Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

29 DECEMBER 1967. - Koninklijk besluit betreffende de rechten van de gewezen kolonisten binnen het raam van het stelsel voor rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.



Inhoudstafel:


Art. 1-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1994018066 



Artikels:

Artikel 1. Worden in aanmerking genomen met het oog op de toekenning van de uitkeringen voorzien door het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen:
  1° de periodes van beroepsbezigheid als zelfstandige of helper op het grondgebied van het vroegere Belgisch-Congo vóór 30 juni 1960;
  2° de periodes van beroepsbezigheid als zelfstandige of helper in de vroegere gebieden Ruanda-Urundi vóór 30 juni 1962.
  Nochtans is het in aanmerking nemen van het gedeelte van deze periodes dat aanvangt op 4 juli 1956 afhankelijk van de betaling van een forfaitaire bijdrage van (338 F) per kalenderkwartaal. <KB 26-11-1971 art. 22, 1°>
  (Deze bijdrage wordt, voor de gehele periode vatbaar voor regularisatie, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller voor het jaar in de loop waarvan de regularisatieaanvraag werd ingediend die is van de breuk die weerhouden wordt met het oog op de toepassing van artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, en de noemer gelijk is aan 96,05.) <KB 1994-07-18/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>

Art.2. § 1. De personen die, na op het grondgebied van het vroegere Belgisch-Congo of in de vroegere gebieden Ruanda-Urundi, respectievelijk vóór 30 juni 1960 of 30 juni 1962, een beroepsbezigheid als zelfstandige of helper te hebben uitgeoefend, in België teruggekeerd zijn tussen 1 juli 1959 en 31 december 1965, mogen, met het oog op de toekenning van de uitkeringen voorzien door het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967, de periode valideren begrepen tussen de datum van hun terugkeer in België en de datum waarop ze zich herklasseren.
  Wanneer de terugkeer in België plaats greep na 30 juni 1960 of 30 juni 1962, naar gelang deze terugkeer volgde op een periode van beroepsbezigheid op het grondgebied van het vroegere Belgisch-Congo of in de vroegere gebieden Ruanda-Urundi, wordt deze terugkeer geacht op 30 juni 1960, respectievelijk op 30 juni 1962, te hebben plaats gehad.
  § 2.(De personen die na een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper onder de in § 1 bedoelde voorwaarden te hebben uitgeoefend, niet vóór 1 januari 1966 in België teruggekeerd zijn, mogen, met het oog op de toekenning van de uitkeringen voorzien door het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967, de periode valideren begrepen tussen 30 juni 1960 of 30 juni 1962, naar gelang van het geval, en 31 december 1965.) <KB 27-3-1970 art. 2, 1°>
  § 3.(De validatie van de in dit artikel bedoelde periodes is afhankelijk van de betaling van een forfaitaire bijdrage waarvan het bedrag per kalenderkwartaal gelijk is aan:
  1° 338 F voor de kwartalen die 1 juli 1963 voorafgaan;
  2° 506 F voor de kwartalen die zich situeren na 30 juni 1963.
  De bijdragen van 338 F en 506 F worden, voor gans de periode die voor validatie vatbaar is en de aanvraag om regularisatie voorafgaat, vermenigvuldigd met in de artikel 1, alinea 3, bedoelde coëfficiënt.) <KB 26-11-1971 art. 23>
  (De bijdrage van F 506 wordt, voor de periode vatbaar voor regularisatie die een aanvang neemt vanaf de aanvraag tot regularisatie, ieder jaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller voor het bedoelde jaar die is van de breuk die weerhouden wordt met het oog op de toepassing van artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, en de noemer gelijk is aan 96,05.) <KB 1994-07-18/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1994>
  § 4. Er kan geen aanspraak gemaakt worden op de in dit artikel bedoelde validatie:
  1° voor de periode tijdens dewelke de betrokkene onderworpen geweest is aan een stelsel voor rust- en overlevingspensioen, uit hoofde van een gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling, in de zin van artikel 35 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  2° voor de periodes van non-activiteit die met een periode van activiteit kunnen gelijkgesteld worden met het oog op de toekenning der uitkeringen binnen het raam van een der pensioenstelsels bedoeld in 1°;
  3° voor de periodes van verblijf in het buitenland.
  Voor de periodes van verblijf op het grondgebied van het vroegere Belgisch-Congo of in de vroegere gebieden Ruanda-Urundi, geldt deze uitsluiting slechts voor de periodes van verblijf na 31 december 1965;
  4° voor de periodes van onderwerping aan het pensioenstelsel der koloniale werknemers;
  5° voor de periodes van vrijwillige verzekering binnen het raam van de overzeese sociale zekerheid.

Art.3. De bijdragen waarvan sprake in de artikelen 1 en 2 hebben dezelfde bestemming als de bijdragen bedoeld in artikel 7, § 1, 1° van de wet van 31 augustus 1963 of als de bijdragen bestemd voor het stelsel der uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen binnen het raam van het sociaal statuut der zelfstandigen, naar gelang ze betrekking hebben op periodes die zich vóór of na 1 januari 1968 situeren.
  (alinea 2 opgeheven) <KB 18-09-1978, art. 1>
  (De bijdragen beoogd in het eerste lid vestigen evenwel geen recht op het onvoorwaardelijk pensioen indien zij betaald worden na 31 december 1984.) <KB 1985-10-01/30, art. 1, 002>

