9 JUNI 1969. _ Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 35 van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 1-8
Artikel 1. § 1. Zijn belast met de inning en, in voorkomend geval, met de gerechtelijke invordering van de bijdragen verschuldigd krachtens de wetten die het pensioenstelsel der zelfstandigen regelden vóór 1 januari 1968:
1° de vrije sociale verzekeringskassen voor zelfstandigen ieder wat haar betreft, wanneer deze bijdragen verschuldigd zijn:
a) door de personen die er aangesloten werden bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr 38, van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en die bijdragen verschuldigd bleven aan de vrije pensioenkas voor zelfstandigen die deelgenomen heeft aan de oprichting van de sociale verzekeringskas of aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas;
b) door de personen die, zonder er aangesloten te zijn bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr 38, van 27 juli 1967, bijdragen verschuldigd bleven aan de vrije pensioenkas die deelgenomen heeft aan de oprichting van de sociale verzekeringskas;
c) door de personen die zich niet kenbaar gemaakt hadden noch in het pensioenstelsel voor zelfstandigen, noch in het stelsel voor kinderbijslag voor zelfstandigen, vóór 1 januari 1968, en erbij aangesloten na 31 december 1967;
2° de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen:
a) wanneer deze bijdragen verschuldigd zijn door de personen die erbij aangesloten werden bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 en die bijdragen verschuldigd bleven aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas;
b) wanneer het personen betreft bedoeld in 1°, c, die na 31 december 1967 aansloten of ambtshalve aangesloten werden bij de Nationale Hulpkas;
3° de Rijksdienst voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen:
a) voor wat de bijdragen betreft die niet bedoeld zijn in 1° en 2°;
b) voor wat de bijdragen betreft bedoeld in 1° en 2°, wanneer deze het voorwerp hebben uitgemaakt van een verzoek tot gerechtelijke invordering gericht aan de Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen vóór 1 januari 1968.
De Rijksdienst voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen vervolgt eveneens de gedingen ingeleid door de Rijksdienst voor de pensioenen der zelfstandigen.
§ 2. De zelfstandigen en de helpers, die niet aangesloten werden bij een vrije sociale verzekeringskas of bij de nationale Hulpkas bij toepassing van artikel 34 van het koninklijk besluit nr 38, van 27 juli 1967, en die verplichtingen hebben krachtens de wetten die het pensioenstelsel der zelfstandigen regelden vóór 1 januari 1968, worden in gebreke gesteld door de Rijksdienst voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen een sociale verzekeringskas te kiezen, zelfs indien de betrokkenen niet onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr 38, van 27 juli 1967.
Indien zij niet vrijwillig bij een sociale verzekeringskas aansluiten binnen de dertig dagen die op de ontvangst van de ingebrekestelling volgen, worden zij van ambtswege aangesloten bij de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Art.2. In de mate waarin de bijdragen bedoeld in artikel 1, § 1, 1° en 2°, voor de kapitalisatie aangewend worden, worden de renten gevestigd door de in die bepalingen beoogde instellingen.
Art.3. Wanneer zij ertoe gebracht worden over te gaan tot een gerechtelijke actie, hetzij bij wijze van oproep in verzoening, hetzij bij wijze van dagvaarding, worden de in artikel 1, § 1, 1° en 2°, beoogde instellingen gemachtigd, met het oog op het dekken van de onkosten van bedoelde invordering, te weerhouden:
1° de verhoging van 100 F verschuldigd krachtens artikel 56 van de wet van 28 maart 1960 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
2° de helft van de verhogingen bedoeld in artikel 38 van het koninklijk besluit van 24 september 1963 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Art.4. De bijdragen verschuldigd voor de periode die 1 januari 1968 voorafgaat, krachtens de wet van 10 juni 1937 houdende uitbreiding van de kinderbijslag tot de werkgevers en de niet-loontrekkenden, worden geind en, in voorkomend geval gerechtelijk ingevorderd door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor zelfstandigen.
Dezelfde Rijksdienst verzekert de betaling der familiale uitkeringen die voor deze periode verschuldigd zijn, alsmede de terugvordering der ten onrechte betaalde familiale uitkeringen.
Art.5. De uitdrukking "bijdragen" gebruikt in dit besluit beoogt alle welkdanige sommen ook, verschuldigd krachtens de wetten die vóór 1 januari 1968 het pensioenstelsel en het stelsel der kinderbijslagen toepasselijk op de zelfstandigen hebben beheerst, hierin begrepen deze verschuldigd uit reden van een laattijdige aansluiting of van vertraging in de betaling.
Art.6. <Opheffingsbepaling>
Art.7. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 8. Onze Minister van Sociale Voorzorg en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.