1 JULI 1964. - Wet tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers (NOTA : wet houdende wijzigingen van de wet van 09-04-1930 die hetzelfde opschrift heeft, zie :1930-04-09/30) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-08-1990 en tekstbijwerking tot 08-07-2014)
HOOFDSTUK I. - De inobservatiestelling van de verdachten.
Art. 1-6
HOOFSTUK II. - De beschikkingen tot internering van de verdachten in staat van krankzinnigheid, zwakzinnigheid of geestesstoornis.
Art. 7-11
HOOFDSTUK III. - De samenstelling van de commissies en van de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij [1 en de oprichting van overlegstructuren]1.
Art. 12-13, 13bis
HOOFDSTUK IV. - De tenuitvoerlegging van de beschikkingen tot internering.
Art. 14-17
HOOFDSTUK V. - De invrijheidstelling van de geïnterneerden.
Art. 18-19, 19bis, 19ter, 20, 20bis
HOOFDSTUK VI. - De internering van de veroordeelden.
Art. 21
HOOFDSTUK VII.
Art. 22-23, 23bis, 24-25, 25bis, 25ter, 25quater, 26, 26bis
HOOFDSTUK VIII. - Algemene bepalingen.
Art. 27-32, M
HOOFDSTUK I. - De inobservatiestelling van de verdachten.
Art. 1. Wanneer er gronden zijn om aan te nemen dat de verdachte verkeert, hetzij in staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden, kunnen de onderzoeksgerechten, in de gevallen waarin de wet voorlopige hechtenis toelaat, een aanhoudingsbevel verlenen om hem in observatie te stellen.
Wanneer de verdachte reeds onder aanhoudingsbevel staat, kunnen de onderzoeksgerechten hem eveneens in observatie stellen. In dat geval is de beslissing tot inobservatiestelling, (...), op haar dagtekening een nieuwe beslissing over de handhaving van de hechtenis. <WVH 1990-07-20/35, art. 46, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-12-1990>
De inobservatiestelling geschiedt in de psychiatrische afdeling van een strafinrichting.
De onderzoeksrechter die een bevel tot aanhouding heeft verleend, kan bij uitzondering, bij met redenen omklede beschikking, gelasten dat dit aanhoudingsbevel ten uitvoer zal worden gelegd in de psychiatrische afdeling van een strafinrichting.
Deze beschikking zal slechts gehandhaafd worden voor zover zij binnen vijf dagen wordt bevestigd door de raadkamer (in de vorm bepaald in artikel 21 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis). Deze bevestiging is, op de datum van voormelde beschikking, een beslissing over de handhaving van de hechtenis. <WVH 1990-07-20/35, art. 46, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-12-1990>
De inobservatiestelling kan eveneens worden gelast door de vonnisgerechten in de gevallen waarin de wet voorlopige hechtenis toelaat.
Art.2. De inobservatiestelling kan worden gelast in elke stand van het geding, tot de eindbeslissing, de verdachte en zijn advocaat gehoord, hetzij ambtshalve hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de verdachte of van zijn advocaat.
De vordering en het verzoek moeten schriftelijk opgemaakt en met redenen omkleed zijn.
Zij worden gericht aan de raadkamer tot wanneer de beschikking van verwijzing is verleend; aan de correctionele rechtbank, vanaf de beschikking van verwijzing tot het vonnis; aan de kamer van beroep in correctionele zaken, vanaf het hoger beroep tot het arrest; aan de kamer van inbeschuldigingstelling vanaf de beschikking van verwijzing tot de kennisgeving van het arrest; aan dezelfde kamer gedurende de regeling van rechtsgebied; aan het Hof van assisen of, buiten de zittijden van dit hof, aan de kamer van inbeschuldigingstelling, vanaf de kennisgeving van het arrest van verwijzing.
Het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, beslist binnen vijftien dagen.
