22 JULI 1966. - Koninklijk besluit tot toekenning van een herplaatsingspremie aan de werknemers die ten gevolge van de gehele of gedeeltelijke sluiting of van de vermindering der activiteit van steenkolenmijnen worden ontslagen.
Art. 1-2
AFDELING I. Herplaatsingspremie. <KB 08-03-1974, art. 2>
Art. 3-5
AFDELING II. Premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie. <KB 08-03-1974, art. 4>
Art. 5bis, 5ter, 5quater, 5quinquies
AFDELING IIbis. <ingevoegd bij KB 1987-04-10/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1984> Premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie Bijzondere bepalingen van toepassing op de ontslagen werknemers van de steenkoolmijn van Roton te Farciennes.
Art. 5sexies
AFDELING III. Gemene bepalingen. <KB 08-03-1974, art. 5>
Art. 6-8
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de verrichtingen inzake gehele of gedeeltelijke sluiting of vermindering der activiteit van steenkolenmijnen, indien die verrichtingen voldoen aan de voorwaarden, bepaald in artikel 56.2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Die voorwaarden worden geacht vervuld te zijn, wanneer de door die sluitingsverrichtingen getroffen werknemers krachtens een beslissing van de Hoge Autoriteit in aanmerking komen voor de in genoemd artikel bedoelde hulp en vergoedingen.
Art.2. <KB 08-03-1974, art. 1> De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening is ermede belast een herplaatsingspremie of een premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie toe te kennen aan de werknemers die ten gevolge van een in artikel 1 bepaalde verrichting ontslagen worden.
AFDELING I. _ Herplaatsingspremie.
Art.3. § 1. (Het bedrag van de in artikel 2 bedoelde (herplaatsingspremie) bedraagt: <KB 08-03-1974, art. 3, 1°>
a) (40 000 F) wanneer de ontslagen werknemer een betrekking bekleedt bij een andere werkgever (uit de steenkoolindustrie) dan die welke hem heeft ontslagen of wordt tewerkgesteld in aan andere mijn van dezelfde onderneming, binnen een maand die begint op de dag van het verstrijken van de opzeggingstermijn of, in geval van een onderling akkoord tussen de werkgever en de werknemer dat een einde stelt aan de arbeidsovereenkomst voor werklieden of bedienden zonder opzegging, op de datum waarop bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening op naam van de betrokken werknemer een dossier wordt aangelegd met het oog op eventuele toekenning van wederaanpassingsvergoedingen.<KB 24-06-1975, art. 1> <KB 08-03-1974, art. 3, 2°>
b) (30 000 F), wanneer de ontslagen werknemer een dergelijke betrekking bekleedt binnen twee maanden die beginnen op de in a) bedoelde data. <KB 24-06-1975, art. 1>
c) (20 000 F) wanneer de ontslagen werknemer een dergelijke betrekking bekleedt binnen drie maanden die beginnen op de in a) bedoelde data. <KB 24-06-1975, art. 1>
§ 2. De in § 1 bedoelde termijnen van een, twee of drie maanden worden respectievelijk op twee, drie en vier maanden gebracht, wanneer de in § 1, a), bedoelde begindatum van die termijnen samenvalt met de definitieve staking van de normale activiteit van de onderneming of van de mijn waar de werknemer was tewerkgesteld.) <KB 19-12-1966, art. 1>
§ 3. De nieuwe betrekking (in de steenkoolindustrie) moet worden bekleed in België,behalve wanneer het gaat om grensarbeiders die in België verblijven. <KB 08-03-1974, art. 3, 3°>
Art.4. De vereffening van de premie geschiedt op de volgende wijze:
§ 1. (De helft van de premie is betaalbaar zodra de in artikel 3 bedoelde nieuwe betrekking wordt bekleed, en zulks op basis van een door de nieuwe werkgever afgegeven attest, waaruit blijkt dat een arbeidsovereenkomst voor werklieden of bedienden met de betrokken werknemer is afgesloten of een door de werkgever afgeleverd attest dat bevestigt dat de werknemer werd herplaatst in een andere mijn die van dezelfde onderneming afhangt.) <KB 19-12-1966, art. 2>
Het restant is betaalbaar na zes maanden tewerkstelling, op voorwaarde dat de werknemer tijdens deze periode ten minste honderd dagen werkelijke arbeid heeft verricht.
