22 SEPTEMBER 1966. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van de criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting, de inrichting en het onderhoud van de centra voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen. (NOTA 1 : Hoofdstuk I houdende de artikelen 2 tot en met 18 wordt opgeheven) - (NOTA 2 : opgeheven voor de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door BESL 1997-09-25/47, art. 3; Inwerkingtreding : 01-07-1997) - (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap door DDG 2002-03-18/35, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002) - (NOTA : opgeheven voor het Waals Gewest door BWG 2002-11-07/46, art. 24; Inwerkingtreding : 01-01-2003, met uitzondering van hoofdstuk II, bevattende de artikelen 19 tot en met 23) - (NOTA : de artikelen 19 tot en met 23 opgeheven voor het Waals Gewest door BWG 2002-11-07/47, art. 60; Inwerkingtreding : 01-01-2003) - (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 2003-12-12/45, art. 1; Inwerkingtreding : 17-02-2004) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 17-02-2004).
Art. 1
HOOFDSTUK I. - Criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting en de inrichting. <Zie NOTA 1 onder TITEL>.
Art. 2-15, 15bis, 16-18
HOOFDSTUK II. - Criteria van toekenning der toelagen voor onderhoud.
(NOTA : hoofdstuk II opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art. 19-23
HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen.
(NOTA : hoofdstuk III opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art. 24-25
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
(NOTA : hoofdstuk IV opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art. 26
Artikel 1. <Zie nota onder TITEL> De toelagen voor de oprichting, de vergroting, de inrichting en het onderhoud van de centra voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen worden toegekend volgens de bij dit besluit vastgestelde criteria.
Het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen verleent deze toelagen binnen de perken van de op zijn begroting uitgetrokken kredieten.
HOOFDSTUK I. - Criteria van toekenning der toelagen voor de oprichting, de vergroting en de inrichting.
Art.2. <Zie nota onder TITEL> § 1. De toelagen voor de oprichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor het in werking stellen van nieuwe centra; de toelagen voor de vergroting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitbreiding van bestaande centra.
Deze uitgaven omvatten:
1° wat de onroerende goederen betreft, hetzij de kosten van aankoop van de grond en de kosten van de opbouw van de gebouwen, hetzij de kosten van de aankoop en de verbouwing van de gebouwen, hetzij de huurprijs en de kosten van de verbouwing van de gebouwen;
2° wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van didactisch materieel en leerboeken en van meubilair;
§ 2. De toelagen voor de inrichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de reconversie of voor de modernisatie van de bestaande centra.
Deze uitgaven omvatten:
1° wat de onroerende goederen betreft, de kosten van de verbouwing van de gebouwen;
2° wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van didactisch materieel en leerboeken en van meubilair.
Art.3. <Zie nota onder TITEL> <MB 6-02-1979, art. 1> § 1. Het bedrag van de toegekende toelage is gelijk aan 60 pct. van de kosten van de aankopen, van de werken en van de huren die door het Rijksfonds als noodzakelijk worden erkend, zoals die kosten volgens de bepalingen van dit hoofdstuk zijn vastgesteld.
Wanneer het Rijksfonds het nodig oordeelt, vraagt het aan het centrum alle rechtvaardigingsstukken waaruit de werkelijkheid van deze kosten blijkt.
§ 2. Voor de uitgaven betreffende de uitrusting kan het Rijksfonds, op uitdrukkelijke aanvraag van het centrum, een terugbetaalbaar voorschot toestaan, bovenop het bedrag toegekend uit hoofde van §1, overeenstemmend met 40 pct. van de in aanmerking genomen kosten voor de aankopen.
De terugbetaling van dit voorschot geschiedt volgens de modaliteiten vastgesteld door het Rijksfonds in gemeen overleg met elk centrum, waarbij de terugbetalingstermijn niet langer mag zijn dan de termijn van afschrijving van de uitrusting voor dewelke het voorschot werd toegestaan, of waarbij de jaarlijkse terugbetaling niet minder mag bedragen dan 10 pct. van de in aanmerking genomen kosten van de aankopen.
De eerste terugbetaling dient te geschieden in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar volgend op de vereffening van de toelage slaande op de betrokken uitrusting.
Art.4. <Zie nota onder TITEL> Het Rijksfonds bepaalt voor elk centrum waarvoor het een toelage voor de oprichting, de vergroting of de inrichting toekent, het aantal minder-validen in functie waarvan het in de kosten van de aankopen, de werken en de huren tegemoetkomt. Dit aantal mag niet lager zijn dan tien.
Art.5. <Zie nota onder TITEL> § 1. (De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden:
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk bebouwd aantal m2; evenwel mag, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, het in aanmerking genomen aantal m2 niet meer bedragen dan 12,50 m2 per minder-valide;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als vastgesteld maximum niet overschrijden:
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van F 12.000 per m2;
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen.
