Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

17 MEI 1968. - Koninklijk besluit houdende inrichting van de keuring van uitgangsmateriaal en teeltmateriaal van bosbouwsoorten. - (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest door BWG 2003-05-15/83, art. 23; Inwerkingtreding : 01-07-2003) (NOTA : Opgeheven op de datum van het in werking treden van het ministerieel besluit, bedoeld in artikel 30, § 1 van het BVR 2003-10-03/40, voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 2003-10-03/40, art. 33; Inwerkingtreding : 5555-55-55; zie B.S. 13-11-2003, p. 54798) - (NOTA : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 2004-03-24/35, art. 23; Inwerkingtreding : 15-04-2004) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 15-04-2004.)



Inhoudstafel:


Art. 1-7
HOOFDSTUK I. - Andere bosbouwsoorten dan populieren.
§ 1. Keuring van inlands zaad.
Art. 8
Sectie I. - De keuring bij het oogsten.
Art. 9
Sectie II. - De keuring bij het bereiden,
Art. 10
§ 2. Keuring van ingevoerd teeltmateriaal,
Art. 11-12
§ 3. Keuring van teeltmateriaal in de boomkwekerij.
Art. 13
Sectie I. - De keuring te velde.
Art. 14
Sectie II. - De keuring met het oog op de verkoop.
Art. 15
HOOFDSTUK II. - Populieren.
§ 1. Algemene bepalingen.
Art. 16
§ 2. De keuring.
Sectie I. - Keuring van uitgangsmateriaal.
Art. 17
Sectie II. - Keuring van niet gewortelde stekken.
Art. 18
Sectie III. - Keuring van gewortelde stekken.
Art. 19
Sectie IV. - Keuring der planten.
Art. 20
§ 3. Keuring met het oog op de uitvoer.
Art. 21
§ 4. Keuring bij de invoer.
Art. 22
HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 23-26
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art. 27-28
BIJLAGEN.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  2003027543  2003036096  2004031144 



Artikels:

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
  A. Teeltmateriaal :
  a) zaad : kegels, samengestelde vruchtlichamen, vruchten en zaden bestemd voor de teelt van planten;
  b) plantedelen : stekken, afleggers, enten en oculaties bestemd voor de teelt van planten;
  c) plantmateriaal : uit zaad of plantedelen geteelde planten en natuurlijke zaailingen.
  B. Uitgangsmateriaal :
  a) de opstanden en vermeerderingszaadtuinen, voor generatief teeltmateriaal;
  b) klonen, voor vegetatief teeltmateriaal.
  C. Vermeerderingszaadtuin :
  De kunstmatig aangelegde beplanting verkregen uit teeltmateriaal dat afkomstig is van één of meerdere officieel toegelaten opstanden uit éénzelfde herkomstgebied en bestemd voor de zaadproduktie.
  D. Herkomst :
  De bepaalde plaats waar zich een al of niet autochtone boompopulatie bevindt.
  E. Oorsprong :
  De bepaalde plaats waar zich een autochtone boompopulatie bevindt of de plaats waaruit een ingevoerde boompopulatie oorspronkelijk afkomstig is.
  F. Herkomstgebied :
  Voor een bepaald geslacht, een soort, een ondersoort of een variëteit, het gebied of het geheel van de gebieden, waarin de ecologische omstandigheden voldoende gelijk zijn en waarin zich opstanden bevinden met genetisch of althans morfologisch soortgelijke en voor de houtproduktie gelijkwaardige eigenschappen.
  Het herkomstgebied van teeltmateriaal afkomstig uit een vermeerderingszaadtuin is dat van het uitgangsmateriaal dat voor de aanleg van de zaadtuin gebruikt is.
  G. De Dienst :
  De Nationale Dienst voor de afzet van land- en tuinbouwprodukten.

Art.2. De keuring van het uitgangsmateriaal en van het teeltmateriaal van bosbouwsoorten, wordt door het Bestuur van Waters en Bossen en door de Dienst verricht, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art.3. De keuring heeft tot doel aan hem die gekeurd materiaal verwerft, waarborgen te geven omtrent echtheid van soort, ondersoort, variëteit, cultivar, kloon, herkomst, oorsprong, herkomstgebied en goede gezondheidstoestand.
  Te dien einde schrijft de Dienst voor dat het teeltmateriaal tijdens de oogst, de bewerking, de opslag, het vervoer en de teelt, in partijen gescheiden wordt gehouden en wordt geïdentificeerd aan de hand van de volgende maatstaven :
  a) het geslacht en de soort, alsmede, in voorkomende gevallen, de ondersoort en de variëteit;
  b) de kloon, voor vegetatief plantmateriaal;
  c) het herkomstgebied, voor generatief plantmateriaal;
  d) plaats van herkomst en hoogte, voor generatief teeltmateriaal dat niet afkomstig is van officieel toegelaten uitgangsmateriaal;
  e) oorsprong : autochtoon of niet autochtoon;
  f) rijpheidsjaar, voor zaden;
  g) de duur van de teelt in de kwekerij als zaailing en als éénmaal of meerdere malen verspeende plant, voor het plantmateriaal.