Art.4. § 1. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan onder:
  1° zelfstandige in de bij dit besluit bedoelde gebieden: ieder persoon die in deze gebieden een beroepsbezigheid heeft uitgeoefend uit hoofde waarvan hij noch door een arbeidsovereenkomst, noch door een statuut verbonden was;
  2° helper in dezelfde gebieden: ieder persoon, met uitsluiting van de echtgenoot, die een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroepsbezigheid heeft bijgestaan of vervangen zonder tegenover hem door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden.
  § 2.(Elk kalenderkwartaal waarvoor krachtens dit besluit een bijdrage werd betaald, komt in aanmerking met het oog op de toekenning van de uitkeringen bepaald in het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
  De jaren vóór 1957 komen met hetzelfde doel slechts in aanmerking indien de bij dit besluit bedoelde beroepsbezigheid zich over ten minste 185 dagen per jaar uitstrekte.) <KB 18-09-1978, art. 2>
  § 3. Worden gelijkgesteld met periodes van beroepsbezigheid, de periodes tijdens dewelke de betrokkene de hoedanigheid heeft gehad van kandidaat landbouwkolonist-stagiair of van leerling in een schoolhoeve.
  § 4. Het bewijs van de activiteit in de zin van dit artikel kan afgeleid worden uit bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens.

Art.5. § 1. Voor de toepassing van de artikelen 28 tot 46 en 51 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wordt de bezigheid in de zin van artikel 4, § 1 gelijkgesteld met een beroepsbezigheid in België.
  § 2. De bijdragen voorzien in de artikelen 1 en 2 zijn niet verschuldigd voor de periodes van ziekte of invaliditeit die een werkonbekwaamheid veroorzaakten van minstens 66 t.h.

Art.6. <KB 27-3-1970, art. 3> § 1. De personen die de in de artikelen 1 of 2 bedoelde regularisatiestortingen wensen te verrichten dienen, bij een ter post aangetekend schrijven, een aanvraag te richten tot de (Rijksinstituut) voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. <KB 18-09-1978, art. 3>
  § 2. Indien de man overlijdt na een in § 1 bedoelde aanvraag tot regularisatie te hebben ingediend, kan zijn weduwe de regularisatie verder zetten.
  Indien de man overleden is vooraleer een aanvraag tot regularisatie werd ingediend, mag de weduwe in de plaats van haar man dergelijke aanvraag indienen.
  § 3. Behalve wanneer reeds vroeger een geldige aanvraag tot regularisatie werd ingediend, wordt iedere aanvraag om rustpensioen, om overlevingspensioen (of om pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot) of van de weduwe van een gewezen kolonist, eveneens beschouwd als een in § 1 bedoelde aanvraag tot regularisatie. <KB 1985-10-01/30, art. 2, 002>
  § 4. Indien aan de aanvraag een gunstig gevolg wordt voorbehouden, kan de (Rijksinstituut) een aanzuiveringsplan opstellen voor de bijdragen die de betrokkene verschuldigd is voor de periode die verstreken is op de datum waarop de Rijksdienst zijn beslissing treft. <KB 18-09-1978, art. 3>
  Dit aanzuiveringsplan wordt medegedeeld aan de sociale verzekeringskas, waarbij de belanghebbende aangesloten is.

Art.7. De in artikel 3 bedoelde bijdragen worden, wanneer ze betrekking hebben op periodes die zich situeren na 1 januari 1968, in de loop van elk kalenderkwartaal geind door de sociale verzekeringskas waarbij de belanghebbende aangesloten is.

Art.8. § 1. Indien een persoon, die een aanvraag om regularisatie heeft ingediend, het door de (Rijksinstituut) opgelegd aanzuiveringsplan niet naleeft of de in artikel 7 bedoelde bijdragen niet betaalt, laat de sociale verzekeringskas aan de betrokkene bij ter post aangetekend schrijven een ingebrekestelling geworden.<KB 18-09-1978, art. 3>.
  Deze ingebrekestelling signaleert dat, bij ontstentenis van betaling binnen de maand, de betrokkene het recht verliest verder de stortingen te verrichten bedoeld, naar gelang van het geval, in artikel 6, § 4 of in artikel 7.Indien de betrokkene zijn verplichtingen niet nakomt, laat de sociale verzekeringskas een afschrift van de ingebrekestelling geworden aan de (Rijksinstituut). <KB 18-09-1978, art. 3>.
  § 2. Het verval van recht bedoeld in de voorgaande paragraaf belet niet dat de jaren, die, op het ogenblik van het verval, reeds gedekt waren door stortingen, zouden in aanmerking genomen worden.

Art.9. § 1. De personen die, binnen het raam van dit besluit een aanvraag om regularisatie indienen en zich in staat van behoefte bevinden of in een toestand die de staat van behoefte benadert, kunnen bij de Commissie voor vrijstelling van bijdragen een aanvraag indienen tot vrijstelling of vermindering van de krachtens dit besluit verschuldigde bijdragen.
  (De kalenderkwaartalen gelegen voor 1981 die ingevolge een beslissing van de bedoelde Commissie, niet gedekt zijn door de normaal verschuldigde bijdrage, worden niettmin in aanmerking genomen met het oog op de toekenning van uitkeringen ten laste van het Rijksinstituut.) <KB 1985-10-01/30, art. 3, 002>
  § 2. Het indienen van een aanvraag bij de Commissie voor vrijstelling van bijdragen schorst de in artikel 8, § 1 bedoelde termijn.

Art.10. De personen, die de bepalingen van dit besluit kunnen inroepen en een aanvraag indienen om uitkeringen, ten laste van de (Rijksinstituut) voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, binnen de zes maand te rekenen van hun terugkeer in België, na een verblijf in een van de door dit besluit bedoelde landen, zien hun rechten vastgesteld met terugwerkende kracht vanaf de eerste van de maand die volgt op deze van hun terugkeer. <KB 18-09-1978, art. 3>

Art.11. Dit besluit treedt in werking de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en heeft uitwerking op 1 januari 1968.

Art. 12. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.