Behoudens het geval waarin de verdachte en zijn advocaat daarvan uitdrukkelijk afzien, doet de voorzitter van dit gerecht drie dagen vooraf, op een ter griffie gehouden bijzonder register, plaats, dag en uur van verschijning vermelden. De griffier geeft bij aangetekende brief daarvan kennis aan de verdachte en zijn advocaat en stelt het dossier gedurende achtenveertig uren ter beschikking van de laatstgenoemde.
Art.3. De verdachte mag steeds het bezoek ontvangen van door hem gekozen geneesheren en hun advies nopens de wenselijkheid van de inobservatiestelling overleggen.
Art.4. Het openbaar ministerie en de verdachte of zijn advocaat kunnen hoger beroep instellen tegen de beslissingen van de raadkamer en van de correctionele rechtbank, waarbij de inobservatiestelling wordt gelast of geweigerd.
Het hoger beroep wordt ingesteld en uitgewezen overeenkomstig de artikelen 19 en 20 van de wet van 20 april 1874.
Art.5.In de gevallen van de voorgaande artikelen wordt uitspraak gedaan in raadkamer.
Indien de verdachte het verzoekt wordt de openbaarheid van de behandeling bevolen, behoudens toepassing van [1 artikel 148]1 van de Grondwet.
----------
(1)<W 2014-05-05/09, art. 28, 017; Inwerkingtreding : 18-07-2014>
Art.6. De inobservatiestelling duurt ten hoogste een maand.
Blijkt de observatie na het verstrijken van die termijn nog onvoldoende, dan kan het gerecht dat de inobservatiestelling heeft gelast of de beschikking van de onderzoeksrechter heeft bevestigd gelasten dat zij ten hoogste één maand zal worden verlengd. Indien het Hof van assisen geen zitting heeft zal de kamer van inbeschuldigingstelling oordelen.
Deze verlenging kan worden hernieuwd; de inobservatiestelling mag in geen geval langer dan zes maanden duren.
De rechtspleging bij de artikelen 2, 3, 4 en 5 bepaald voor inobservatiestelling, vindt ook toepassing op de verzoeken tot verlenging.
Tijdens de observatie mag de verdachte de deskundigen, bij ter post aangetekende brief, de adviezen van de door hem gekozen geneesheren overleggen; de deskundigen moeten zich, alvorens te besluiten, in hun verslag over die adviezen uitspreken, voor zover zij ingediend zijn binnen vijftien dagen na de inobservatiestelling of iedere hernieuwing ervan.
De inobservatiestelling neemt een einde hetzij door het verstrijken van de termijn van een maand indien deze niet is hernieuwd, hetzij door het verstrijken van de termijn van zes maanden bepaald in het derde lid van dit artikel, hetzij door de beschikking van het gerecht dat gelast er een eind aan te maken.
Heeft de inobservatiestelling een einde genomen, dan blijft de verdachte onder aanhoudingsbevel en wordt hij in een (arresthuis) geplaatst, tenzij zijn internering wordt gelast overeenkomstig artikel 7. <W 1999-05-07/61, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
HOOFSTUK II. - De beschikkingen tot internering van de verdachten in staat van krankzinnigheid, zwakzinnigheid of geestesstoornis.
Art.7. De onderzoeksgerechten, tenzij het een politieke misdaad, een politiek wanbedrijf of een persdelict betreft, en de vonnisgerechten kunnen de internering gelasten van de verdachte die een feit, misdaad of wanbedrijf genoemd, heeft gepleegd en zich in een van de in artikel 1 bepaalde staten bevindt.
In afwijking van het enige artikel, nr. XV, van de wet van 25 oktober 1919, doet de rechter, wanneer de vordering tot internering bij de raadkamer aanhangig is gemaakt, ten minste vier dagen vooraf, op een ter griffie gehouden bijzonder register, plaats, dag en uur van verschijning vermelden. De griffier geeft bij aangetekende brief daarvan kennis aan de verdachte en zijn advocaat, indien er een aangewezen is in het geding. Het dossier wordt ten minste vier dagen vóór die verschijning op de griffie ter beschikking gesteld van partijen.