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.) <MB 6-02-1979, art. 2> <Deze paragraaf is echter niet van toepassing op gebouwen waarvoor de werken aanvingen vóór 1 januari 1978>
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden slechts in aanmerking genomen ten belope van:
1° de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, met een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2; er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met voornoemde vermeerdering, de voor de berekening van de kosten van de werken van opbouw der gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° een maximumprijs van 1 500 F per m2.
§ 3. De kosten van aankoop van de gebouwen worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, ten belope van een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2.
§ 4. De kosten van de verbouwingswerken worden slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 t.h. van de prijs waarop het rijksfonds het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, ten belope van een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2.
§ 5. De huurkosten der gebouwen worden slechts in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds noodzakelijk oordeelt voor de uitvoering van de verbouwingswerken.
§ 6. De kosten van aankoop van didactisch materieel en leerboeken en van het meubilair worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs door het Rijksfonds vastgesteld op basis van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers.
(NOTA : Artikel 5 geldig voor de Franse Gemeenschap :
Art. 5. <Zie nota onder TITEL> § 1. (De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden:
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk bebouwd aantal m2; evenwel mag, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, het in aanmerking genomen aantal m2 niet meer bedragen dan 12,50 m2 per minder-valide;
(de Raad van beheer kan, op basis van de rechtvaardigingsgronden aangevoerd door de aanvrager, de in aanmerking genomen oppervlakte op 15 m2 per gehandicapte brengen, wanneer het centrum een opleiding geeft in de primaire of teritaire sectoren, en op 20 m2 per gehandicapte, wanneer het centrum een opleiding in de secundaire sector geeft.) <BFG 1993-04-19/43, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als vastgesteld maximum niet overschrijden:
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van F 12.000 per m2;
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen.
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.) <MB 6-02-1979, art. 2> <Deze paragraaf is echter niet van toepassing op gebouwen waarvoor de werken aanvingen vóór 1 januari 1978>
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden slechts in aanmerking genomen ten belope van:
1° de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, met een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2; er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met voornoemde vermeerdering, de voor de berekening van de kosten van de werken van opbouw der gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° een maximumprijs van 1 500 F per m2.
§ 3. De kosten van aankoop van de gebouwen worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, ten belope van een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2.
(Het werkelijk bebouwd aantal m2 dat voor de toekenning van de toelage in aanmerking wordt genomen in de kosten van aankoop van de gebouwen kan evenwel niet 150 % van de oppervlakte overschrijden die, rekening houdend met het aantal gehandicapten op grond waarvan het Fonds tegemoetkomt, in aanmerking zou zijn genomen krachtens de bepalingen van § 1, 1°, voor het optrekken van gebouwen.) <BFG 1993-04-19/43, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
§ 4. De kosten van de verbouwingswerken worden slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 t.h. van de prijs waarop het rijksfonds het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, ten belope van een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2.
§ 5. De huurkosten der gebouwen worden slechts in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds noodzakelijk oordeelt voor de uitvoering van de verbouwingswerken.
§ 6. De kosten van aankoop van didactisch materieel en leerboeken en van het meubilair worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs door het Rijksfonds vastgesteld op basis van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers.)
(NOTA : Artikel 5 voor het Waals Gewest :
Art. 5. <Zie nota onder TITEL> § 1. (De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden:
1° er wordt rekening gehouden met het werkelijk bebouwd aantal m2; evenwel mag, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, het in aanmerking genomen aantal m2 niet meer bedragen dan 12,50 m2 per minder-valide;
2° er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als vastgesteld maximum niet overschrijden:
a) de basiskostprijs, voorzien in het contract wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van (300 euro) per m2; <BWG 2001-12-13/47, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
b) de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen.
c) de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over de toegevoegde waarde dat, in toepassing van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag afgetrokken worden door de opdrachtgever.) <MB 6-02-1979, art. 2> <Deze paragraaf is echter niet van toepassing op gebouwen waarvoor de werken aanvingen vóór 1 januari 1978>
§ 2. De kosten van aankoop van de grond worden slechts in aanmerking genomen ten belope van:
1° de oppervlakte ingenomen door de gebouwen, vermeerderd, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, met een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2; er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de oppervlakte ingenomen door de gebouwen dat, zonder rekening te houden met voornoemde vermeerdering, de voor de berekening van de kosten van de werken van opbouw der gebouwen in aanmerking genomen oppervlakte overschrijdt;
2° een maximumprijs van (37 euro) per m2. <BWG 2001-12-13/47, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 3. De kosten van aankoop van de gebouwen worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs waarop het Rijksfonds het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, ten belope van een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2.
§ 4. De kosten van de verbouwingswerken worden slechts in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag gelijk aan 20 t.h. van de prijs waarop het rijksfonds het onroerend goed schat; het niet bebouwde gedeelte van de grond wordt bij deze schatting slechts in aanmerking genomen, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, ten belope van een oppervlakte van 2 m2 per minder-valide, met een minimum van 150 m2.
