25 JULI 1974. - Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspleging voor de commissies voor overlevingstegemoetkomingen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 13-12-2013 en tekstbijwerking tot 13-12-2013)
HOOFDSTUK I. - Indienen van de aanvragen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Rechtspleging voor de Commissies voor overlevingstegemoetkomingen.
Art. 6-12
HOOFDSTUK III. - Aanvraag tot vernieuwing.
Art. 13-14
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
Art. 15-18
HOOFDSTUK I. - Indienen van de aanvragen.
Artikel 1. Behoudens in geval van overmacht is een aanvraag om overlevingstegemoetkoming alleen ontvankelijk als zij bij de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort, bij een ter post aangetekende brief wordt ingediend binnen een jaar te rekenen van het overlijden van het personeelslid.
Art.2. De persoon in wiens onderhoud het overleden personeelslid voorzag, voegt bij zijn aanvraag :
1° een uittreksel uit de akte van overlijden van het overleden personeelslid;
2° eventueel een uittreksel uit de akte van huwelijk van het overleden personeelslid en een uittreksel uit de akte van overlijden van de echtgenoot van dat personeelslid;
3° de verschillende aanstellingsbrieven of eensluidende afschriften van de benoemingsbesluiten van het overleden personeelslid als dit geen rustpensioen genoot;
4° een uittreksel uit zijn akte van geboorte en eventueel uit zijn akte van huwelijk;
5° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag;
6° een verklaring waarin hij bevestigt, al dan niet een pensioen of wedde te genieten ten laste van de Staat, een provincie, een gemeente, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, een openbare instelling of instelling van openbaar nut of een instelling onder de controle of de gehele of gedeeltelijke waarborg van de Staat.
In de verklaring bedoeld in het eerste lid, 6°, moet de betrokkene op zijn eer zich ertoe verbinden aan de Minister, tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort, onmiddellijk kennis te geven van iedere verandering in zijn toestand.
Art.3. De voogd, de algemene of bijzondere voorlopige bewindvoerder over de minderjarige, de onbekwaamverklaarde, de in een gesticht geplaatste of in bewaring gestelde krankzinnige in wiens onderhoud het overleden personeelslid voorzag, voegt bij zijn aanvraag :
1° een uittreksel uit de akte van overlijden van het overleden personeelslid;
2° eventueel een uittreksel uit de akte van huwelijk van het overleden personeelslid en een uittreksel uit de akte van overlijden van de echtgenoot van dat personeelslid;
3° de verschillende aanstellingsbrieven of eensluidende afschriften van de benoemingsbesluiten van het overleden personeelslid als dit geen rustpensioen genoot;
4° een uittreksel uit de akte of uit het vonnis waarbij hij tot voogd of tot algemene of bijzondere voorlopige bewindvoerder is aangesteld;
5° een uittreksel uit de akte van geboorte en eventueel uit de akte van huwelijk van de onbekwame;
6° een verklaring dat de onbekwame al dan niet een ander pensioen of een wedde geniet ten laste van de Staat, een provincie, een gemeente, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, een openbare instelling of instelling van openbaar nut, of een instelling onder de controle of de gehele of gedeeltelijke waarborg van de Staat.
In de verklaring bedoeld in het eerste lid, 6°, moet de voogd, de algemene of bijzondere voorlopige bewindvoerder op zijn eer zich ertoe verbinden aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort onmiddellijk kennis te geven van iedere verandering in de toestand van de onbekwame.
Art.4.De Commissie voor overlevingstegemoetkomingen of de verslaggever mogen de overlegging eisen van ieder ander stuk dat zij onmisbaar achten.
(Bovendien kunnen ze [1 het Bestuur van de medische expertise]1 belasten met een geneeskundig onderzoek van de aanvrager, ten einde, overeenkomstig de in de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit voorziene specificaties, het invaliditeitspercentage te bepalen dat voortvloeit uit iedere aan doening of gebrekkigheid vermeld in de geneeskundige attesten die de betrokkenen voorgelegd hebben of verzocht werden voor te leggen tot staving van hun verzoek om de tegemoetkoming te bekomen, of die vastgesteld zou worden in de loop van het bedoelde geneeskundig onderzoek.) <KB 06-10-1982, art. 1>.