Art.8. Het openbaar ministerie en de verdachte of zijn advocaat kunnen voor de kamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep instellen tegen de beschikkingen van de raadkamer, waarbij de internering wordt gelast of geweigerd.
De in het eerste lid bedoelde personen kunnen ook hoger beroep instellen tegen de beschikkingen van het vonnisgerecht waarbij de internering gelast of geweigerd wordt.
Het hoger beroep wordt ingesteld in de vormen en binnen de termijnen gesteld in de artikelen 203 en 203bis van het Wetboek van strafvordering en in artikel 8 van de wet van 1 mei 1849; het geschiedt bij een verklaring ter griffie van de correctionele rechtbank, behoudens in de gevallen bepaald bij artikel 8 van de wet van 1 mei 1849 en bij de wet van 25 juli 1893, gewijzigd bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 20 januari 1936.
Art.9. De onderzoeksgerechten kunnen, evenals de vonnisgerechten die mochten te beschikken hebben over een vordering of een verzoek tot internering, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, of hetzij op verzoek van de verdachte en van zijn advocaat, gelasten dat getuigen en deskundigen zullen worden verhoord.
Behalve in de gevallen waarin de openbaarheid gevaarlijk wordt geacht voor de orde en de goede zeden, is de zitting van de onderzoeksgerechten openbaar indien de verdachte het verzoekt. Voor de vonnisgerechten waar de openbaarheid regel is, kan het vonnisgerecht de sluiting der deuren gelasten indien de verdachte het verzoekt en het openbaar ministerie zich er niet tegen verzet.
Art.10.Blijkt uit de behandeling voor het Hof van assisen dat de beschuldigde zich in een van de in artikel 1 bepaalde staten schijnt te bevinden, of stelt de beschuldigde of zijn advocaat het voor, dan worden aan de jury als volgt luidende bijkomende vragen gesteld : " Staat het vast dat beschuldigde dusdanig feit, misdaad of wanbedrijf genoemd, heeft gepleegd? Staat het vast dat beschuldigde verkeert hetzij in staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden? "!" Luidt het antwoord bevestigend, dan wordt door het Hof over de internering beslist overeenkomstig artikel 7 van deze wet en [1 artikel 343 van het Wetboek van strafvordering]1.
Wanneer het een politieke misdaad, een politiek wanbedrijf of een persdelict betreft, kan de internering niet dan met eenparigheid van stemmen van het Hof en van de gezworenen worden gelast.
----------
(1)<W 2009-12-21/14, art. 233, 012; Inwerkingtreding : 21-01-2010>
Art.11. Ingeval de internering wordt bevolen, wordt de verdachte of de beschuldigde veroordeeld in de kosten en, indien daartoe aanleiding bestaat, tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.
In hetzelfde geval beslissen het onderzoeksgerecht en het vonnisgerecht waarbij de burgerlijke rechtsvordering aanhangig is gemaakt overeenkomstig artikel 1386bis van het Burgerlijk Wetboek, over deze vordering en tegelijk over de publieke vordering. Zij beslissen ook over de kosten.
HOOFDSTUK III. - De samenstelling van de commissies en van de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij [1 en de oprichting van overlegstructuren]1.
----------
(1)
Art.12. Bij elke psychiatrische afdeling wordt een commissie tot bescherming van de maatschappij ingesteld.
De commissies tot bescherming van de maatschappij bestaan uit drie leden : een werkend of een eremagistraat, die voorzitter is, een advocaat en een geneesheer.
De leden van de commissies worden benoemd voor drie jaren; zij hebben elk een of meer plaatsvervangers.
De voorzitter en zijn plaatsvervangers worden aangewezen door de eerste-voorzitter van het Hof van beroep. De advocaat en zijn plaatsvervangers worden door de Minister van Justitie gekozen uit twee lijsten van drie namen, voorgedragen, de een door de procureur des Konings, de ander door de stafhouder van de Orde van advocaten. De geneesheer en zijn plaatsvervangers worden aangewezen door de Minister van Justitie.
