12 JULI 1966. - Wet op de rustoorden voor bejaarden. (NOTA 1 : opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 1984-05-10/30, art. 14, Inwerkingtreding : 1984-06-15) (NOTA 2 : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 1985-03-05/37, art. 20, 1°, Inwerkingtreding : 1985-01-01) (NOTA 3 : voor het Brusselse Gewest zie ORD 1992-02-20/31, art. 15, Inwerkingtreding : 1992-07-01) (NOTA 4 : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 1994-05-09/44, art. 15, 1°, Inwerkingtreding : 1994-05-09)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor de huisvesting van ouden van dagen.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Toezicht over de inrichtingen voor huisvesting van ouden van dagen.
Art. 4-6
HOOFDSTUK IV. - Sancties.
Art. 7-9
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Deze wet is van toepassing op alle verblijfsinrichtingen, beheerd door een publiekrechtelijke of door een privaatrechtelijke persoon, die onder de benaming van of in de hoedanigheid van "rusthuis", "rustoord", "tehuis voor ouden van dagen" aan personen van 60 jaar of ouder, die er op duurzame wijze verblijven, huisvesting bieden, met gehele of gedeeltelijke huishoudelijke- en gezinsverzorging.
De Koning kan de opsomming van artikel 1 aanvullen door er elke andere benaming aan toe te voegen, na advies van de bij artikel 4 ingestelde commissie te hebben ingewonnen.
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor de huisvesting van ouden van dagen.
Art.2. § 1. Ieder in artikel 1 van deze wet omschreven inrichting moet worden erkend door de Minister onder wie de openbare onderstand ressorteert. Deze erkenning geldt slechts voor de inrichting waarvoor ze is toegekend.
§ 2. a) De in voorgaande paragraaf bedoelde erkenning wordt verleend, geweigerd, tijdelijk of voorgoed ingetrokken door de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, onder de voorwaarden en in de vormen bepaald door de Koning, na advies van de bij artikel 4 ingestelde commissie te hebben ingewonnen.
b) Deze erkenning moet worden vermeld op alle akten, fakturen, brieven, bestelbiljetten en andere soortgelijke stukken uitgaande van de inrichting.
Art.3. De in artikel 1 bedoelde inrichtingen moeten voldoen aan de door de Koning vastgestelde normen, nadat het advies van de door artikel 4 ingestelde commissie is ingewonnen.
Die normen hebben onder meer betrekking op :
1° de vrijheid van de opgenomen personen en de eerbiediging van hun overtuiging;
2° de voeding, de hygiëne en de zorg voor de gezondheid;
3° de veiligheid;
4° het aantal, de bekwaamheid en de moraliteit van de personen werkzaam in de inrichting;
5° het gebouw;
6° de boekhouding.
HOOFDSTUK III. - Toezicht over de inrichtingen voor huisvesting van ouden van dagen.
Art.4. (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij ORD 1991-07-17/40, art. 22, 3°, Inwerkingtreding : 1992-01-15) Bij het Ministerie waartoe de openbare onderstand behoort, wordt een commissie opgericht voor de studie van de problemen betreffende de toepassing van deze wet.
Benevens de adviezen voorzien in de artikelen 1, 2, 3 en 7 brengt de commissie elk advies uit omtrent deze problemen, zowel op eigen initiatief als op verzoek van de Minister.
Art.5. (NOTA : opgeheven voor het Brusselse Gewest bij ORD 1991-07-17/40, art. 22, 3°, Inwerkingtreding : 1992-01-15)
§ 1. De bij vorig artikel ingestelde commissie bestaat uit een voorzitter elf werkende en elf plaatsvervangende leden, die benoemd worden door de Koning op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort.
Het mandaat van de voorzitter en van de leden duurt zes jaar en kan worden hernieuwd.
§ 2. Onder de werkende en plaatsvervangende leden worden vier leden aangeduid uit hoofde van hun terzake bekende bevoegdheid, en zijn er zeven ambtenaren van de terzake betrokken ministeries, waarvan één de directeur-generaal is van het Bestuur van de Openbare Onderstand en waarvan een andere doctor in de genees-, heel- en verloskunde is.
