15 MAART 1966. _ Koninklijk besluit betreffende de spoedprocedure in geval van toepassing van artikel 2, 2°, f, der wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen.
Art. 1-7
Artikel 1. De onderneming, die de toepassing van artikel 2, 2°, f, der wet van 12 april 1985 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen wenst, moet de burgemeester der gemeente, waar de installaties die in moeilijkheden verkeren zich bevinden, alsmede de burgemeesters van de gemeenten waar voorlopige vervoerinstallaties moeten opgericht worden, daarvan verwittigen. Tegelijkertijd dient zij bij voorgenoemde burgemeesters een in tweevoud opgestelde aanvraag in om toelating te verkrijgen voor gasvervoer door middel van tijdelijke installaties te verrichten.
Art.2. Deze gedagtekende en ondertekende aanvragen moeten vergezeld gaan van een beschrijvende nota met alle nodige gegevens voor het oprichten der tijdelijke installaties, en inzonderheid met de redenen welke dit oprichten rechtvaardigen, de juiste ligging der installaties, de aard van het gas, de belangrijkheid der leveringen, de druk en het uurdebiet. Van deze nota worden zoveel exemplaren overgelegd, als er te bezetten eigendommen zijn plus twee.
Art.3. Onverminderd de politiebevoegdheid van de betrokken burgemeesters, wordt hun geschreven toestemming voor het dringend oprichten van tijdelijke installaties, onmiddellijk na de ontvangst der aanvraag, gegeven.
Eerst nadat hij deze toestemming heeft verkregen, kan de exploitant gebruik maken van private erven op voorwaarde dat de eigenaars van die erven daarmede instemmen.
Art.4. De burgemeesters of hun afgevaardigden zenden onmiddellijk een exemplaar van de aanvraag om gasvervoertoelating en de exemplaren min één van de erbij gevoegde beschrijvende nota, alsook een afschrift der gegeven toestemming naar de Minister tot wiens bevoegdheid de energie behoort.
Tegelijkertijd verwittigen zij de in artikel 3, tweede lid, bedoelde eigenaars.
Art.5. De toestemminghouder moet de noodzakelijke herstellingen van zijn installaties onmiddellijk en zonder onderbreking uitvoeren. Hij moet de tijdelijke gasinstallaties wegnemen of laten wegnemen, zodra de herstellingen voltooid zijn.
Art.6. Onderhavig besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 7. Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van onderhavig besluit.