Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

12 JULI 1973. - Wet op het natuurbehoud : Vlaamse Gewest (NOTA : Deze versie, geldig voor het Vlaamse Gewest, werd gecreërd ter gelegenheid van de wijziging bij DVR2002-01-18/36, gepubliceerd op 13-02-2002. Voor de vorige versies, zie de federale vorm W1973-07-12/30en de archieven ervan.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-06-2006 en tekstbijwerking tot 21-12-2015)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. Bescherming van plante- en diersoorten.
Art. 2-5, 5bis, 5ter
HOOFDSTUK III. Bescherming van de natuurlijke milieus.
Art. 6
Eerste Afdeling. Natuurreservaten.
Art. 7-19
Afdeling 2. Bosreservaten. <opgeheven door DVR 1990-06-13/32, art. 113; Inwerkingtreding : 08-10-1990>
Art. 20-24
Afdeling 3. Natuurparken.
Art. 25-31
HOOFDSTUK IV. De Hoge Raad voor natuurbehoud.
Art. 32-35
HOOFDSTUK V. Bescherming van de bossen en van de landelijke ruimte.
Art. 36-37, 37bis, 38-39
HOOFDSTUK VI. Algemene maatregelen.
Art. 40-43
HOOFDSTUK VII. - [1 Handhaving]1
Art. 44, 44bis, 45, 45bis, 46-47
HOOFDSTUK VIII. Slot- en opheffingsbepalingen.
Art. 48-50
HOOFDSTUK IX. - Specifieke bepalingen voor de maritieme duinstreek. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993>
Art. 51-57
Bijlagen.
Art. N1



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I. _ Algemene bepalingen.
Artikel 1.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

HOOFDSTUK II. _ Bescherming van plante- en diersoorten.
Art.2.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.3.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.4.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.5.[1 [2 § 1.]2 Onverminderd de bepalingen van de wetgevingen op de jacht, op de diergeneeskundige politie en op de plantenbescherming en onverminderd de verplichtingen voortvloeiend uit internationale verdragen, kan de Koning maatregelen nemen om :
   1° de in-, uit- en doorvoer van uitheemse plantensoorten, evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen te regelen, op te schorten of te verbieden;
   2° de in-, uit- en doorvoer van uitheemse plantensoorten, evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen afhankelijk te maken van een voorafgaande homologatie, toelating, registratie of kennisgeving, alsook de voorwaarden te bepalen waaronder toelatingen of registraties kunnen worden verleend, opgeschort en ingetrokken;
   3° het vrijlaten van uitheemse diersoorten en het onderbrengen ervan in wildparken te regelen.]1
  [2 § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de procedure en de voorwaarden om tijdelijk of definitief een toelating tot invoer, uitvoer of doorvoer toe te kennen, op te schorten of in te trekken voor invasieve uitheemse soorten die zorgwekkend zijn voor de Unie overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EU) 1143/2014 van het Europees parlement de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.]2
  ----------
  (1)<W 2012-07-12/37, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 22-09-2012>
  (2)<W 2015-12-16/06, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art. 5bis. [1 De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een Federale Adviesraad oprichten die advies uitbrengt over elke vraag betreffende de in-, uit- en doorvoer van uitheemse plantensoorten, evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-12/37, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 22-09-2012>