De werknemer die tijdens voornoemde periode van zes maanden geen honderd dagen werkelijke arbeid heeft verricht, kan het aantal werkelijke arbeidsdagen aanvullen in een nieuwe periode die geen zes maanden mag overschrijden.
In dat geval wordt het restant van de premie uitbetaald, zodra de honderd dagen werkelijke arbeid zijn bereikt.
§ 2. De honderd dagen werkelijke arbeid die vereist zijn om het restant van de premie te kunnen ontvangen mogen verricht zijn bij een of meer werkgevers, op voorwaarde dat zij het zijn binnen twaalf maanden na de eerste tewerkstelling.
§ 2bis. (Wanneer de werknemer de honderd dagen werkelijke arbeid niet kan verrichten die vereist zijn om het restant van de premie te kunnen ontvangen binnen twaalf maanden na de eerste tewerkstelling wegens een arbeidsongeval dat een algehele maar tijdelijke arbeidsongeschiktheid van meer dan dertig arbeidsdagen ten gevolge heeft, wordt de bedoelde periode van twaalf maanden verlengd met een aantal arbeidsdagen dat gelijk is aan de duur van de arbeidsongeschiktheid.) <KB 13-08-1971, art. 1>
§ 3. De ontslagen werknemers die tot een centrum voor versnelde beroepsopleiding worden toegelaten behouden hun recht op de herplaatsingspremie.
De bij § 1 van artikel 3 van dit besluit vastgestelde termijnen beginnen te lopen bij het einde van de opleidingscyclus wanneer die met succes werd gevolgd.
De helft van de premie wordt uitbetaald vanaf het opnemen van een nieuwe betrekking in het aangeleerde beroep of in een gelijkaardige bezoldigde activiteit.
Het restant van de premie wordt uitbetaald zodra de werknemer honderd dagen werkelijke arbeid heeft gepresteerd in het aangeleerde beroep of in een gelijkaardige bezoldigde activiteit bij een of verscheidene werkgevers, op voorwaarde nochtans dat ze verricht werden in een periode die de eerste tewerkstelling met niet meer dan twaalf maanden mag overschrijden.
Dezelfde bepalingen gelden voor de werknemers die een individuele beroepsopleiding krijgen, voor zover die door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening wordt gelijkgesteld met een collectieve opleiding in een door hem opgericht of erkend centrum.
§ 3bis. (In afwijking van § 3, behouden de werknemers die met de instemming van de directeur van het bevoegde gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening hun opleidingscyclus hebben moeten onderbreken om redenen onafhankelijk van hun wil, hun recht op de herplaatsingspremie.) <KB 29-01-1969, art. 1, 1°>
In dit geval, beginnen de bij § 1 van artikel 3 bepaalde termijnen te lopen vanaf de datum waarop de directeur van het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zijn akkoord heeft gegeven omtrent de onderbreking van de opleidingscyclus.
§ 3ter. (In afwijking van § 3, wanneer de toestand van de gewestelijke arbeidsmarkt het niet mogelijk maakt de opgeleide werknemers te plaatsen in het aangeleerde beroep of in een gelijkaardige bezoldigde activiteit, en wanneer die onmogelijkheid behoorlijk is vastgesteld door de directeur van het bevoegde bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, behouden bovenbedoelde werknemers hun recht op de herplaatsingspremie, indien zij een nieuwe betrekking, aangeboden of erkend door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bekleden in een andere bedrijfstak dan die waarvoor zij werden opgeleid.
