Details



Externe links:

Justel

Staatsblad pdf



Titel:

2 JULI 1974. - Koninklijk besluit waarbij aan de zelfstandigen en helpers, die cursussen volgen om hun intellectuele morele en sociale vorming te vervolmaken, een vergoeding voor sociale promotie wordt toegekend. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-08-1974 en tekstbijwerking tot 22-02-2002)



Inhoudstafel:


Art. 1-10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2002027191  2015036197 



Artikels:

Artikel 1. Kunnen het voordeel genieten van de vergoeding bedoeld bij artikel 1, 1° van de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie, gewijzigd bij de wet van 10 april 1973, de zelfstandigen en helpers die de leeftijd van 40 jaar niet hebben bereikt uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin zij cursussen hebben gevolgd ten einde hun intellectuele, morele en sociale vorming te vervolmaken.

Art.2. Het bedrag van de vergoeding is als volgt vastgesteld:
  - Voor de zelfstandigen en helpers die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt gedurende het kalenderjaar waarin zij deze cursussen volgen, is de vergoeding vastgesteld op 60 frank per uur cursus.
  De totale vergoeding mag niet hoger zijn dan het bedrag van 3 600 frank per kalenderjaar.
  - Voor de zelfstandigen en helpers die ten minste 21 jaar oud zijn en de leeftijd van 40 jaar niet hebben bereikt gedurende het kalenderjaar waarin zij deze cursussen volgen is de vergoeding vastgesteld op 75 F per uur cursus.
  De totale vergoeding mag niet hoger zijn dan het bedrag van 4.500 F per kalenderjaar.
  (NOTA : Artikel 2 geldig voor het Waals Gewest :
  Art. 2. Het bedrag van de vergoeding is als volgt vastgesteld:
  - Voor de zelfstandigen en helpers die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt gedurende het kalenderjaar waarin zij deze cursussen volgen, is de vergoeding vastgesteld op (1,49 euro) per uur cursus. <BWG 2002-01-24/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De totale vergoeding mag niet hoger zijn dan het bedrag van (89,24 euro) per kalenderjaar. <BWG 2002-01-24/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  - Voor de zelfstandigen en helpers die ten minste 21 jaar oud zijn en de leeftijd van 40 jaar niet hebben bereikt gedurende het kalenderjaar waarin zij deze cursussen volgen is de vergoeding vastgesteld op (1,86 euro) per uur cursus. <BWG 2002-01-24/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De totale vergoeding mag niet hoger zijn dan het bedrag van (112 euro) per kalenderjaar. <BWG 2002-01-24/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2002>)

Art.3. § 1. De cursussen moet worden ingericht:a) ofwel door een door de Minister van Middenstand of door de Minister van Landbouw erkende jeugdorganisatie ,na advies van de Nationale Jeugdraad;b) ofwel door een door de Minister van Landbouw erkend landbouworganisme;c) ofwel door een nationale beroeps- of interprofessionele federatie die voldoet aan de voorwaarden om tot de Hoge Raad voor de Middenstand te worden toegelaten;
  § 2. Behoudens door de betrokken Minister toegestane afwijking moeten de leergangen worden gegeven in België en door ten minste 15 deelnemers regelmatig worden bijgewoond.
  § 3. De cursusdagen moeten ten minste zes en ten hoogste acht uren beslaan. Het aantal uren gewijd aan een eventuele groepsbespreking f groepswerk mag in geen geval de helft van het totaal aantal overschrijden.
  Het minimumaantal uren kan evenwel tot vier worden teruggebracht wanneer zij deel uitmaken van een leergang die over ten minste twaalf uren loopt.

Art.4. § 1. Het programma van de in artikel 1 bedoelde cursussen moet omvatten:
  1° cursussen betreffende het beroepsleven en het economische leven,zoals het beheer van de onderneming,de beroepsreglementering,de elementaire beginselen van economische, financiële , industriële organisatie, de organisatie van het beroep, samenwerking, ruimtelijk ordening, milieu;
  2° cursussen die handelen over het sociaal en het burgerleven, zoals de sociale wetgeving, de organisatie van de Staat, de nationale en internationale instellingen, gezin, maatschappij, openbare diensten;
  3° cursussen die de persoonlijke vorming van de zelfstandigen en helpers tot doel hebben, zoals de algemene cultuur, de moraal, de oriëntering en de organisatie van de studie, de natuur, de opvoeding, het onderwijs.
  Iedere leergang moet cursussen omvatten met betrekking tot ten minste twee van de drie in het eerste lid, 1°, 2° en 3° aangeduide stof; een zesde van de uren cursus moet alleszins worden gewijs aan de onder 3° bedoelde persoonlijke vorming.
  § 2. Het in § 1 bepaalde programma moet ten minste vier weken voor de aanvang van de leergang aan de betrokken Minister ter goedkeuring worden voorgelegd. Het vermeldt de leerstof, de cursussen, de lesroosters, het lokaal, het vermoedelijk aantal deelnemers, de toezichthebbende persoon en de inrichters.

Art.5. De toezichthebbende persoon legt dagelijks aan de deelnemers een presentielijst ter ondertekening voor. Na de leergang wordt deze lijst aan de betrokken Minister toegezonden.

Art.6. De modaliteiten betreffende de indiening van de aanvragen en de uitbetaling van de in artikel 2 bedoelde vergoeding worden vastgesteld door de betrokken Minister.

Art.7. <Opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG 1998-02-05/34, art. 16, Inwerkingtreding : 02-03-1998> Ongeacht de toepassing van het koninklijk besluit nr. 5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van de toelagen wordt de controle op de toepassing van de wet van 1 juli 1963 verricht, naar gelang van het geval, door de ambtenaren en beambten van de Algemene Directie van de Reglementering van het Ministerie van Middenstand en van het Bestuur van Land- en Tuinbouw van het Ministerie van Landbouw.

Art.8. Het koninklijk besluit van 16 juni 1964 betreffende de toekenning van een vergoeding voor sociale promotie aan de jonge zelfstandigen en helpers, die cursussen volgen om hun intellectuele, morele en sociale vorming te vervolmaken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 december 1965, van 20 juni 1967 en 21 maart 1969, wordt opgeheven.

Art.9. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1974.

Art. 10. Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Landbouw zijn belast met de uitvoering van dit besluit.