Art. 5ter. [1 § 1. De Staat kan sectorale overeenkomsten sluiten betreffende de in-, uit- en doorvoer van uitheemse invasieve planten- of diersoorten met ondernemingen die betrokken zijn bij de verspreiding van deze soorten, of met organisaties van dergelijke ondernemingen.
   De in het eerste lid bedoelde organisaties moeten aantonen dat zij :
   1° representatief zijn voor ondernemingen die tot eenzelfde sector behoren; en
   2° statutair de bevoegdheid hebben om een dergelijke overeenkomst te sluiten of door minstens drie vierden van hun leden gemandateerd zijn om met de Staat een sectorale overeenkomst te sluiten en hen hierdoor te verbinden zoals bepaald in § 4, 1°.
   § 2. Voor zover een onderneming of organisatie voldoet aan de in § 1 bepaalde voorwaarden en mits toestemming van de Staat, kan zij toetreden tot een bestaande sectorale overeenkomst.
   § 3. Een sectorale overeenkomst kan de vigerende wetgeving of reglementering noch vervangen, noch in minder strenge zin ervan afwijken.
   § 4. Sectorale overeenkomsten moeten voldoen aan de volgende minimumvoorwaarden :
   1° een sectorale overeenkomst is bindend voor de partijen vanaf de ondertekening ervan door alle betrokken partijen.
   Naargelang hetgeen bepaald is in de sectorale overeenkomst, is zij tevens bindend voor al de leden van de organisatie of voor een in het algemeen omschreven groep leden ervan.
   De ondernemingen die na het sluiten van de sectorale overeenkomst tot de organisatie toetreden en, in voorkomend geval, deel uitmaken van de in een sectorale overeenkomst in het algemeen omschreven groep leden ervan, worden van rechtswege verbonden.
   De leden van de door de sectorale overeenkomst verbonden organisatie kunnen zich niet aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen onttrekken door uit de organisatie te treden;
   2° een sectorale overeenkomst wordt gesloten voor een bepaalde termijn die in geen geval langer mag zijn dan tien jaar. Elke langere termijn wordt van rechtswege herleid tot tien jaar.
   Een sectorale overeenkomst kan niet stilzwijgend verlengd worden. De Staat en een of meer aangesloten organisaties kunnen overeenkomen een sectorale overeenkomst ongewijzigd te verlengen;
   3° een sectorale overeenkomst kan worden beëindigd :
   a) door het verstrijken van de geldingsduur;
   b) door de opzegging ervan door één van de partijen; behoudens andersluidende bepaling in de overeenkomst bedraagt de opzeggingstermijn zes maanden;
   c) door een akkoord tussen partijen.
   § 5. De bepalingen van dit artikel zijn van openbare orde. Zij zijn van toepassing op de sectorale overeenkomsten die gesloten zullen worden na de inwerkingtreding van de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.
   § 6. Elke in uitvoering van deze wet gesloten sectorale overeenkomst, evenals elke wijziging aan, verlenging of opzegging van of toetreding tot een in uitvoering van deze wet gesloten sectorale overeenkomst, moet worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Dit is tevens het geval bij een voortijdige beëindiging van de sectorale overeenkomst door middel van een akkoord tussen partijen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-12/37, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 22-09-2012>

HOOFDSTUK III. _ Bescherming van de natuurlijke milieus.
Art.6.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Eerste Afdeling. _ Natuurreservaten.
Art.7.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.8.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.9.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.10.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.11.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.12.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.13.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.14.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.15.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.16.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.17.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.18.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.19.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Afdeling 2. _ Bosreservaten.
Art.20.
  <Opgeheven bij DVR 1990-06-13/32, art. 113, 007; Inwerkingtreding : 08-10-1990>

Art.21.
  <Opgeheven bij DVR 1990-06-13/32, art. 113, 007; Inwerkingtreding : 08-10-1990>

Art.22.
  <Opgeheven bij DVR 1990-06-13/32, art. 113, 007; Inwerkingtreding : 08-10-1990>

Art.23.
  <Opgeheven bij DVR 1990-06-13/32, art. 113, 007; Inwerkingtreding : 08-10-1990>

Art.24.
  <Opgeheven bij DVR 1990-06-13/32, art. 113, 007; Inwerkingtreding : 08-10-1990>

Afdeling 3. _ Natuurparken.
Art.25.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.26.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.27.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.28.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.29.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.30.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.31.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

HOOFDSTUK IV. _ De Hoge Raad voor natuurbehoud.
Art.32.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.33.
  <Opgeheven DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.34.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.35.
  <Opgeheven bij DVR 2007-12-07/51, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 14-01-2008>

HOOFDSTUK V. _ Bescherming van de bossen en van de landelijke ruimte.
Art.36.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.37.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art. 37bis. <ingevoegd bij DVR 1996-07-16/33, art. 2; Inwerkingtreding : 02-08-1996 > <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.38.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.39.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

HOOFDSTUK VI. _ Algemene maatregelen.
Art.40.
  Het is verboden naaldbomen te planten of te herplanten of hun zaailingen te laten groeien op minder dan zes meter van de oevers der waterlopen.
  De bomen die geplant worden of die men heeft laten groeien met overtreding van het eerste lid van dit artikel, moeten binnen een jaar na de vaststelling van hun aanwezigheid bij procesverbaal worden gerooid.
  Onder waterlopen wordt verstaan de onbevaarbare waterlopen, zoals deze omschreven zijn bij de wet van 28 december 1967, alsook de bevaarbare waterwegen, die als dusdanig door de Regering gerangschikt zijn.

