24 DECEMBER 1970. _ Ministerieel besluit betreffende de overdracht van zekere bevoegdheden van de raad van beheer, van het beheerscomité en van de administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Art. 1-5
Artikel 1. De bevoegdheden die de raad van beheer van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, hierna Rijksinstituut genoemd, krachtens de bepalingen van artikel 69 van het koninklijk besluit van 19 december 1967, houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr 38, van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 21 december 1970, mag overdragen, worden verleend:
1° voor wat artikel 69, 1° betreft: aan de administrateur-generaal onder wiens bevoegdheid het betrokken personeelslid ressorteert;
2° voor wat artikel 19, 2° betreft: aan de administrateur-generaal onder wiens bevoegdheid de 2e algemene directie van het Rijksinstituut ressorteert.) <MB 4-06-1971, art. 1>
Art.2. De bevoegdheden die het beheerscomité van het Rijksinstituut krachtens de bepalingen van artikel 71, § 2 van voormeld koninklijk besluit van 19 december 1967 mag overdragen, worden verleend:
1° voor wat de bevoegdheden betreft bepaald in artikel 71, § 1, 1° van voormeld besluit aan de ambtenaren van het Rijksinstituut die de graad voeren van administrateur-generaal of adjunct administrateur-generaal;
2° voor wat betreft die vermeld staan in artikel 71, § 1, 6° van voormeld besluit aan:
De heren: ...
3° voor wat deze betreft die vermeld staan in artikel 71, § 1, 4° van voormeld besluit: aan de ambtenaar bedoeld bij artikel 1, 1°;
4° voor wat deze betreft die vermeld staan in artikel 71, § 1, 5° van voormeld besluit, aan de administrateur-generaal bedoeld bij artikel 1, 2°.
Art.3. Aan personeelsleden van het Rijksinstituut kan de bevoegdheid worden overgedragen om:
1° beslissingen te nemen over de toekenning van de uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen en van de gezinsprestaties evenals de bevoegdheid om de invordering van het niet-verschuldigde te verzaken of de verjaring toe te passen;
2° beslissingen te nemen betreffende de onderwerping en de gelijkstelling van periodes van non-activiteit;
3° de verhogingen te verzaken die door personen, die aan het koninklijk besluit nr 38 onderworpen zijn, verschuldigd zijn wegens laattijdige betaling of laattijdige aansluiting;
4° het Rijksinstituut te vertegenwoordigen in gerechtelijke en buitengerechtelijke akten;
5° kleine uitgaven te doen of grotere uitgaven op voorwaarde, wat deze laatste betreft, dat ze de normale hernieuwing van bureaubenodigdheden, formulieren e.a. tot doel hebben;
6° de gewone briefwisseling te tekenen;
7° om schuldvorderingen met betrekking tot de statutaire taak van het Rijksinstituut oninbaar te verklaren.) <M.B. 26-04-1971, art. 1>
De overdracht van bevoegdheden in dit artikel bedoeld wordt verleend door de administrateur-generaal die bevoegd is voor de algemene directie waaronder hierboven bedoelde zaken ressorteren.
Art.4. De overdracht van bevoegdheden verleend door of krachtens dit besluit belet nimmer dat de overheid die ze toestond zaken tot zich trekt waarop de overdracht slaat.
Art. 5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1971.