§ 5. De huurkosten der gebouwen worden slechts in aanmerking genomen gedurende de periode die het Rijksfonds noodzakelijk oordeelt voor de uitvoering van de verbouwingswerken.
§ 6. De kosten van aankoop van didactisch materieel en leerboeken en van het meubilair worden slechts in aanmerking genomen ten belope van de prijs door het Rijksfonds vastgesteld op basis van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers.)
Art.6. <Zie nota onder TITEL> De toelage toegekend voor de aankoop en de verbouwing van gebouwen mag in geen geval hoger zijn dan het maximum bedrag van de toelage dat, rekening houdend met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, bij toepassing van dit hoofdstuk verleend ware geweest voor de aankoop van de grond en de opbouw van de gebouwen.
Art.7. <Zie nota onder TITEL> § 1. De toelage voor de aankoop van de grond wordt slechts toegekend voor zover de aankoop niet plaats gehad heeft vóór de datum waarop de aanvraag om toelage overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk is ingediend.
De bepaling van het eerste lid is nochtans niet van toepassing op de aanvragen ingediend vóór het verstrijken van een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, voor zover de aankoop van de gronden gedaan is na 31 december 1965.
§ 2. De toelage voor de huur en het verbouwen van de gebouwen wordt slechts toegekend voor zover de duur van de huur, gelet op de belangrijkheid van de uit te voeren verbouwingswerken, door het Rijksfonds als voldoende wordt geacht.
Art.8. <Zie nota onder TITEL> Het Rijksfonds beslist over de aanvragen om toelage rekening houdend met de orde van belangrijkheid van de behoeften der diverse categorieën van minder-validen en der verschillende gewesten van het land, alsook met de respectieve mogelijkheden van beroeps- en economische integratie van de minder-validen die, gelet enerzijds op het werkingsplan van het centrum en anderzijds op de algemene economische voorwaarden, door de verschillende aanvragen geboden worden.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " en der verschillende gewesten van het land " vervangen door de woorden ", met een economisch verantwoorde geografische spreiding van de centra voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen, met de reeds vroeger ontvangen toelagen ". (BVE 1990-03-07/39, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990)>
Art.9. <Zie nota onder TITEL> Alleen de rechtspersonen kunnen aanspraak maken op de bij dit hoofdstuk voorziene toelagen.
De aanvraag moet de naam en het adres van de rechtspersoonaanvrager specificeren en wanneer het om een rechtspersoon van privaat recht gaat, gepaard gaan met:
1° de aanduiding van de naam en het adres van de personen die hem in de gerechtelijke en buitengerechtelijke akten vertegenwoordigen;
2° een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn statuten;
3° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voor ieder persoon die deel uitmaakt van zijn beheersorganen.
Wanneer de toelagen worden aangevraagd door een rechtspersoon van publiek recht die de onroerende goederen en de uitrusting ter beschikking wenst te stellen van een rechtspersoon van publiek of privaat recht, die het centrum inricht en beheert, moet de aanvraag daarenboven de naam en het adres van deze rechtspersoon van publiek of privaat recht aanduiden en, zo het om een rechtspersoon van privaat recht gaat, gepaard gaan met de op hem betrekking hebbende inlichtingen en documenten bedoeld bij het 1°, 2° en 3° van het tweede lid van dit artikel.
Art.10. <Zie nota onder TITEL> De aanvraag om toelage moet nauwkeurig haar voorwerp specificeren en het bewijs leveren van het belang dat de toekenning van de gevraagde toelage heeft voor de sociale reclassering van de minder-validen en inzonderheid:
1° de beroepen preciseren die zullen aangeleerd worden onder aanduiding van de afzetgebieden die zij, gelet op de toestand van de arbeidsmarkt, de minder-validen kunnen bieden en het gedetailleerd ontwerp van werkingsplan van het centrum inleveren, inzonderheid wat de duur en het programma van de leergangen betreft;
2° de categorie en het aantal minder-validen aanduiden voor wier beroepsopleiding of omscholing het centrum wordt opgericht, vergroot of ingericht.
(Onverminderd de bepalingen van artikel 12,9° en 10°, moet de aanvraag daarenboven de termijn vermelden binnen welke de gevraagde toelage zal aangewend worden, en vergezeld zijn van een voorontwerp dat de beoogde aankopen, werken en huren aanduidt, met schatting van hun kostprijs.) <MB 6-02-1979, art. 3>
Art.11. <Zie nota onder TITEL> Voor elke aanvraag neemt het Rijksfonds een principiële beslissing betreffende de toekenning van een toelage.