Art.41.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.42.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.43.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

HOOFDSTUK VII. - [1 Handhaving]1   ----------   (1)
Art.44.<Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

  Art. 44. (federaal)
  [2 § 1. Wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaren en met geldboete van 26 euro tot 50.000 euro, of met één van deze straffen alleen, hij die hetgeen volgt, overtreedt :
   1° de bepalingen betreffende de in-, uit- en doorvoer van uitheemse plantensoorten, evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, met inbegrip van de bepalingen betreffende de voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, genomen in uitvoering van artikel 5, § 2;
   2° de bepalingen betreffende het opstellen van een nationale lijst, met inbegrip van de beperkingen die op deze soorten van toepassing zijn, van voor België zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, genomen in uitvoering van artikel 12 van Verordening (EU) 1143/2014 van het Europees parlement de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, in de mate dat ze gaan over een invoer, een uitvoer of een doorvoer;
   3° artikel 7.1, a) en d), artikel 8, artikel 9, artikel 10, artikel 15, artikel 31 en artikel 32 van Verordening (EU) 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, in die mate dat ze gaan over een invoer, een uitvoer of een doorvoer; of
   4° een beslissing van de Europese Commissie die slaat op de uitvoering van één van de onder punt 3° bedoelde bepalingen, in die mate dat ze gaat over een invoer, uitvoer of een doorvoer.]2
   § 2. Overtreding van de besluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 27 en 28 wordt gestraft met de straffen gesteld bij de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedebouw gewijzigd bij de wet van 22 december 1970.
   § 3. De bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek zijn op de in dit artikel bepaalde overtredingen van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2014-05-15/65, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 09-08-2014>
  (2)<W 2015-12-16/06, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art. 44bis.[1 § 1. [2 Zijn het voorwerp van strafrechtelijke vervolging of van een administratieve boete, de overtredingen op de in artikel 44, § 1, eerste lid, 1° tot 4°, bedoelde bepalingen.]2
   § 2. De in artikel 47, eerste lid, bedoelde verbaliserende personen, sturen het proces-verbaal dat het misdrijf vaststelt naar de procureur des Konings, alsook een afschrift ervan naar de door de Koning aangewezen ambtenaar, houder van een licentiaat of van een master in de rechten.
   § 3. De procureur des Konings beslist of hij al dan niet strafrechtelijk vervolgt. Strafvervolging sluit administratieve geldboete uit, ook wanneer de vervolging tot vrijspraak heeft geleid.
   De procureur des Konings beschikt over een termijn van drie maanden, te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal, om van zijn beslissing kennis te geven aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. Ingeval de procureur des Konings van strafvervolging afziet of verzuimt binnen de gestelde termijn van zijn beslissing kennis te geven, beslist de door de Koning aangewezen ambtenaar overeenkomstig de nadere regels en voorwaarden die Hij bepaalt, of wegens het misdrijf een administratieve geldboete moet worden voorgesteld, nadat de betrokkene de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voor te brengen.
   De strafvordering vervalt wanneer de procureur des Konings verzaakt aan strafrechtelijke vervolging of nalaat zijn beslissing binnen de vaststelde termijn te betekenen.
   § 4. Het bedrag van de administratieve geldboete mag niet lager zijn dan de helft van het minimum van de geldboete bepaald door de overtreden wettelijke bepaling, noch hoger dan een twintigste van het maximum van deze boete.