Buiten de reis- en verblijfkosten ontvangen de leden en hun plaatsvervangers per vergadering een vergoeding, waarvan de Minister van Justitie het bedrag vaststelt.
Een door de Minister van Justitie aangewezen beambte neemt het ambt van secretaris waar.
Art.13. Er wordt ook een hoge commissie tot bescherming van de maatschappij ingesteld, die bestaat uit drie leden : een werkend of een eremagistraat van het Hof van cassatie of van een Hof van beroep, die voorzitter is, een advocaat en de geneesheer-directeur van de antropologische dienst bij de strafinrichting.
Voor ieder lid worden twee of meer plaatsvervangers benoemd, zodanig gekozen dat de commissie in elk van beide landstalen kan beslissen.
De voorzitter en zijn plaatsvervangers worden aangewezen door de eerste-voorzitter van het Hof van cassatie. De advocaat en zijn plaatsvervangers worden door de Minister van Justitie gekozen uit drie lijsten van drie namen opgemaakt door de stafhouders van de raden der Orde bij de hoven van beroep. De plaatsvervangers van de geneesheer-directeur worden benoemd door de Minister van Justitie.
Aan de commissie worden één of meer magistraten van de parketten-generaal, aangewezen door de Minister van Justitie, verbonden.
Die aanwijzingen geschieden voor een termijn van zes jaren.
Buiten de reis- en verblijfkosten ontvangen de leden van de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij, per vergadering, een vergoeding, waarvan de Minister van Justitie het bedrag vaststelt.
Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door ambtenaren, aangewezen door de Minister van Justitie.
Art. 13bis. [1 Op federaal en lokaal niveau worden overlegstructuren inzake de toepassing van deze wet opgericht. Deze overlegstructuren hebben tot taak de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet, op regelmatige basis samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2006-12-27/33, art. 39, 013; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
HOOFDSTUK IV. - De tenuitvoerlegging van de beschikkingen tot internering.
Art.14.De internering vindt plaats in een inrichting aangewezen door de commissie tot bescherming van de maatschappij.
Deze wordt gekozen uit de inrichtingen georganiseerd door de regering. De commissie kan evenwel, om therapeutische redenen en bij speciaal met redenen omklede beslissing, de plaatsing en bewaring gelasten in een inrichting die daarvoor geschikt is uit het oogpunt van veiligheid en verzorging. (De geschikte instellingen die geïnterneerden opnemen, kunnen daarvoor een subsidie ten laste van het budget van de Staat krijgen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de categorieën van geïnterneerden voor wie de instellingen recht op die subsidie hebben, evenals de regels voor de toekenning van die subsidie.) <W 2006-12-27/31, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
De commissie die zich moet uitspreken over de aanwijzing van een inrichting, kan vooraf het advies inwinnen van het oriënteringscentrum dat door de Koning zal worden ingesteld.
Op het ogenblik dat de internering gelast is, wordt de verdachte, als hij in observatie is, in de psychiatrische afdeling gelaten in afwachting dat de commissie tot bescherming van de maatschappij een inrichting aanwijst.
Is de verdachte, op het ogenblik dat de internering gelast is, in hechtenis in een strafinrichting, dan heeft de internering voorlopig plaats in de psychiatrische afdeling van die inrichting of, bij gebreke daarvan, in een afdeling aangewezen door het gerecht dat de internering gelast.