Ingeval de principiële beslissing gunstig is, vermeldt het Rijksfonds:
1° het aantal minder-validen in functie waarvan het zal tegemoetkomen;
2° de termijn welke de documenten, inlichtingen en verbintenissen, voorzien bij artikel 12, het moeten toegezonden worden.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt het tweede lid als volgt aangevuld :
" Deze termijn mag een periode van zes maanden niet overschrijden; in geval van overmacht kan deze termijn op verzoek van de aanvrager ingediend voor het verstrijken van deze termijn met maximum 6 maanden verlengd worden indien de aanvraag betrekking heeft op het toekennen van een toelage voor opbouw van gebouwen alsmede op de daarmee gepaard gaande aankoop van uitrusting. Indien de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon is, die aan voogdijverplichtingen is onderworpen, kan deze verlenging twee maal voor 6 maanden toegestaan worden." (BVE 1990-03-07/39, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990)>
<NOTA : Voor de Franse Gemeenschap, wordt het tweede lid als volgt aangevuld : " ...; deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden; in omstandigheden die volgens de raad van beheer kunnen worden gelijkgesteld met overmacht, kan deze termijn met ten hoogste zes maanden worden verlengd; wanneer de aanvrager een publiekrechtelijke rechtspersoon is, kan een tweede verlenging van zes maanden worden toegekend." (BFG 1990-10-25/41, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 04-02-1991); Dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>
Art.12. <Zie nota onder TITEL> De toelagen worden slechts toegekend voor zover de aanvrager, binnen de termijn opgelegd krachtens artikel 11, tweede lid, 2°, het Rijksfonds laat toekomen:
1° een volledig plan van de aankopen, werken en huren en inzonderheid:
a) wat de onroerende goederen betreft:
een uittreksel uit de stafkaart waarop de ligging van de aan te kopen gronden, de aan te kopen, te bouwen, te huren of te verbouwen gebouwen, is vermeld.
een uittreksel uit het kadastraal plan dat de percelen, 100 m in de omtrek van het centrum, opgeeft,
de plannen, doorsneden en gevels, op schaal van 1/100 van de aan te kopen, te bouwen of te verbouwen gebouwen,
een kostenbegroting van de prijs van de aan te kopen grond, van de aan te kopen, te huren of te verbouwen gebouwen, van de uit te voeren opbouw- of verbouwingswerken;
b) wat de uitrusting betreft:
een memorie die, gelet op de beroepen die aangeleerd zullen worden en op het werkingsplan van het centrum, het nut van de aankoop van het didactisch materieel en van de leerboeken en de noodzakelijkheid van de aankoop van het meubilair rechtvaardigt.
een kostenbegroting van de kosten van aankoop van het didactisch materieel, de leerboeken en het meubilair, vergezeld van de verkoopsvoorwaarden overgelegd door ten minste drie verschillende leveranciers;
2° (het bewijs dat hij over de nodige sommen beschikt om het verschil te dekken tussen de in de kostenbegrotingen voorziene kosten van de aankopen, werken en huren en het maximumbedrag van de eventuele toelage van het rijksfonds,hierin begrepen het terugbetaalbaar voorschot bedoeld in artikel 3,§2; wanneer deze sommen geheel of gedeeltelijk door een lening moeten gevormd worden, moet de aanvrager er een principiële belofte van een geldschieter bijvoegen betreffende het bedrag van de lening die moet worden toegestaan en de jaarlijkse rentevoet; deze rentevoet mag niet hoger zijn dan deze welke op de dag van de ondertekening van de belofte toegepast wordt door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor haar gewone hypothecaire leningen.) <MB 6-02-1979, art. 4>
3° de verbintenis om de procedure in acht te nemen ingesteld bij het besluit van de Regent van 11 februari 1946 houdende goedkeuring van de titels I en II, van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming;
4° de verbintenis, voorzien bij artikel 83 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen; de bestemming van de goederen voor de aankoop, de opbouw of de verbouwing waarvan een toelage wordt verleend moet behouden blijven gedurende de door het Rijksfonds bepaalde afschrijvingstermijn;
(NOTA : Voor het Waalse Gewest wordt 4° vervangen als volgt : "4° de verbintenis bedoeld in artikel 83 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen." <BWG 1996-12-12/42, art. 2, Inwerkingtreding : 01-01-1996>)
5° de verbintenis om, ten laatste bij het verstrijken van een termijn van een jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingstelling van het centrum, het aantal minder-validen in functie waarvan de toelage wordt toegekend in beroepsopleiding of omscholing te hebben;
6° de verbintenis om aan de voorwaarden van voorlopige en definitieve erkenning te voldoen;
7° de verbintenis om het geheel van de onroerende goederen en van de uitrusting te verzekeren tegen brand- en aanverwante risico's alsook de machines tegen het risico van breuk;
8° de verbintenis om de afgevaardigde van het Rijksfonds toe te laten ter plaatse de overeenstemming na te gaan van aankopen en de opbouw- en verbouwingswerken met het door het Rijksfonds goedgekeurd plan, alsook de bestemming gegeven aan de toegekende toelagen en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden, briefwisseling en andere nuttige documenten te raadplegen;