In dit geval, beginnen de bij § 1 van artikel 3 bepaalde termijnen te lopen vanaf de datum waarop de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de onmogelijkheid heeft vastgesteld om de werknemers te herplaatsen in het aangeleerde beroep of in een gelijkaardige bezoldigde activiteit.) <KB 29-01-1969, art. 1, 1°>
§ 4. De ontslagen werknemers die, overeenkomstig de bepalingen van artikel 161 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid, door de overheid worden tewerkgesteld, behouden hun recht op de herplaatsingspremie.
In hun geval beginnen de bij § 1 van artikel 3 van dit besluit vastgestelde termijnen te lopen vanaf de datum waarop aan hun tewerkstelling door de overheid een einde werd gesteld.
§ 5. (De ontslagen werknemers, opgeroepen om hun militaire dienst te doen in de loop van de periode waarin zij honderd dagen werkelijke arbeid moeten verrichten om het restant van de premie te bekomen waarvan zij de eerste tranche hebben ontvangen bij het bekleden van een nieuwe betrekking vóór hun oproeping onder de wapens, behouden hun recht op de tweede tranche van bedoelde premie.
In dit geval, houden de bij §§ 1 en 2 bepaalde termijnen op met lopen gedurende de militaire dienst. <KB 29-01-1969, art. 1, 2°>
§ 6. (De ontslagen werknemers, gerechtigden op de eerste tranche van de herplaatsingspremie ter gelegenheid van hun overplaatsing in een andere mijn van dezelfde onderneming, die door toevallige gebeurtenissen of door overmacht, behoorlijk vastgesteld door de directeur van het bevoegde gewestelijke bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, gedwongen zijn opnieuw een betrekking te komen bekleden in de mijn waar zij vóór hun overplaatsing tewerkgesteld waren, behouden hun recht op de tweede tranche van de herplaatsingspremie. In dit geval, houden de bij §§ 1 en 2 bepaalde termijnen op met lopen gedurende hun tewerkstelling in de bedrijfszetel waar zij genoopt werden terug te keren ten gevolge van toevallige gebeurtenissen of overmacht.) <KB 29-01-1969, art. 1, 2°>
Art.5. De werknemer, die getroffen wordt door verscheidene opeenvolgende in artikel 1 bedoelde sluitingsverrichtingen kan alleen dan een nieuwe premie genieten, wanneer het nieuwe ontslag ten minste twee jaar na de in artikel 4 vastgestelde datum voor de betaling van het restant der premie plaats heeft.
AFDELING II. _ Premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie.
Art. 5bis. <KB 08-03-1974, art. 4> De werknemer die de steenkoolindustrie definitief verlaat en die een nieuwe betrekking bekleedt in een andere bedrijfstak of die gerechtigd is op het rust- of invaliditeitspensioen of aan de voorwaarden voldoet om de regeling te kunnen genieten inzake wachtvergoedingen voor bejaarde of lichamelijk onvolwaardige werknemers uit de steenkoolindustrie, kan aanspraak maken op de premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie, zodra hij kan overleggen: hetzij een attest, afgegeven door de nieuwe werkgever, waaruit blijkt dat een arbeidsovereenkomst voor werklieden of een arbeidsovereenkomst voor bedienden met de betrokken werknemer is gesloten, hetzij een attest van de instelling die het rust- of invaliditeitspensioen uitbetaalt, hetzij een attest uitgereikt door de Administratie van het Mijnwezen van het Ministerie van Economische Zaken waarbij wordt vastgesteld dat hij de voorwaarden vervult om aanspraak te maken op de regeling inzake wachtvergoedingen voor bejaarde of lichamelijk onvolwaardige werknemers uit de steenkoolindustrie.
Art. 5ter. <KB 08-03-1974, art. 4> De in artikel 5bis bedoelde premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie bedraagt:
a) 62.500 F wanneer de werknemer minder dan dertien jaar dienst heeft in de steenkoolindustrie;
b) wanneer de werknemer ten minste dertien jaar dienst heeft in de steenkoolindustrie, wordt het bedrag van de premie bekomen door de som van 5.000 te vermenigvuldigen met het aantal jaren anciënniteit. Het bedrag van de premie mag evenwel niet hoger zijn dan 100.000 F.