----------
(1)<KB 2013-12-01/08, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 23-12-2013>
Art.5. § 1. De artikelen 10 en 12 tot 16 van het koninklijk besluit van 8 mei 1936 betreffende de wijze om van de rechten op pensioen te laten blijken zijn toepasselijk op de wijze om van de aanvraag voor de overlevingstegemoetkoming van de personen in wier onderhoud een burgerlijk Staatspersoneelslid, een lid van het personeel der onderwijsinrichtingen van de Staat, van het gemeentelijk onderwijs, van het gesubsidieerd vrij onderwijs, van het provinciaal normaalonderwijs of een bedienaar van de eredienst voorzag, te laten blijken.
§ 2. De artikelen 1 en 3 tot 6 van het koninklijk besluit van 15 juni 1936 betreffende de wijze van rechtvaardiging der rechten op pensioenen van de weduwen en wezen der leden van het leger en van de rijkswacht zijn toepasselijk op de wijze van verrechtvaardiging van de aanvraag voor overlevingstegemoetkoming van de personen in wier onderhoud een lid van het leger of van de rijkswacht voorzag.
§ 3. Artikel 72, 1ste lid, eerste en tweede volzin, alsook de laatste drie leden van het koninklijk besluit van 1 juli 1937 houdende de statuten van de Rijkswerkliedenkas is toepasselijk op de wijze van verrechtvaardiging van de aanvraag voor overlevingstegemoetkomingen voor personen in wier onderhoud een Rijkswerkman voorzag.
HOOFDSTUK II. - Rechtspleging voor de Commissies voor overlevingstegemoetkomingen.
Art.6. De Administratie der pensioenen van het Ministerie van Financiën is er mede belast de dossiers aan te vullen overeenkomstig de instructies van de voorzitter van de bevoegde afdeling. De inventaris van de stukken van elk dossier wordt door haar opgemaakt en bijgehouden; door middel van een datumstempel stelt zij het overmaken van de verschillende documenten vast.
Zij treft alle maatregelen om het confidentieel karakter der dossiers te vrijwaren.
Art.7. De verslaggever treft alle nodige maatregelen om het dossier in gereedheid te brengen.
Hij onderzoekt de zaak en als deze in staat van wijzen is, legt hij zijn conclusies aan de commissie voor.
Hij doet de zaak op de rol inschrijven.
Art.8. § 1. Concludeert de verslaggever dat de gevraagde tegemoetkoming moet worden verleend, dan wordt aan de verzoeker dadelijk kennis gegeven van de conclusies van de verslaggever en van de datum waarop de afdeling van de commissie zitting houdt.
Er wordt uitspraak gedaan zonder dat de belanghebbende wordt opgeroepen tenzij de afdeling diens aanwezigheid onmisbaar acht of deze gevraagd heeft om te worden gehoord.
§ 2. Concludeert de verslaggever tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag, dan wordt de belanghebbende verzocht te verschijnen binnen een termijn, van tenminste een maand, na de dag waarop de oproepingsbrief bij een ter post aangetekende brief is verzonden. De Administratie der pensioenen zendt tevens de conclusies van de verslaggever aan de aanvrager.
Gedurende deze termijn kan de aanvrager, inzage van zijn dossier bekomen op de dagen en uren door de voorzitter vastgesteld.
Hij mag er nieuwe documenten bijvoegen.
Op de vastgestelde datum brengt de afdeling haar met redenen omkleed advies uit na de belanghebbende te hebben gehoord. Verschijnt deze niet of is hij niet vertegenwoordigd zoals bepaald is in artikel 10, § 1, dan neemt de afdeling daarvan akte en brengt zij haar advies uit.
Art.9. De verslaggever maakt proces-verbaal op van het verhoor van de aanvrager. Na lezing wordt het proces-verbaal door de voorzitter, de verslaggever en de aanvrager getekend. Indien de aanvrager niet kan of niet wil tekenen, wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt.
De commissie kan de verschijning en het verhoor van getuigen bevelen.
Art.10. § 1. Behalve wanneer hem bevel is gegeven om persoonlijk te verschijnen, mag de aanvrager in persoon of in de persoon van een gemachtigde verschijnen. In deze hoedanigheid worden alleen toegelaten de advokaten en de personen, die voor iedere zaak in het bijzonder door de voorzitter van de afdeling worden aanvaard. De gemachtigde, die geen advocaat is, moet houder zijn van een volmacht. Er kan altijd bevel gegeven worden om in persoon te verschijnen.
