29 JUNI 1973. - [Koninklijk besluit houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten] <KB 2002-09-05/37, art. 180> (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR1992-10-14/33, art. 14; Inwerkingtreding : 01-01-1992) (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Regering, wat de regeling van de rechtspositie van het personeel betreft, bij BVR1995-05-10/33, art. M; Inwerkingtreding : 31-07-1995)(NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Regering, wat de rechtspositie van het personeel van de maatschappij betreft, bij BVR2000-12-01/46, art. 13.139, 1°, t; Inwerkingtreding : 01-01-1995) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofstedelijk Gewest, voor wat betreft de ambtenaren op wie dit statuut van toepassing is, bij BESL2002-04-25/41, art. 62, 30°; Inwerkingtreding : 31-07-2001) (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofstedelijk Gewest bij BESL2002-09-26/48, art. 35, 2°; Inwerkingtreding : 25-04-2002)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-06-2009 en tekstbijwerking tot 25-07-2024)
Art. 1-3, 3/1, 4-9
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden die onderworpen zijn aan de bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries.
Art.2. § 1. - Voor de toepassing van navolgende bepalingen moet worden verstaan :
1° onder "bezoldiging" : de wedde vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage en met alle andere maandelijks toegekende forfaitaire toelagen of voordelen;
2° onder "volledige prestaties" : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
§ 2. Voor de vaststelling van de "bezoldiging" komen niet in aanmerking :
a) de vergoedingen en toelagen die werkelijke lasten dekken;
b) de kinderbijslagen en de maandelijkse supplementen daarvan;
c) de hierna vermelde toelagen :
- toelage voor de uitoefening van hogere functies;
- kabinetstoelage;
- toelage wegens buitengewone prestaties;
- toelage wegens zondags- of nachtprestaties;
- toelage voor slopend werk in de automatie;
- toelage voor het besturen van een voertuig;
- toelage voor simultane vertaling;
d) de aan alle federale overheidsdiensten gemene vergoedingen en toelagen en de aan een of verscheidene federale overheidsdiensten eigen vergoedingen en toelagen vastgesteld onderscheidenlijk door de minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren en door de bevoegde minister of ministers, met instemming van de minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren.
Art.3.De jaarlijkse bezoldiging van het personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt nooit, voor volledige prestaties, minder dan:
- [1 13.499 EUR]1 indien de betrokkene, wat betreft de sociale zekerheid, enkel onderworpen is aan de regeling inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering sector geneeskundige verzorging;
- [1 12.727,66 EUR]1 in de andere gevallen.
----------
(1)<KB 2009-05-15/11, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
Art. 3/1. [1 De toereikendheid van de in artikel 3 bedoelde jaarlijkse bezoldiging wordt met ingang van 1 november 2024 om de vier jaar opnieuw beoordeeld, rekening houdend met de volgende criteria:
- de koopkracht van de personeelsleden die de in artikel 3 bedoelde jaarlijkse bezoldiging ontvangen, rekening houdend met de kosten voor levensonderhoud;
- het algemene niveau van de wedden en lonen en de verdeling ervan;
- het groeipercentage van de wedden en lonen;
- nationale productiviteitsniveaus en -ontwikkelingen op lange termijn.
Er wordt ook rekening gehouden met de indicatieve referentiewaarde van 50 % van de gemiddelde brutowedde en -loon.
Ter gelegenheid van deze herbeoordeling brengt het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, advies uit aan de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken. Het advies motiveert de indicatoren die zijn gekozen om de in het eerste lid bedoelde criteria uit te drukken, en kan andere dan de in het tweede lid bedoelde indicatieve referentiewaarden voorstellen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2024-07-10/01, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-11-2024>
Art.4. Het verschil tussen de in artikel 3 bedoelde jaarlijkse bezoldiging en deze waarop het personeelslid normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een weddenbijslag en in zijn wedde opgenomen.
Art.5. Wanneer het personeelslid onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde wedde slechts toegekend naar rata van die prestaties.
Art.6. Voor het personeelslid dat een hogere functie uitoefent dan die van zijn graad wordt de weddenbijslag waarvan sprake in artikel 4 niet in aanmerking genomen voor de berekening van de waarnemingstoelage.
In al de gevallen wordt het niet gendexeerde jaarlijkse bedrag van de toelage voor de uitoefening van hogere functies verminderd met het bedrag van voormelde weddenbijslag.
Art.7. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten geldt ook voor de jaarlijkse bezoldiging bedoeld in artikel 3 van dit besluit.
Zij wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art.8. Onverminderd artikel 44 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries heeft dit besluit uitwerking met ingang van 1 januari 1972.
Art. 9. Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 juni 1973.