De anciënniteit in de steenkoolindustrie wordt vastgesteld op basis van een getuigschrift, uitgereikt door het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers of door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen, naargelang het werklieden of bedienden betreft.
Art. 5quater. <KB 08-03-1974, art. 4> De werknemer, die in het genot is van de premie bij vertrek, en die opnieuw een betrekking bekleedt in de steenkoolindustrie, moet de ontvangen premie volledig terugbetalen aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Art. 5quinquies. <KB 22-08-1975, art. 1> De werknemer die de steenkoolindustrie heeft verlaten en in een centrum voor beroepsopleiding voor volwassenen wordt opgenomen, behoudt zijn recht op de premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie, voor zover de opleidingscyclus een aanvang nam in de loop van de wederaanpassingsperiode bepaald bij artikel 3bis van de wederaanpassingsovereenkomst tussen de Belgische Regering en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, gesloten op 2 februari 1965.
In zo'n geval, en uitsluitend ten aanzien van het bekomen van de premie bij vertrek, wordt de voormelde wederaanpassingsperiode verlengd met een duur als die van de opleidingscyclus die met vrucht dient te zijn gevolgd.
In afwijking van het voorgaande lid, behoudt de werknemer zijn recht op de premie bij vertrek, als hij, om redenen die buiten zijn wil liggen, zijn opleidingscyclus heeft moeten onderbreken en daarvoor de instemming kreeg van de directeur van het bevoegde gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
In dit geval en uitsluitend ten aanzien van de premie bij vertrek, wordt de wederaanpassingsperiode verlengd met een duur die gelijk is aan die van het gevolgde gedeelte van de opleidingscyclus.
De bepalingen van dit artikel gelden eveneens voor de werknemers die een individuele beroepsopleiding krijgen, voor zover die door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening wordt gelijkgesteld met een collectieve opleiding in een door hem opgericht of erkend centrum.
AFDELING IIbis.
Art. 5sexies. <ingevoegd bij KB 1987-04-10/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-10-1984> In afwijking van afdeling II, wordt de premie bij vertrek uit de steenkoolindustrie eveneens toegekend aan de werknemer die na zijn ontslag zonder betrekking gebleven is en die niet aan de voorwaarden voldoet om het rust- of invaliditeitspensioen of om de regeling inzake wachtvergoedingen voor bejaarde of lichamelijk onvolwaardige werknemers uit de steenkoolindustrie te genieten, evenals aan diegene die zich als zelfstandige vestigt.
De werknemer die zonder betrekking gebleven is moet een attest van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voorleggen tot staving van zijn hoedanigheid van werkzoekende.
De zelfstandige moet een attest voorleggen van inschrijving bij het Rijksinstituut voor sociale zekerheid van de zelfstandigen tot staving van zijn hoedanigheid van zelfstandige.
(De aanvraag moet, samen met het vereiste attest, binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van de publicatie van huidig wijzigend besluit, aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gericht worden.) <KB 1987-07-28/30, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-10-1984> <datum van de publikatie : 28-08-1987>
De afdanking door de steenkoolmijn van Roton verleent slechts recht op één enkele vertrekpremie.
AFDELING III. _ Gemene bepalingen.
Art.6. De werknemer die zich benadeeld acht door de beslissing die door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening te zijnen opzichte is getroffen, kan bij de Minister van Tewerkstelling en Arbeid beroep instellen; deze beslist na het advies te hebben ingewonnen van de bij het koninklijk besluit van van 26 januari 1966 opgerichte Nationale Commissie van Advies voor de toekenning van wederaanpassingshulp.
Art.7. <KB 19-12-1966, art. 3> Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1966 (met uitzondering van afdeling II, die toepasselijk is op de ontslagen werknemers van de steenkolenmijnen waarvan de activiteit definitief wordt stopgezet na 31 december 1973.) <KB 08-03-1974, art. 6>
Art. 8. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.