   Deze bedragen worden vermeerderd met de op decimen vastgesteld voor de strafrechtelijke geldboeten.
   § 5. Bij samenloop van verschillende misdrijven worden de bedragen van de administratieve geldboeten samengevoegd, zonder dat deze samen hoger mogen zijn dan het maximumbedrag bedoeld in artikel 44, § 1.
   § 6. De betaling van de administratieve geldboete doet de strafvordering vervallen.
   § 7. Blijft de betrokkene in gebreke om de administratieve geldboete bepaald in § 3, tweede lid, binnen de gestelde termijn te betalen, dan vordert de ambtenaar de betaling van de geldboete voor de bevoegde rechtbank.
   Bij niet-betaling van de administratieve boete binnen de in § 3 bepaalde termijnen, maakt de door de Koning aangewezen ambtenaar de zaak aanhangig bij de rechtbank die bevoegd is om zich uit te spreken over de op te leggen boete.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-07-12/37, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 22-09-2012>
  (2)<W 2015-12-16/06, art. 25, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.45.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art. 45bis.[1 § 1. [2 Onverminderd de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), en van de bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de wijziging van het Verdrag, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979, zijn de in artikel 47 opgesomde ambtenaren bevoegd voor het opleggen van een administratieve inbeslagname op de specimen van uitheemse dier- of plantensoorten die het voorwerp uitmaken van een overtreding op de in artikel 44, § 1, eerste lid, 1° tot 4°, bedoelde bepalingen.]2
   § 2. De inbeslaggenomen specimens worden toevertrouwd aan de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Deze zendt ze, indien nodig, naar een bewaarcentrum of naar elke andere plaats die geschikt is.
   § 3. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is bevoegd voor het nemen van bestuurlijke maatregelen omtrent de inbeslaggenomen specimen. Deze maatregelen kunnen onder andere zijn :
   1° het geven van de volle eigendom aan de geschikte natuurlijke of rechtspersoon;
   2° een bevel tot slachten;
   3° een bevel tot vernietigen;
   4° de openbare verkoop;
   5° een combinatie van de in 1°, 2°, 3° en 4° bedoelde maatregelen.
   Deze bestuurlijke maatregelen worden schriftelijk opgelegd. De schriftelijke oplegging kan gebeuren door ofwel de kennisgeving van het besluit houdende de bestuurlijke maatregelen ofwel de kennisgeving van het proces-verbaal. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu behoudt het recht om ten allen tijde de bestuurlijke maatregelen op te heffen.
   Deze bevoegdheid doet geen afbreuk aan de in artikel 44bis gestelde bevoegdheid.
   § 4. In geval van veroordeling spreekt de rechtbank de verbeurdverklaring uit van de specimens die niet werden vernietigd en legt zij de veroordeelde de onkosten te laste die zouden gemaakt zijn, evenals de kosten van expertises, van het vervoer naar bewaarcentra, van het slachten, van het vernietigen en van de bewaring tot aan de datum van het vonnis.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-15/65, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 09-08-2014>
  (2)<W 2015-12-16/06, art. 26, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.46.
  <Opgeheven bij DVR 1997-10-21/40, art. 63, Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.47.[1 Voor deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden het uitoefenen van toezicht, het opleggen van bestuurlijke maatregelen, het onderzoeken van milieu-inbreuken, het opleggen van bestuurlijke geldboeten, het innen en invorderen van verschuldigde bedragen, het opsporen van milieumisdrijven, het strafrechtelijk bestraffen van milieumisdrijven en het opleggen van veiligheidsmaatregelen uitgevoerd volgens de regels in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.]1