9° (de verbintenis in geval van aankoop van grond waarvoor de toelage wordt verleend op deze grond, de opbouw van de gebouwen te ondernemen binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van aankoop.) <MB 6-02-1979, art. 5>
10° (de verbintenis in geval van aankoop van een gebouw waarvoor de toelage wordt verleend, dit in gebruik te nemen binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van aankoop;) <MB 6-02-1979, art. 6>
11° (de aanduiding van de goederen waarop hij een hypotheek kan toestaan of de aanduiding van de andere zekerheden die hij kan geven ter waarborging van de verbintenissen, bedoeld bij het eerste lid,3° tot 10°, van onderhavig artikel) <MB 6-02-1979, art. 6>
(De termijnen, bedoeld in het eerste lid,9° en 10° , van onderhavig artikel kunnen door het Rijksfonds verlengd worden in geval van overmacht.) <MB 6-02-1979, art. 7>
(In de bij artikel 9, derde lid, bedoelde hypothese worden de toelagen slechts toegekend voor zover de bij het 4° tot 10° van het het eerste lid van onderhavig artikel bedoelde verbintenissen daarenboven tegengetekend zijn door de rechtspersonen van publiek of privaat recht ter wiens beschikking de onroerende goederen en de uitrusting worden gesteld.) <MB 6-02-1979, art. 7>
Art.13. <Zie nota onder TITEL> In de definitieve beslissing tot toekenning vermeldt het Rijksfonds het bedrag van de toegekende toelage met specificatie van :
1° de elementen op basis waarvan het bedrag van de toelage, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk werd berekend;
2° de wijzigingen die het eventueel denkt te moeten doen aanbrengen in het plan der aankopen, werken en huren en van de aanvaarding waarvan het de vereffening van de toelage afhankelijk stelt;
3° het bedrag en de rangorde van de hypothecaire inschrijving of van de andere zekerheden die het eventueel ter waarborging van de door de aanvrager aangegane verbintenissen vereist.
<NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt artikel 13 door de volgende bepaling vervangen :
"In de definitieve beslissing tot toekenning vermeldt het Rijksfonds het bedrag van de toegekende toelage, die nooit het bedrag mag overschrijden dat vastgesteld is in de principiële beslissing bedoeld bij artikel 11.
Tevens specificeert deze definitieve beslissing :
1° de elementen die, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, als basis hebben gediend voor de berekening van het bedrag van de toelage;
2° de wijzigingen die het Rijksfonds eventueel oordeelt te moeten laten aanbrengen aan het plan der aankopen, werken en huren; de vereffening van de toelage is afhankelijk gesteld van de aanvaarding hiervan;
3° het bedrag en de rangorde van de hypothecaire inschrijving of van de andere zekerheden die het Rijksfonds eventueel ter waarborging van de door de aanvrager aangegane verbintenis eist.
De definitieve beslissing vervalt ambtshalve en van rechtswege indien de werken niet aangevat zijn of de aankopen niet verricht zijn voor het verstrijken van het kwartaal dat volgt op het kwartaal dat door de aanvrager in het door het Rijksfonds goedgekeurd plan der aankopen, werken en huren aangeduid wordt als het kwartaal waarin de werken aangevat of de aankopen verricht zullen worden.
Indien overmacht aangevoerd wordt door de aanvrager voor het verstrijken van in voorgaand lid bedoelde termijn, kan de raad van beheer van het Rijksfonds deze termijn verlengen met een maximum van 6 maanden in geval van aanvragen om toelagen voor de opbouw van gebouwen, voor verbouwingswerken en voor daarmee gepaard gaande aankoop van uitrusting, of met een maximum van 3 maanden in geval van aanvragen om toelagen voor de aankoop van grond of gebouwen of voor de aankoop van uitrusting die niet gepaard gaat met de opbouw van gebouwen of met uitrustingswerken." (BVE 1990-03-07/39, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990)>
Art.14. <Zie nota onder TITEL> Het bedrag van de toegekende toelage wordt slechts vereffend voor zover de aankopen, werken of huren overeenkomstig het door het Rijksfonds goedgekeurd plan uitgevoerd zijn.
<NOTA : Voor de Franse Gemeenschap aktuele tekst wordt § 1 en er wordt een tweede § ingevoegd luidend als volgt : "§ 2. De definitieve beslissing tot toekenning houdt van ambtswege en van rechtswege op uitwerking te hebben indien de werken nog niet begonnen zijn of indien de aankopen niet werden gedaan voor het einde van het kwartaal volgend op het kwartaal dat, op voorstel van de aanvrager, in aanmerking komt voor het begin van de werken en het verrichten van de aankopen.
In omstandigheden die volgens de raad van beheer kunnen worden gelijkgesteld met overmacht, kan de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden worden verlengd." (BFG 1990-10-25/41, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 04-02-1991); Dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990>
Art.15. <Zie nota onder TITEL> <MB 6-02-1979, art. 8> § 1. De toelage betreffende de aankoop van de grond wordt ten vroegste vereffend op het ogenblik van de aankoop.
