2 SEPTEMBER 1968. _ Koninklijk besluit tot intrekking van de erkenning van de vrije onderlinge kassen voor kinderbijslag en tot bepaling van de bestemming van hun voorzorgsfonds en van de wijze waarop die kassen vereffend worden.
Art. 1-5
Artikel 1. De erkenning verleend aan de vrije onderlinge kassen voor kinderbijslag met toepassing van de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen, wordt ingetrokken.
Art.2. Het vermogen van het voorzorgsfonds van elke in artikel 1 bedoelde kas wordt bestemd tot stijving van het reservefonds van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor zelfstandigen.
Dat vermogen afgesloten op de dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit, wordt uiterlijk 31 december 1968 aan de Rijksdienst gestort.
De kas die dat vermogen niet aan de Rijksdienst heeft overgemaakt binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, is een nalatigheidsintrest van 5 pct. verschuldigd. Zo nodig, mag de Rijksdienst een door de omstandigheden gerechtvaardigd uitstel verlenen; de nalatigheidsintrest van 5 pct. blijft in elk geval verschuldigd.
Art.3. Als de statuten er niet anders over beschikken, geschiedt de vereffening van de in artikel 1 bedoelde kassen zoals in geval van vrijwillige ontbinding is bepaald bij de wet van 27 juni 1921, waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.
De Rijksdienst voor kinderbijslag voor zelfstandigen brengt om de zes maanden bij Onze Minister van Sociale Voorzorg verslag uit over de stand van de vereffening.
Art.4. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 5. Onze Minister Sociale Voorzorg en Onze Minister van Middenstand zijn,ieder wat hem betreft ,belast met de uitvoering van dit besluit.