  Art. 47. (federaal)
  [3 Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, onderzoeken de leden van de federale en lokale politie, douaneagenten en de leden van het statutair of contractueel personeel van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu die daartoe door de Koning zijn aangewezen de overtredingen op de in artikel 44, § 1, eerste lid, 1° tot 4°, bedoelde bepalingen en stellen zij deze overtredingen vast.]3
   De door deze overheidspersonen opgemaakte processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegenbewijs is geleverd; een afschrift daarvan wordt binnen vijftien dagen na de vaststelling aan de overtreders betekend.
   In de uitoefening van hun opdracht mogen deze overheidspersonen fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven betreden.
   Zij mogen de plaatsen die tot woning dienen slechts bezoeken met verlof van de rechter in de politierechtbank en dan enkel van vijf uur 's morgens tot negen uur 's avonds. Dat verlof is eveneens vereist voor het bezoeken van de niet voor het publiek toegankelijke plaatsen vóór vijf uur 's morgens en na negen uur 's avonds.
  ----------
  (1)<DVR 2009-04-30/87, art. 67, 004; Inwerkingtreding : 25-06-2009>
  (2)<W 2012-07-12/37, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 22-09-2012>
  (3)<W 2015-12-16/06, art. 27, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

HOOFDSTUK VIII. _ Slot- en opheffingsbepalingen.
Art.48.
  Artikel 35ter van het Veldwetboek wordt opgeheven een jaar na het in werking treden van deze wet.
  De naaldbomen die geplant zijn in overtreding van het koninklijk besluit van 8 maart 1963 waarbij de waterlopen bepaald worden langs welke elke aanplanting van naaldbomen niet dan op een afstand van ten minste 6 meter van de oevers mag geschieden, en die nog geen 5 jaar oud zijn op het ogenblik van het in werking treden van deze wet, moeten binnen het jaar worden uitgeroeid.
  De natuurlijke zaailingen, die geen vijf jaar oud zijn op het ogenblik van het in werking treden van deze wet, moeten binnen dezelfde termijn worden verwijderd.

Art.49.
  Artikel 3, § 1, 3°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 wordt door de volgende bepaling vervangen : "....."

Art.50.
  Onder de voorwaarden die Hij bepaalt, kan de Koning, na raadpleging van de ondergeschikte besturen, vrijstelling verlenen van de onroerende voorheffing voor gronden die deel uitmaken van erkende natuurreservaten.

HOOFDSTUK IX. - Specifieke bepalingen voor de maritieme duinstreek.
Art.51. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de maritieme duinstreek, zoals in bijlage in kaart gebracht.

Art.52.<Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> § 1. [De Vlaamse Regering kan, in afwijking van de bepalingen van het decreet van 21 oktober 1997 inzake het natuurbehoud en het natuurlijk milieu,] op voordracht van het [3 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek]3, met het oog op de bescherming, de ontwikkeling en het beheer van de maritieme duinstreek, delen van de maritieme duinstreek als beschermd duingebied aanduiden. Landbouwgronden, die gelegen zijn in de agrarische gebieden [2 volgens de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen, van kracht in de ruimtelijke ordening]2 en in de maritieme duinstreek, kunnen enkel worden beschermd als voor het duingebied belangrijk landbouwgebied. Hun landbouwkundige bestemming blijft onverminderd voortbestaan. <BVR 1996-10-22/39, art. 8, § 1; Inwerkingtreding : 25-03-1997> <DVR 1997-10-21/40, art. 64; Inwerkingtreding : 20-01-1998>