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 14. De internering vindt plaats in een inrichting aangewezen door de commissie tot bescherming van de maatschappij. [1 Zij wordt gekozen uit de inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij georganiseeerd door de federale overheid of uit de forensische psychiatrische centra georganiseerd door de federale overheid en aangewezen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad op voorstel van de voor justitie, volksgezondheid en sociale zaken bevoegde ministers.]1 De commissie kan evenwel, om therapeutische redenen en bij speciaal met redenen omklede beslissing, de plaatsing en bewaring gelasten in een inrichting die daarvoor geschikt is uit het oogpunt van veiligheid en verzorging. (De geschikte instellingen die geïnterneerden opnemen, kunnen daarvoor een subsidie ten laste van het budget van de Staat krijgen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de categorieën van geïnterneerden voor wie de instellingen recht op die subsidie hebben, evenals de regels voor de toekenning van die subsidie.) <W 2006-12-27/31, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 07-01-2007> De commissie die zich moet uitspreken over de aanwijzing van een inrichting, kan vooraf het advies inwinnen van het oriënteringscentrum dat door de Koning zal worden ingesteld. Op het ogenblik dat de internering gelast is, wordt de verdachte, als hij in observatie is, in de psychiatrische afdeling gelaten in afwachting dat de commissie tot bescherming van de maatschappij een inrichting aanwijst. Is de verdachte, op het ogenblik dat de internering gelast is, in hechtenis in een strafinrichting, dan heeft de internering voorlopig plaats in de psychiatrische afdeling van die inrichting of, bij gebreke daarvan, in een afdeling aangewezen door het gerecht dat de internering gelast.
----------
(1)<W 2013-12-26/09, art. 33, 016; Inwerkingtreding : 01-05-2014 (voir KB 2014-07-01/01, art. 2)>
Art.15. De commissie kan, ambtshalve of op verzoek van de Minister van Justitie, van de procureur des Konings, van de geïnterneerde of van zijn advocaat, de overbrenging van de geïnterneerde naar een andere inrichting gelasten.
Het verzoek van de geïnterneerde of zijn advocaat kan slechts worden hernieuwd na het verstrijken van een termijn van zes maanden.
De commissie kan voor de geïnterneerde een stelsel van beperkte vrijheid toestaan, waarvan de Minister van Justitie de voorwaarden en de modaliteiten bepaalt.
Art.16. Alvorens te beslissen met toepassing van de artikelen 14 en 15, kan de commissie het advies inwinnen van een door haar gekozen geneesheer die al dan niet tot de administratie behoort.
De geïnterneerde kan zich ook laten onderzoeken door een geneesheer naar zijn keuze en diens advies overleggen. Deze geneesheer kan kennis nemen van het dossier van de geïnterneerde.
De procureur des Konings van het arrondissement, de directeur of de geneesheer van de inrichting tot bescherming van de maatschappij of van de geschikte inrichting uit het oogpunt van veiligheid en verzorging. de geïnterneerde en zijn advocaat worden gehoord. Het dossier wordt gedurende vier dagen ter beschikking van de advocaat van de geïnterneerde gesteld.
De debatten hebben plaats met gesloten deuren.
De geïnterneerde wordt vertegenwoordigd door zijn advocaat ingeval het nadelig zou zijn medisch-psychiatrische kwesties betreffende zijn toestand in zijn tegenwoordigheid te onderzoeken.
De reclasserings- en voogdijdiensten kunnen zich bij de behandeling laten vertegenwoordigen door gedelegeerden, die daartoe door de Minister van Justitie zijn erkend.
Aleen de drie leden van de commissie en de secretaris zijn bij de beraadslaging aanwezig.
Art.17. In dringende gevallen kan de voorzitter van de commissie voorlopig de overbrenging naar een nadere inrichting gelasten. Zijn beslissing wordt voorgelegd aan de commissie, die tijdens haar eerstkomende vergadering uitspraak doet.
In hetzelfde geval kan ook de Minister van Justitie om redenen van veiligheid voorlopig de overbrenging van de betrokkene naar een andere inrichting gelasten. Hij geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de commissie.
HOOFDSTUK V. - De invrijheidstelling van de geïnterneerden.