Art.4. Voor de keuring van het teeltmateriaal worden de keuringsnormen en het model van de door dit besluit beoogde documenten bepaald door de Dienst.

Art.5. Onze Minister van Landbouw stelt de lijst vast van de soorten, rassen, clonen of variëteiten die kunnen gekeurd worden.

Art.6. De keuring van de planten en plantedelen in de boomkwekerij wordt slechts verricht bij de boomkwekers die te dien einde door de Dienst erkend zijn.
  Om erkend te worden moet de boomkweker het bewijs leveren dat hij :
  1° een boomkwekerij uitbaat met het oog op de produktie van teeltmateriaal;
  2° zijn boomkwekerij regelmatig laat controleren door de Dienst voor Plantenbescherming van het Ministerie van Landbouw.
  Door het aanvaarden zijner erkenning verbindt de boomkweker er zich toe met alle keuringsoperaties in te stemmen.

Art.7. Het Bestuur van Waters en Bossen erkent het uitgangsmateriaal overeenkomstig bijlage I van dit besluit. Het Bestuur bakent ook herkomstgebieden af, rekening houdend met de herkomst en de oorsprong. Deze afbakening geschiedt aan de hand van administratieve of geografische grenzen en in voorkomend geval, volgens de hoogte.
  Een lijst van bovenbedoelde erkenningen en afbakeningen wordt op bepaalde tijdstippen gepubliceerd.

HOOFDSTUK I. - Andere bosbouwsoorten dan populieren.
§ 1. Keuring van inlands zaad.
Art.8. Aan de keuring kunnen alleen onderworpen worden de zaden die voortkomen van een opstand of een zaadtuin die overeenkomstig artikel 7 erkend werd.
  De keuring omvat twee stadia :
  1. de keuring bij het oogsten;
  2. de keuring bij het bereiden.
  Het zaaizaad wordt geweigerd of voorlopig aangenomen na het eerste stadium. Het wordt geweigerd of definitief aangenomen na het tweede stadium.

Sectie I. - De keuring bij het oogsten.
Art.9. De keuring bij het oogsten geschiedt op de volgende wijze :
  1. Indien het een aan het bosregime onderworpen opstand of zaadtuin betreft.
  De oogster brengt minstens acht dagen op voorhand het bevoegde Houtvesterijhoofd van Waters en Bossen en de Dienst op de hoogte van de datum waarop hij zal oogsten; het oogsten zelf gebeurt onder het toezicht van het Bestuur van Waters en Bossen.
  Na het oogsten onderzoekt de Dienst de geoogste waar en te dien einde stelt de oogster alle vereiste middelen te zijner beschikking. Vervolgens wordt door de Dienst voor het goedgekeurde zaad een vervoermachtiging in vier exemplaren opgemaakt. Deze machtiging wordt gedagtekend en voor akkoord mede-ondertekend door de oogster. Een van de exemplaren is bestemd voor de oogster, twee andere voor het Houtvesterijhoofd en het vierde voor de Dienst.
  Elke verpakking wordt door de Dienst voorzien van een etiket en een loodje.
  2. Indien het een opstand of een zaadtuin betreft die niet onderworpen is aan het bosregime.
  De eigenaar verbindt er zich toe deel te nemen aan de keuring bij het oogsten.
  Ingevolge een keuringsaanvraag die minstens acht dagen op voorhand door de oogster moet ingediend zijn, ziet de Dienst de oogst na en indien het zaad aanvaard wordt maakt hij een vervoermachtiging in vier exemplaren op.
  Eén exemplaar wordt overhandigd aan de oogster, het tweede wordt ter kennisgeving aan het Houtvesterijhoofd opgestuurd, het derde blijft bij de eigenaar en het vierde is bestemd voor de Dienst.
  Elke verpakking wordt door de Dienst voorzien van een etiket en een loodje.