§ 2. De toelage betreffende de opbouw van de gebouwen wordt vereffend:
1° ten belope van 60 pct. naarmate het voorleggen door de aanvrager van de bewijsstukken inzake het verrichten van de werken voor de uitvoering van de ruwbouw.
2° ten belope van 30 pct. naarmate het voorleggen door de aanvrager, van de bewijsstukken inzake het uitvoeren van de werken voor de voltooiing en het in gebruik nemen van het gebouw, en na het overleggen van een verklaring waaruit blijkt dat de ruwbouw werkelijk voltooid is;
3° ten belope van de overblijvende 10 t.h. wanneer het centrum gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden minstens 80 pct. van het aantal minder-validen, in beroepsopleiding of omscholing had, in functie waarvan de toelage werd toegekend.
§ 3. De toelage betreffende de aankoop van gebouwen wordt ten vroegste vereffend op het ogenblik van de aankoop.
§ 4. De toelage betreffende de huur van de gebouwen wordt ten vroegste vereffend op de in de huurceel bepaalde vervaldagen.
§ 5. De toelage betreffende de verbouwing van de gebouwen wordt vereffend:
1° ten belope van 90 t.h. op het ogenblik van de ingebruikname van het verbouwde gebouw.
2° ten belope van de overblijvende 10 t.h. wanneer het centrum gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden minstens 80 pct. van het aantal minder-validen, in beroepsopleiding of omscholing had, in functie waarvan de toelage werd toegekend.
§ 6. De toelage betreffende de aankoop van didactisch materieel, leerboeken en meubilair wordt vereffend na voorlegging door de aanvrager van een kopie van de faktuur, en van een verklaring waaruit blijkt dat het didactisch materieel, de leerboeken en het meubilair in degelijke staat werden geleverd.
Art. 15bis. <Zie nota onder TITEL> <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap door BVE 1990-03-07/39, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1990> De toegekende toelage wordt evenwel niet vereffend indien de aanvraag om vereffening, met overlegging van de in artikel 15 bedoelde dokumenten ter staving, niet bij het Rijksfonds wordt ingediend voor het verstrijken van een termijn van 6 maanden te rekenen vanaf de betekening van de definitieve beslissing ingeval de werken of de aankopen reeds uitgevoerd zijn op het ogenblik van het nemen van de definitieve beslissing, of vanaf de uitvoering van de werken of aankopen zo deze nog niet uitgevoerd zijn op het ogenblik van het nemen van de definitieve beslissing.
Het niet naleven van deze verplichting brengt verval van de toegekende toelage met zich.
<NOTA : Ingevoegd voor de Franse Gemeenschap door BFG 1990-10-25/41, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 04-02-1991; Dit besluit is voor de eerste keer toepasselijk op de aanvragen met betrekking tot het jaar 1990; artikel 15bis wordt artikel 16, BFG 1993-04-19/43, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1992 : " Art. 16. De uitbetaling van de toegekende subsidies moet, op straffe van verval, met de bewijsstukken ter staving, worden aangevraagd binnen een termijn van zes maanden te rekenen, hetzij vanaf de datum van kennisgeving van de definitieve beslissing wanneer de werken of de aankopen op deze datum reeds werden verricht, hetzij vanaf de datum waarop de werken of aankopen waren gedaan, wanneer deze datum na die van de kennisgeving valt.">
Art.16. <Zie nota onder TITEL> <NOTA : Voor de Franse Gemeenschap wordt art. 16 opgeheven; BFG 1993-04-19/43, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1993>
De bij dit hoofdstuk bedoelde toelagen mogen eveneens geheel of gedeeltelijk toegekend worden voor de aankopen, werken en huren door het centrum voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen gedaan met het oog op de oprichting, de vergroting of inrichting van lokalen die bestemd zijn voor het herbergen van minder-validen die er in beroepsopleiding of omscholing vertoeven.
Deze toelagen mogen evenwel slechts toegekend worden ten uitzonderlijken titel, in de mate dat het noodzakelijk is dat het centrum het herbergen van het geheel of een deel van zijn bevolking verzekert om reden van bijzondere omstandigheden zoals de geografische inplanting van het centrum, de onvoldoende communicatiemiddelen waardoor het bediend wordt, de categorie van minder-validen tot wie het zich richt.
Art.17. <Zie nota onder TITEL> <MB 6-02-1979,art. 9> In geval van niet-naleving van de verbintenissen, bedoeld bij het eerste lid van artikel 12, 3° tot 10°, is de aanvrager gehouden tot de terugbetaling van de hem toegekende toelage.
