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen of het Fonds voor de Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen naar gelang van het geval;
4. Onder secretaris-generaal en hoofd van de administratie :
- voor de aangelegenheden betreffende het Nederlandse taalstelsel : de directeur-generaal van het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen of de leidende ambtenaar van het Fonds voor Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen naar gelang van het geval;
- voor de aangelegenheden betreffende het Franse taalstelsel : de directeur-generaal van het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen of de leidende ambtenaar van het Fonds voor Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen naar gelang van het geval.
5. Onder Directieraad :
- Voor de aangelegenheden betreffende het Nederlandse taalstelsel : de raad samengesteld uit ambtenaren van de Nederlandse taalrol bekleed met een graad in de rangen 16, 15 en 14.
- Voor de aangelegenheden betreffende het Franse taalstelsel : de raad samengesteld uit ambtenaren van de Franse taalrol, bekleed met een graad in de rangen 16, 15 en 14.
Art.5. De directeur-generaal van het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen en de leidende ambtenaar van het Fonds voor Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen staan rechtstreeks onder het gezag van de Minister.
Art.6. In akkoord met de staatssecretaris die het Openbaar Ambt onder zijn bevoegdheid heeft, nemen de Ministers van Nationale Opvoeding de nodige schikkingen wanneer de bepalingen van dit besluit van rechtswege niet kunnen toegepast worden in bepaalde gevallen.
Deze bepalingen berusten op de principes van dit statuut en houden rekening met alle elementen in feite en in rechte.
Art.7. (...) <vernietigd door arr. nr. 18.621 R.v.St. van 08-12-1977>
Art.8. Wat de dienstaanwijzing, de verandering van graad en de bevordering betreft, worden de personeelsformatie van het Gebouwenfonds voor de Rijksscholen en de personeelsformatie van het Fonds voor Provinciale en Gemeentelijke Schoolgebouwen beschouwd als een enkele personeelsformatie.
Art.9. Dit besluit treedt in werking de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 10. Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.