De aanvrager mag, wanneer hij verschijnt, zich ook laten bijstaan onder dezelfde voorwaarden als hierboven aangegeven.
§ 2. De aanvrager, die, zonder door de afdeling geldig bevonden reden, niet ter zitting verschijnt om gehoord te worden en die niet uitdrukkelijk zijn voornemen te kennen geeft om niet te verschijnen of om zich niet te laten vertegenwoordigen, ontvangt een nieuwe oproeping bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
Op de dag in deze oproepingsbrief gesteld, neemt de afdeling indien daartoe grond bestaat, akte van het eventuele verstek van de belanghebbende en brengt zij haar advies uit.
§ 3. De opgeroepen aanvrager, die in de lichamelijke onmogelijkheid verkeert zich te begeven naar de plaats om te verschijnen, moet zulks door een geneeskundig attest laten vaststellen.
De voorzitter kan een lid der afdeling gelasten de aanvrager, die zich in dit geval bevindt, ter plaatse te horen; dit lid ondertekent het in artikel 9 bedoelde proces-verbaal van verhoor.
§ 4. De in het buitenland verblijvende aanvragers moeten zich voor de afdeling aanmelden, zo deze het nodig acht hen te horen. Wat hen betreft echter, worden de in artikel 8 bepaalde termijnen aan de omstandigheden en aan de reismogelijkheden van de belanghebbenden aangepast.
Art.11. De afdeling brengt haar met redenen omkleed advies uit aan de hand van de volgende gegevens :
1° ontvankelijkheid van de aanvraag;
2° ontstentenis van rechthebbende als bedoeld in de artikelen 1 tot 6 van het koninklijk besluit nr. 254 of 255 van 12 maart 1936;
3° onderhoud door het overleden personeelslid aan de aanvrager, de minderjarige, de onbekwaamverklaarde of de in een gesticht geplaatste of in bewaring gestelde krankzinnige verschaft;
4° onmogelijkheid waarin de aanvrager, de minderjarige, de onbekwaamverklaarde of de in een gesticht geplaatste of in bewaring gestelde krankzinnig zich bevindt om zelf in zijn onderhoud te voorzien;
5° datum waarop de tegemoetkoming ingaat;
6° datum waarop de tegemoetkoming eindigt;
7° bedrag van de tegemoetkoming.
Het advies moet nauwkeurig en omstandig met redenen omkleed zijn.
Art.12. Elk met redenen omkleed advies wordt aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort medegedeeld. Een afschrift van het advies wordt aan de belanghebbende bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs toegestuurd.
HOOFDSTUK III. - Aanvraag tot vernieuwing.
Art.13. Elke aanvraag tot vernieuwing van de overlevingstegemoetkoming wordt tussen de zesde maand voorafgaande aan het verstrijken van de tegemoetkoming en dit verstrijken ingediend. De vernieuwing gaat in bij het verstrijken van de oorspronkelijke of reeds vernieuwde tegemoetkoming. Wanneer de vernieuwing daarna aangevraagd wordt gaat ze slechts in op de eerste dag der maand van de aanvraag.
Art.14. De aanvraag tot vernieuwing wordt bij een ter post aangetekende brief gezonden aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort. Er wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 6 tot 12.
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen.
Art.15. Dit besluit is toepasselijk op de aanvragen voor overlevingstegemoetkoming die door de personen in wier onderhoud de overleden rijkswerkman voorzag werden ingediend.
Art.16. De Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der pensioenen behoort bepaalt de voorwaarden waaronder recht op kosteloos vervoer op het Belgisch grondgebied verleend wordt aan de aanvragers, die met het oog op hun verschijning voor de commissie, in de bij dit besluit bepaalde gevallen verplicht zijn per spoorweg of buurtspoorweg te reizen.
Art.17. Het onderzoek van de vóór de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit ingediende aanvragen wordt voortgezet volgens de bij dit besluit bepaalde rechtspleging.
Art. 18. Onze Eerste Minister en Onze Staatssecretaris voor Begroting zijn belast met de uitvoering van dit besluit.