Sectie II. - De keuring bij het bereiden,
Art.10. Aan de keuring bij het bereiden kan alleen zaad onderworpen worden dat goedgekeurd werd tijdens de keuring bij het oogsten.
  De bereider deelt aan de Dienst minstens drie dagen op voorhand mede op welke datum het te keuren zaad zal worden behandeld. De Dienst ziet de vervoermachtigingen na, controleert de bereiding, neemt de monsters die hij noodzakelijk acht en indien hij de waar goedkeurt wordt elke verpakking geïdentificeerd en verzegeld door de Dienst.

§ 2. Keuring van ingevoerd teeltmateriaal,
Art.11. Aan de keuring bij de invoer kan enkel onderworpen worden het teeltmateriaal dat aan de volgende voorwaarden beantwoordt :
  1. Behoren tot een soort, ras of variëteit die voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 5;
  2. Aan een keuring onderworpen geweest zijn die de Dienst voldoende acht en gedekt zijn door een officieel herkomstcertificaat van een E.E.G.-lid-Staat, certificaat dat overeenstemt met het model van bijlage II van dit besluit, of door een gelijkwaardig certificaat afgeleverd door een niet-E.E.G.-lid-Staat, namelijk wanneer het soorten betreft die onder de gelding vallen van de richtlijn van de Raad van de E.E.G. nr. 66/404 van 14 juni 1966.

Art.12. De Dienst ziet de keuringsdocumenten na die bij de waar gevoegd zijn en vergewist er zich van dat de waar overeenstemt met de vermeldingen die in verband met de identiteit van de waar op deze documenten voorkomen.
  De Dienst mag monsters nemen.
  Indien hij de waar goedkeurt levert hij een goedkeuringsattest af en indien het zaaizaad betreft, kunnen de verpakkingen door de Dienst verzegeld worden.

§ 3. Keuring van teeltmateriaal in de boomkwekerij.
Art.13. Aan de keuring kunnen enkel onderworpen worden planten die voortkomen van overeenkomstig de bepalingen van dit besluit goedgekeurd uitgangsmateriaal of teeltmateriaal.
  De keuring omvat twee stadia :
  1. de keuring te velde;
  2. de keuring met het oog op de verkoop.
  De planten worden geweigerd of voorlopig goedgekeurd na het eerste stadium. De voorlopige goedkeuring is slechts geldig voor één jaar. De keuring te velde moet hernieuwd worden naargelang van de noodzakelijkheid zoals die vastgesteld wordt door de Dienst.
  De planten worden afgekeurd of definitief goedgekeurd na het tweede stadium.

Sectie I. - De keuring te velde.
Art.14. Om goedgekeurd te worden moeten de planten beantwoorden aan de normen die door de Dienst worden vastgesteld.

Sectie II. - De keuring met het oog op de verkoop.
Art.15. Aan deze keuring kunnen enkel te velde goedgekeurde planten onderworpen worden.
  De keuring moet te gepasten tijde aan de Dienst worden aangevraagd en omvat het onderzoek van het algemeen uitzicht der percelen en een telling van het aantal planten.
  Voor de planten die aan de door de Dienst vastgestelde normen beantwoorden levert de Dienst een goedkeuringsattest af.

HOOFDSTUK II. - Populieren.
§ 1. Algemene bepalingen.
Art.16. De keuring van het materiaal bestemd voor de populierenaanplantingen wordt uitgevoerd door de Dienst.
  Het volgend materiaal kan aan deze keuring onderworpen worden :
  het uitgangsmateriaal, d.i. de planten of moederplanten bestemd voor de produktie van stekken;
  de niet gewortelde stekken;
  de gewortelde stekken, dit zijn stekken met een éénjarig wortelgestel;
  de planten met een wortelgestel van twee jaar of meer.

§ 2. De keuring.
Sectie I. - Keuring van uitgangsmateriaal.
Art.17. Voor de keuring van het uitgangsmateriaal begeeft men zich eens of meemaals ter plaatse en onderzoekt alsdan de planten op grond van de normen die door de Dienst worden vastgesteld. Deze keuring leidt tot een beslissing waardoor de moederplant wordt goedgekeurd of afgekeurd.
  De goedkeuring, tot bewijs waarvan een certificaat wordt afgeleverd, is slechts één jaar geldig.