  De aanduiding als beschermd duingebied of als voor het duingebied belangrijk landbouwgebied houdt vanaf de publikatie van het besluit een volledig bouwverbod in, ongeacht de bestemming van het goed volgens [2 de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen, van kracht in de ruimtelijke ordening of volgens de]2 verleende verkavelingsvergunningen. [Het bouwverbod heeft betrekking op alle werken die vergunningsplichtig zijn overeenkomstig [4 artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]4. Dit bouwverbod geldt niet voor zover het gaat om verbouwing, herbouw en uitbreiding van bestaande landbouwbedrijven en voor zover deze werken geen wijziging van de landbouwbestemming tot gevolg hebben. [1 Voor de werken, handelingen en wijzigingen in voor het duingebied belangrijk landbouwgebied, die betrekking hebben op de bestaande openbare, al dan niet lokale, elektrische leidingen, met inbegrip van de bijbehorende infrastructuur, zoals transformatorstations, transformatorcabines, installaties voor de productie van elektriciteit en dienstgebouwen, kan het bouwverbod - na advies van de administratieve dienst bevoegd voor het natuurbehoud en van het betreffende gemeentebestuur, en enkel in die gevallen dat er geen alternatieve oplossingen voor de bedoelde werken aanwezig zijn - worden opgeheven door een met redenen omkleed besluit van de Vlaamse regering. De bestaande installaties moeten daarenboven al in werking zijn vóór 10 september 1993.]1 <BVR 1996-10-22/39, art. 8, §§ 2 en 3; Inwerkingtreding : 25-03-1997> <DVR 1994-12-21/35, art. 3; Inwerkingtreding : 30-12-1994>
  [Het bouwverbod geldt niet voor instandhoudingswerken aan gebouwen of woningen in de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden. In de beschermde duingebieden en in de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden geldt het bouwverbod niet voor werken noodzakelijk voor een efficiënt natuurbeheer, natuurherstel, natuurontwikkeling, kustverdediging en voor slopingswerken van woningen of gebouwen.] <DVR 1994-12-21/35, art. 4; Inwerkingtreding : 30-12-1994> <BVR 1996-10-22/39, art. 8, § 4; Inwerkingtreding : 25-03-1997>
  [4 De bepalingen van artikel 4.4.2, artikel 4.4.6, artikel 4.4.12, artikel 4.4.16, artikel 4.4.21 en artikel 4.4.22, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening inzake het verbouwen van een bestaande woning of constructie, inzake stabiliteitswerken ten behoeve van een bestaande constructie en inzake herstelwerken aan vernietigde of beschadigde woningen of constructies, zijn eveneens van toepassing op de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden.]4
  § 2. Bij de aanduiding als beschermd duingebied of als voor het duingebied belangrijk landbouwgebied houdt de Vlaamse Executieve rekening met :
  - de mogelijke dreiging die op het gebied rust, in het bijzonder in het woongebied en in het gebied voor recreatie, en die het behoud ervan als duingebied onmogelijk zou maken of sterk verminderen;
  - het belang van het gebied voor het natuurbehoud in het algemeen en voor het behoud van het globaal duinenareaal in het bijzonder :
  - de reeds op het gebied rustende bescherming.
  § 3. De Vlaamse Executieve legt binnen drie maanden de besluiten die in uitvoering van dit artikel genomen zijn, ter bekrachtiging aan de Vlaamse Raad voor. De besluiten vervallen van rechtswege indien ze niet binnen zes maanden na de voorlegging bekrachtigd worden. Indien binnen zes maanden na het nemen van het besluit de Vlaamse Raad ontbonden wordt, wordt de termijn voor bekrachtiging met zes maanden verlengd.
  ----------
  (1)<DVR 2002-01-18/36, art. 1; Inwerkingtreding : 23-02-2002>
  (2)<DVR 2006-03-10/61, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
  (3)<DVR 2007-12-07/51, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 14-01-2008>
  (4)<DVR 2014-04-04/05, art. 79, 006; Inwerkingtreding : 25-04-2014>