(NOTA : Voor het Waalse Gewest wordt artikel 17 met een tweede lid aangevuld, luidend als volgt : " Indien de bestemming van de uitrustingen gewijzigd mag worden overeenkomstig artikel 83, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 5 juli 1963, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 12 december 1996, moet de aanvrager, enerzijds het Agentschap minstens het niet afgeloste deel van de subsidies terugbetalen, en anderzijds de meerwaarden als buitengewone ontvangsten of de minderwaarden als buitengewone lasten boeken, al naargelang de verkoopprijs hoger of lager is dan de restwaarde. " <BWG 1996-12-12/42, art. 3, Inwerkingtreding : 01-01-1996>)
Art.18. <Zie nota onder TITEL> <MB 6-02-1979, art. 10> § 1. De reeds gedane aankopen, werken en huren kunnen het voorwerp van de bij dit besluit voorziene toelagen slechts uitmaken voor zover de datum van de aankoop, van het begin van de werken of van de aanvang van de huur niet meer dan twee jaar het jaar voorafgaan voor hetwelk de aanvraag om toelage geldig is ingediend.
§ 2. In afwijking van §1 kan elke aankoop van grond gedaan na 31 december 1965 in aanmerking genomen worden voor de toekenning van de toelagen voorzien bij dit besluit.
HOOFDSTUK II. - Criteria van toekenning der toelagen voor onderhoud.
(NOTA : hoofdstuk II opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art.19. <Zie nota onder TITEL> Voor elk kalenderkwartaal wordt aan het centrum per minder-valide die voldoet aan de bij artikel 20 vastgestelde voorwaarden en die er, tijdens het voorgaand kalenderkwartaal de cursussen in de erkende afdeling voor beroepsopleiding of omscholing volgde, een som toegekend van 1725 F, 1650 F, 1575 F of 1500 F naargelang de lessenrooster van de door de minder-valide gevolgde leergangen van beroepsopleiding of omscholing respectievelijk per week ten minste veertig, van vijfendertig tot minder dan veertig, van dertig tot minder dan vijfendertig, van vijfentwintig tot minder dan dertig uren omvatte.
De sommen vastgesteld bij het eerste lid worden slechts in hun geheel verleend voor zover tijdens elke kalendermaand van het voorgaand kwartaal de minder-valide de leergangen in de erkende afdeling gedurende ten minste de helft van de door de lessenrooster voorziene uren gevolgd heeft. In dat verband worden de behoorlijk gerechtvaardigde uren afwezigheid gelijkgesteld met uren van werkelijke aanwezigheid in de leergangen; ingeval van afwezigheid wegens ziekte of ongeval, wordt evenwel deze gelijkstelling beperkt tot de periode van de eerste dertig dagen die volgen op de dag waarop de ziekte is begonnen of waarop het ongeval zich heeft voorgedaan.
Wanneer de minder-valide slechts voor twee kalendermaanden of voor één kalendermaand van het voorgaand kwartaal aan de bij het tweede lid vastgestelde voorwaarde voldoet, worden de bij het eerste lid vastgestelde sommen respectievelijk met een derde of met twee derden verminderd.
(NOTA : Artikel 19 geldig voor de Vlaamse Gemeenschap :
Art. 19. (Opgeheven) <BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997>)
(NOTA : Arikel 19 geldig voor het Waals Gewest :
Art. 19. <Zie nota onder TITEL> Voor elk kalenderkwartaal wordt aan het centrum per minder-valide die voldoet aan de bij artikel 20 vastgestelde voorwaarden en die er, tijdens het voorgaand kalenderkwartaal de cursussen in de erkende afdeling voor beroepsopleiding of omscholing volgde, een som toegekend van 1725 F, (41 euro), 1575 F of (37 euro) naargelang de lessenrooster van de door de minder-valide gevolgde leergangen van beroepsopleiding of omscholing respectievelijk per week ten minste veertig, van vijfendertig tot minder dan veertig, van dertig tot minder dan vijfendertig, van vijfentwintig tot minder dan dertig uren omvatte. <BWG 2001-12-13/47, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De sommen vastgesteld bij het eerste lid worden slechts in hun geheel verleend voor zover tijdens elke kalendermaand van het voorgaand kwartaal de minder-valide de leergangen in de erkende afdeling gedurende ten minste de helft van de door de lessenrooster voorziene uren gevolgd heeft. In dat verband worden de behoorlijk gerechtvaardigde uren afwezigheid gelijkgesteld met uren van werkelijke aanwezigheid in de leergangen; ingeval van afwezigheid wegens ziekte of ongeval, wordt evenwel deze gelijkstelling beperkt tot de periode van de eerste dertig dagen die volgen op de dag waarop de ziekte is begonnen of waarop het ongeval zich heeft voorgedaan.
Wanneer de minder-valide slechts voor twee kalendermaanden of voor één kalendermaand van het voorgaand kwartaal aan de bij het tweede lid vastgestelde voorwaarde voldoet, worden de bij het eerste lid vastgestelde sommen respectievelijk met een derde of met twee derden verminderd.)
Art.20. <Zie nota onder TITEL> De minder-valide, in beroepsopleiding of omscholing in het centrum, komt slechts voor de toekenning van de bij artikel 19 vastgestelde sommen in aanmerking, voor zover zijn omscholings- en sociale reclasseringsproces, opgemaakt overeenkomstig artikel 34 van het voornoemd koninklijk besluit van 5 juli 1963, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 januari 1966, besluit tot de noodzakelijkheid van een beroepsopleiding of omscholing in een centrum voor beroepsopleiding of omscholing van minder-validen.