Sectie II. - Keuring van niet gewortelde stekken.
Art.18. Aan de keuring kunnen alleen onderworpen worden niet gewortelde stekken die afgesneden worden van door de Dienst goedgekeurd uitgangsmateriaal.
  De oogst, de bereiding en de verpakking van de stekken wordt verricht onder controle van de Dienst en volgens de door hem verstrekte onderrichtingen.
  Indien tijdens deze keuringsverrichtingen blijkt dat de moederplant en de stekken aan de gestelde voorwaarden beantwoorden, dan hecht de Dienst een etiket en een loodje aan elke bussel die voor de verkoop bestemd is.
  De goedgekeurde stekken waarvan de teelt onder keuring van de Dienst op het eigen bedrijf van de kweker wordt voortgezet, moeten bewaard en behandeld worden overeenkomstig de door de Dienst verstrekte richtlijnen, dit inzonderheid met het oog op de vrijwaring van de identiteit van de waar.

Sectie III. - Keuring van gewortelde stekken.
Art.19. Aan de keuring kunnen enkel onderworpen worden gewortelde stekken die voortkomen van door de Dienst goedgekeurde inlandse of ingevoerde, niet gewortelde stekken.
  De keuring omvat twee stadia : de keuring te velde en de keuring met het oog op de verkoop.
  De stekken die aan de door de Dienst gestelde voorwaarden beantwoorden, worden voorlopig goedgekeurd na het eerste stadium en definitief na het tweede stadium.
  Bij de definitieve goedkeuring worden de gebusselde stekken voorzien van een etiket en een loodje van de Dienst.
  De stekken waarvan de teelt op het eigen bedrijf van de kweker wordt voortgezet, worden alleen te velde gekeurd. Indien ze goedgekeurd worden moeten ze bewaard en behandeld worden overeenkomstig de door de Dienst verstrekte onderrichtingen, dit inzonderheid met het oog op de vrijwaring van de identiteit van de waar.

Sectie IV. - Keuring der planten.
Art.20. Aan de keuring kunnen enkel onderworpen worden de planten die voortkomen van door de Dienst goedgekeurde inlandse of ingevoerde gewortelde stekken. Indien het nochtans planten met een wortelgestel van meer dan twee jaar betreft, moeten ze door de Dienst jaarlijks goedgekeurd geweest zijn, hetzij vanaf het groeistadium waarin ze een tweejarig wortelgestel hadden, hetzij vanaf de keuring bij de invoer.
  De keuring omvat twee stadia : de keuring te velde en de keuring met het oog op de verkoop.
  De planten die voldoen aan de voorwaarden gesteld door de Dienst worden na het eerste stadium voorlopig en na het tweede stadium definitief goedgekeurd. De planten die na het tweede keuringsstadium goedgekeurd werden, worden door de Dienst voorzien van een etiket en een loodje van de Dienst.

§ 3. Keuring met het oog op de uitvoer.
Art.21. Daartoe aangezocht kan de Dienst, volgens een door hem te bepalen regeling, een certificaat afleveren betreffende de uit te voeren partij planten of plantedelen.

§ 4. Keuring bij de invoer.
Art.22. Aan de keuring bij de invoer kan enkel onderworpen worden het teeltmateriaal dat aan de volgende voorwaarden beantwoordt :
  1. Behoren tot een ras of kloon dat voorkomt op de in artikel 5 bedoelde lijst.
  2. Het voorwerp hebben uitgemaakt van een keuring die de Dienst voldoende acht.
  De Dienst ziet de keuringsdocumenten na die bij de waar gevoegd zijn en hij vergewist er zich van dat de waar beantwoordt aan de vermeldingen die in verband met de identiteit van de waar op deze documenten voorkomen.
  Hij kan de waar bemonsteren.
  Indien de waar aanvaard wordt, worden de verpakkingen voorzien van een loodje van de Dienst.

HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.23. De Minister van Landbouw kan de Dienst machtigen, teeltmateriaal en uitgangsmateriaal te onderwerpen aan een keuring waarvan de regelen geheel of gedeeltelijk afwijken van de bepalingen van dit besluit, namelijk wat betreft de uitvoer en de wederuitvoer naar de niet tot de E.E.G.-behorende landen. In dit geval bepaalt de Minister van Landbouw de keuringsregelen alsmede de te verstrekken waarborgen en de uitwendige tekenen van deze keuring.

Art.24. Na elk keuringsstadium deelt de Dienst de door hem getroffen beslissing mede aan de belanghebbende. Binnen de drie dagen na deze mededeling kan de belanghebbende bezwaar indienen bij de Dienst die een bijkomende keuring verricht. Deze keuring geschiedt op kosten van de reclamant tenzij de keuringsuitslag te zijnen gunste gewijzigd wordt.