Art.53. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> § 1. Uiterlijk op 31 december 1994 moet voor de Vlaamse kustgemeenten, voor het gedeelte van hun grondgebied gelegen binnen de maritieme duinstreek, een perceelsgewijze inventaris worden opgemaakt van de gebieden waar, met het oog op een maximaal behoud en optimaal beheer van de maritieme duinstreek, bestemmingswijzigingen of beperkende maatregelen wenselijk zijn. Voor deze percelen bevat de inventaris minstens de volgende gegevens :
  a) de bestemmingszones volgens de heersende plannen van aanleg;
  b) de eigendomsstructuur voor zover een bestemmingswijziging wordt voorgesteld;
  c) de gemotiveerde voorstellen tot wijziging, eventueel met specifieke beperkingen;
  d) voor wat de bouwzones betreft, opgave en beschrijving van de kadastrale percelen waarvan de niet-bebouwing wenselijk wordt geacht.
  Deze inventaris wordt opgemaakt door de Vlaamse Executieve, in samenspraak met de betrokken gemeenten. De gemeenten stellen de nodige informatie ter beschikking.
  § 2. De Vlaamse regering bepaalt de procedure van openbaar onderzoek bij het opmaken van deze inventaris.

Art.54. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> (§ 1. Schadevergoeding is ingevolge het in artikel 52 bedoelde bouwverbod verschuldigd wanneer dit verbod, volgend uit een definitieve aanduiding als beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied, een einde maakt aan de bestemming volgens de geldende plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen die de grond had de dag voorafgaand aan de bekendmaking van het besluit tot voorlopige aanduiding als beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied.
  § 2. [Het recht op schadevergoeding ontstaat bij overdracht van het goed, bij de afgifte van een weigering van bouwvergunning of bij de afgifte van een negatief stedebouwkundig attest, mits de overdracht of de afgifte geschiedt na de bekendmaking van het besluit tot definitieve aanduiding als beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied. De vorderingen tot betaling van de schadevergoeding worden ingediend bij de Vlaamse regering. De vordering tot betaling van de schadevergoeding verjaart drie jaar na de dag dat het recht op vergoeding ontstaat.] <DVR 1995-11-29/30, art. 3; Inwerkingtreding : 30-11-1995>
  § 3. De waardevermindering die voor de schadeloosstelling in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen eensdeels de waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op schadevergoeding en verhoogd met de lasten en kosten, zonder rekening te houden met het bouwverbod, en andersdeels de waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding.
  § 4. Enkel de waardevermindering rechtstreeks voortvloeiende uit het in artikel 52 bedoelde bouwverbod komt in aanmerking voor schadevergoeding. De waardevermindering ten belope van twintig procent moet zonder vergoeding gedoogd worden. Voor de berekening van de schadevergoeding wordt geen rekening gehouden met de overdracht van de goederen die na 14 juli 1993 doorgang vond.) <DVR 1994-12-21/35, art. 5; Inwerkingtreding : 30-12-1994>
  § 5. Er is geen vergoeding verschuldigd in de gevallen bedoeld in [artikel 35, tiende lid van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996]. <BVR 1996-10-22/39, art. 8, § 5; Inwerkingtreding : 25-03-1997>
  § 6. De Vlaamse Executieve bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel, inzonderheid wat betreft de vaststelling van de waarde van het goed en de actualisering ervan. Wat de actualisering betreft, [dient deze te geschieden op basis van de evolutie van de index van de consumptieprijzen]. <DVR 1994-12-21/35, art. 5; Inwerkingtreding : 30-12-1994>
  [§ 7. Aan de verplichting tot schadevergoeding kan worden voldaan door een met redenen omkleed besluit van de Vlaamse regering, en na advies door het Instituut voor Natuurbehoud, houdende opheffing van het in artikel 52 bedoelde bouwverbod voor het betrokken perceel.
  § 8. Indien een natuurlijk persoon slechts eigenaar is van één bouwperceel, waarvan de maximale oppervlakte wordt bepaald door de Vlaamse regering, gelegen in het beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied en indien dit perceel zijn enig onbebouwd bouwperceel is en hij voor het overige slechts eigenaar is van één onroerende eigendom op datum van 15 september 1993, kan hij de aankoop door het Vlaamse Gewest eisen door zijn wil te doen kennen bij aangetekend schrijven, te zenden binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van het besluit tot definitieve aanduiding van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden. In dat geval moet het perceel worden teruggekocht en integraal betaald binnen vierentwintig maanden na de kennisgeving, op straffe van verval van rechtswege van het bouwverbod, bedoeld in artikel 52. De aankoop door het Vlaamse Gewest houdt in dat de betaalde koopprijs of, bij verwerving op een andere wijze dan door aankoop, de waarde waaraan het goed geschat werd voor de betaling van de rechten, geactualiseerd en verhoogd met de lasten en de kosten, de financieringskosten inbegrepen, terugbetaald worden. De Vlaamse regering bepaalt hoe deze paragraaf wordt toegepast.
  § 9. Er is geen vergoeding verschuldigd in de gevallen bedoeld in [artikel 35, tiende lid, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996].] <DVR 1994-12-21/35, art. 5; Inwerkingtreding : 30-12-1994> <BVR 1996-10-22/39, art. 8, § 5; Inwerkingtreding : 25-03-1997>

Art.55. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> De Vlaamse Executieve kan in overeenkomst met de eigenaars en de gebruikers van de betrokken gronden beheersovereenkomsten sluiten met het oog op een voor het natuurbehoud verantwoord beheer van de maritime duinstreek.

Art.56. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> Onverminderd de bepalingen van [artikelen 58 tot en met 62 van het decreet van 21 oktober 1997 inzake het natuurbehoud en het natuurlijk milieu] en 47 van deze wet, worden met een geldboete van tweehonderd tot vijftigduizend frank gestraft, diegenen die handelen in strijd met de bepalingen van dit hoofdstuk. Onverminderd deze straf beveelt de rechtbank zo nodig de plaats in zijn vroegere staat te herstellen. <DVR 1997-10-21/40, art. 65; Inwerkingtreding : 20-01-1998>

Art.57.
  <Opgeheven bij DVR 2009-04-30/87, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 25-06-2009>

Bijlagen.
Art. N1. Bijlage 1. <Ingevoegd bij DVR 1993-07-14/31, art. 1; Inwerkingtreding : 10-09-1993> - Plan van 1 tot 7 niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 31/08/1993, p. 19121 tot 19134>