Evenwel, kan de minder-valide, wiens omscholings- en sociale reclasseringsproces nog niet vastgesteld is geworden, eveneens in aanmerking komen op voorwaarde:
1° dat hij, vóór het verstrijken van het beschouwd voorgaand kalenderkwartaal, een aanvraag om inschrijving heeft ingediend en deze aanvraag niet het voorwerp van een beslissing tot weigering van inschrijving is geweest;
2° dat hij, vóór het verstrijken van het beschouwd voorgaand kalenderkwartaal, opgehouden heeft schoolplichtig te zijn.
(NOTA : art. 20 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art.21. <Zie nota onder TITEL> § 1. De toelage voor onderhoud wordt slechts verleend voor zover dat voor de beschouwde beroepsafdeling:
1° het centrum de definitieve of voorlopige erkenning geniet tijdens gans het kalenderkwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd;
2° het centrum de definitieve of voorlopige erkenning heeft genoten gedurende het kalenderkwartaal dat voorafgaat aan datgene waarvoor de toelage wordt gevraagd; wanneer het centrum, voor de beschouwde beroepsafdeling, slechts erkend werd gedurende een deel van het voorgaand kalenderkwartaal, worden slechts de volledige maanden welke het de erkenning genoot, in aanmerking genomen voor het berekenen van de toelage; in dat geval mogen, naargelang respectievelijk één of twee volle maanden in aanmerking worden genomen, de toegekende sommen één derde of twee derden van de bij artikel 19, eerste lid, vastgestelde bedragen niet overschrijden.
§ 2. Voor de beroepsafdelingen die voor de eerste maal worden erkend of die, na een onderbreking van hun erkenning opnieuw worden erkend, wordt het bedrag van de eerste driemaandelijkse toelage, welke na deze erkenning wordt toegekend, vermenigvuldigd met twee, twee en een half of vier, naargelang respectievelijk drie, twee of één maand activiteit voor de berekening van deze eerste toelage werden in aanmerking genomen bij toepassing van § 1 van dit artikel.
(NOTA : art. 21 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art.22. <Zie nota onder TITEL> § 1. Voor elk kalenderkwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd moet het centrum aan het Rijksfonds een verklaring op eer laten geworden die, per beroepsafdeling, voor elke maand van het voorgaand kalenderkwartaal en voor elke minder-valide die er zich in beroepsopleiding of omscholing bevond, de lessenrooster van de leergangen van de gevolgde beroepsopleiding of omscholing alsmede het aantal uren werkelijke aanwezigheid in de leergangen of een met een werkelijke aanwezigheid in de leergangen gelijk te stellen afwezigheid detailleert.
§ 2. De bij § 1 bedoelde verklaring moet worden ingediend vóór het verstrijken van de tweede maand van het kwartaal waarvoor de toelage wordt gevraagd.
De verklaring moet evenwel worden ingediend:
1° vóór het verstrijken van een periode van negentig dagen, te rekenen vanaf de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, wat de toelagen betreft die betrekking hebben op het vierde kwartaal 1965 en op het jaar 1966;
2° vóór het verstrijken van een periode van dertig dagen, te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot erkenning, wanneer het gaat om beroepsafdelingen die voor de eerste maal worden erkend of die, na een onderbreking van hun erkenning, opnieuw worden erkend.
(NOTA : art. 22 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art.23. <Zie nota onder TITEL> De bij dit hoofdstuk bedoelde toelagen worden slechts toegekend voor zover het centrum het Rijksfonds in het bezit stelt:
1° van een afschrift van de eindeboekjaarsrekeningen betreffende de jaren voor welke een toelage werd gevraagd;
2° van de verbintenis om de afgevaardigde van het Rijksfonds toe te staan ter plaatse de juistheid van de bij artikel 22 bedoelde verklaring te controleren, alsook de aan de toegekende toelage gegeven bestemming en daartoe alle registers, boeken, staten, boekhoudkundige bescheiden, briefwisseling en andere nuttige documenten te raadplegen.
(NOTA : art. 23 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen.
(NOTA : hoofdstuk III opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art.24. <Zie nota onder TITEL> De instellingen van openbaar nut beheerst door de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut zijn uitgesloten van het genot van de bij dit besluit voorziene toelagen.
(NOTA : art. 24 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art.25. <Zie nota onder TITEL> De bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies en vergoedingen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn, zijn van toepassing op de bij dit besluit voorziene verklaringen.
(NOTA : art. 25 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
(NOTA : hoofdstuk IV opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)
Art. 26. <Zie nota onder TITEL> Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, de bepalingen van hoofdstuk II uitgezonderd die uitwerking hebben met ingang van 1 oktober 1965.
(NOTA : art. 26 opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door BVR 1997-04-22/43, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-1997)