§ 3. De Koning bepaalt het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen welke toegekend worden aan de voorzitter, alsmede aan de leden van de commissie.
Art.6. § 1. Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, oefenen de door de Koning aangewezen ambtenaren of beambten van het Ministerie waartoe de openbare onderstand behoort, toezicht uit op de toepassing van de bepalingen van deze wet en van de krachtens deze wet genomen uitvoeringsbesluiten; dit toezicht brengt het recht mede de instelling te bezoeken en ter plaatse zelf kennis te nemen van alle stukken en bescheiden;
§ 2. Zij stellen de overtredingen vast in processen-verbaal die bewijskracht hebben behoudens tegenbewijs. Afschrift wordt de overtreders toegezonden uiterlijk binnen de drie dagen na de vaststelling van de overtreding.
HOOFDSTUK IV. - Sancties.
Art.7. De Minister onder wie de openbare onderstand ressorteert, kan bij een gemotiveerde beslissing de sluiting bevelen van een der in artikel 1 bedoelde inrichtingen, wanneer die niet beantwoordt aan de krachtens artikel 3 vastgestelde normen.
Die beslissing heeft evenwel slechts uitwerking nadat de Minister ze één maand na ontvangst van het door de commissie uitgebrachte advies bevestigd, mits deze commissie de voor de betrokken inrichting verantwoordelijke persoon heeft gehoord.
Art.8. § 1. (Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot tweeduizend frank of met één van die straffen alleen :
1° hij die, met overtreding van artikel 2, § 1, een in artikel 1 bedoelde inrichting exploiteert zonder de erkenning te hebben bekomen;
2° hij die, met overtreding van artikel 2, § 2, b, op de bedoelde akten geen melding heeft gemaakt van die vergunning of er ten onrechte melding van heeft gemaakt;
3° hij die, met overtreding van artikel 7, een inrichting exploiteert waarvoor een sluitingsmaatregel is getroffen.) <W 10-05-1967, art. 1>
4° hij die, in overtreding van artikel 8, een inrichting exploiteert ten aanzien waarvan een maatregel van sluiting werd getroffen.
§ 2. Bij herhaling binnen twee jaar vanaf het tijdstip waarop een vonnis waarbij een veroordeling wegens een der bij dit artikel bedoelde misdrijven uitgesproken is, in kracht van gewijsde is gegaan, kunnen de straffen worden verdubbeld.
§ 3. De natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een inrichting, in overtreding van de bepalingen van deze wet en van de krachtens deze wet genomen uitvoeringsbesluiten, exploiteert, is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten en van de gerechtskosten.
§ 4. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85 zijn op de in deze wet bepaalde overtredingen toepasselijk.
§ 5. De hoven en de rechtbanken kunnen bovendien de dader van het misdrijf verbieden een inrichting te exploiteren, zowel persoonlijk als door een tussenpersoon, gedurende een door hen te bepalen periode. Het verbod treedt in werking acht volle dagen na het betekenen van de veroordeling. (Overtreding van dit verbod wordt met gevangenisstraf van één maand tot zes maanden gestraft) <W 10-05-1967, art. 1>
Art. 9. Bij wijze van overgangsmaatregel genieten de thans bestaande inrichtingen een voorlopige erkenning, voor zover zij een erkenningsaanvraag, zoals bepaald bij artikel 2, indienen binnen zestig dagen volgend op de dag waarop deze wet in werking treedt.
(De Koning kan echter de in het voorgaande lid bedoelde voorlopige erkenning afhankelijk maken vanhet vervullen, binnen een door hem vastgestelde termijn, van bepaalde voorwaarden in verband met de brandbeveiliging, de verpleging, het geneeskundig toezicht en de beddencapaciteit.
De inrichtingen moeten hoe dan ook aan de overeenkomstig artikel 3 van dezelfde wet vastgestelde normen voldoen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet.) <W 10-05-1967, art. 2>