Art.25. Elke bezitter van teeltmateriaal dat overeenkomstig de bepalingen van dit besluit gekeurd werd, kan, op uitdrukkelijke aanvraag, van de Dienst speciale attesten bekomen. Het model en de inhoud ervan worden door de Dienst bepaald. Zij strekken er inzonderheid toe de kopers van dit materiaal in de mogelijkheid te stellen er zich van te vergewissen dat de keuringswaarborgen gegeven werden voor het gekochte materiaal.

Art.26. Indien hij zulks onontbeerlijk acht kan de Dienst de Vernietiging gelasten van elk aan zijn keuring onderworpen doch dienvolgens geweigerd materiaal en dit op kosten van de betrokkene.

HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen.
Art.27. Worden opgeheven :
  het koninklijk besluit van 6 juni 1961 houdende inrichting van de keuring van boszaden en bosplanten;
  hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 25 maart 1952 houdende inrichting van de keuring van zaaizaden en pootgoed voor land- en tuinbouw zoals het er werd ingelast door het koninklijk besluit van 7 december 1962, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 februari 1965.

Art.28. Onze Minister van Landbouw wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N1. Bijlage 1. - Maatstaven voor toelating van het uitgangsmateriaal.
  A. Opstanden.
  1. Uitgangsmateriaal.
  Bij voorkeur worden als uitgangsmateriaal autochtone opstanden of niet-autochtone opstanden die hun waarde reeds hebben bewezen, toegelaten.
  2. Ligging.
  De opstanden moeten op voldoende afstand zijn gelegen van slechte opstanden van dezelfde soort of van opstanden van een soort of variëteit, waarmede bastaarden gevormd kunnen worden. De maatstaf betreffende de ligging is vooral belangrijk, wanneer de omliggende opstanden niet autochtoon zijn.
  3. Homogeniteit.
  De opstanden moeten een normale individuele verscheidenheid van de morfologische eigenschappen vertonen.
  4. Houtmassaproduktie.
  De massaproduktie is vaak één van de belangrijkste maatstaven voor toelating; in dit geval moet de massaproduktie dus hoger zijn dan wat men onder dezelfde ecologische omstandigheden als het gemiddelde beschouwt.
  5. Technologische kwaliteit.
  De kwaliteit wordt in overweging genomen; in sommige gevallen zal zij een maatstaf van doorslaggevende betekenis kunnen zijn.
  6. Vorm.
  De opstanden moeten bijzonder gunstige eigenschappen vertonen, en met name zo goed mogelijke eigenschappen met betrekking tot rechtheid van de stam, wijze van takaanzetting en fijnheid van de takken en natuurlijke takreiniging; vorken en draaigroei moeten zo weinig mogelijk voorkomen.
  7. Gezondheidstoestand en resistentie.
  De opstanden moeten in het algemeen gezond zijn en in hun standplaats zo goed mogelijk resistent zijn tegen schadelijke organismen en tegen ongunstige invloeden van buiten af.
  8. Omvang van de populatie.
  De opstanden moeten een of meer boomgroepen omvatten, waarbinnen en waartussen voldoende mogelijkheid van kruisbestuiving bestaat. Ten einde de ongunstige gevolgen van inteelt te voorkomen, moeten de opstanden op een minimum aan oppervlakte een voldoend aantal exemplaren omvatten.
  9. Leeftijd.
  De opstanden moeten zoveel mogelijk bomen omvatten welke een zodanige leeftijd hebben bereikt dat bovenstaande maatstaven duidelijk kunnen worden beoordeeld.
  B. Vermeerderingszaadtuinen.
  De vermeerderingszaadtuinen moeten zodanig worden aangelegd, dat voldoende waarborg bestaat dat de verkregen zaden tenminste de gemiddelde genetische eigenschappen hebben van het uitgangsmateriaal waaruit de zaadtuin is voortgekomen.
  C. Klonen.
  1. De punten 4, 5, 6, 7 en 9 van deel A zijn van overeenkomstige toepassing.
  2. De klonen moeten door hun kenmerkende eigenschappen kunnen worden geïdentificeerd.
  3. De betekenis van de klonen moet worden bevestigd door de praktijk of aangetoond worden door lang genoeg voortgezette proefnemingen.

Art. N2. Bijlage 2. <zie B.St. 26-06-1968, blz. 7104>