Art.18.De commissie houdt zich op de hoogte van de toestand van de geïnterneerde en kan zich met het oog daarop naar de plaats van zijn internering begeven of deze taak aan een van haar leden opdragen. Zij kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de procureur des Konings, van de geïnterneerde of van zijn advocaat, gelasten dat de geïnterneerde voorgoed of op proef in vrijheid zal worden gesteld, wanneer zijn geestestoestand voldoende verbeterd is en de voorwaarden voor zijn reclassering vervuld zijn. Wordt het verzoek van de geïnterneerde of zijn advocaat afgewezen, dan kan het niet hernieuwd worden vóór het verstrijken van een termijn van zes maanden met ingang van de datum van de (definitieve) afwijzing. <W 1998-02-10/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 28-03-1998>
[1 Hiertoe kan de commissie, ambtshalve of op het verzoek van de geïnterneerde of zijn advocaat, aan de arrondissementele afdeling van de Dienst Justitiehuizen van de FOD Justitie van de verblijfplaats van de geïnterneerde opdracht geven tot het opstellen van een beknopt voorlichtingsrapport of het uitvoeren van een maatschappelijke enquête. De Koning bepaalt de nadere regels inzake het beknopt voorlichtingsrapport en de maatschappelijke enquête.
Deze rapporten en deze onderzoeken mogen alleen de pertinente elementen bevatten die van aard zijn de overheid die het verzoek tot de dienst van de justitiehuizen richtte in te lichten over de opportuniteit van de overwogen maatregel of straf.]1
Het bepaalde in artikel 16 is van toepassing. In dringende gevallen kan de voorzitter van de commissie voorlopig de invrijheidstelling van de geïnterneerde gelasten; hij geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de procureur des Konings. Zijn beslissing wordt voorgelegd aan de commissie, die tijdens haar eerstkomende vergadering uitspraak doet.
----------
(1)<W 2006-12-27/33, art. 40, 013; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Art.19.[1 De beslissing tot invrijheidstelling wordt uitvoerbaar na een termijn van vier dagen te rekenen van de uitspraak van de beslissing tot invrijheidstelling.]1
[1 De procureur des Konings]1 kan, binnen die termijn, door de directeur van de inrichting of door een deurwaarder, aan de geïnterneerde doen betekenen dat hij zich tegen de tenuitvoerlegging van de beslissing verzet. Hij geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de secretaris van de commissie tot bescherming van de maatschappij, die het dossier onverwijld doorzendt aan het secretariaat van de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij.
Het verzet heeft schorsende kracht.
De hoge commissie tot bescherming van de maatschappij beslist binnen een maand over het verzet; de geïnterneerde en zijn advocaat worden gehoord; het bepaalde in artikel 16 is bovendien van toepassing.
----------
(1)<W 2006-12-27/33, art. 41, 013; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
Art. 19bis. <Ingevoegd bij W 1998-02-10/57, art. 3; Inwerkingtreding : 28-03-1998> De geïnterneerde wordt van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om invrijheidstelling in kennis gesteld door de directeur van de inrichting uiterlijk twee dagen nadat die beslissing is gewezen.
De advocaat van de geïnterneerde kan binnen (vijftien) dagen na de kennisgeving tegen die beslissing hoger beroep instellen bij de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij. <W 2003-02-25/44, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 08-05-2003>
Het hoger beroep wordt ingesteld, hetzij door een verklaring afgelegd op het secretariaat van de commissie tot bescherming van de maatschappij die de beslissing gewezen heeft, hetzij door een verklaring afgelegd ter griffie van de inrichting voor bescherming van de maatschappij of van de ervan afhangende psychiatrische inrichting waarin de geïnterneerde is opgenomen.
Wanneer het hoger beroep wordt ingesteld door een verklaring afgelegd ter griffie van de inrichting waarin de geïnterneerde is opgenomen, geeft de directeur van die inrichting daarvan onmiddellijk kennis aan de secretaris van de commissie tot bescherming van de maatschappij die de beslissing gewezen heeft en zendt hij hem binnen vierentwintig uur een afschrift van de verklaring van hoger beroep.
De secretaris van de commissie tot bescherming van de maatschappij zendt het dossier onverwijld over aan de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij.
De hoge commissie tot bescherming van de maatschappij beslist binnen een maand over het hoger beroep; de geïnterneerde en zijn advocaat worden gehoord; het bepaalde in artikel 16 is bovendien van toepassing.
Art. 19ter. <Ingevoegd bij W 2003-02-25/45, art. 2; Inwerkingtreding : 08-05-2003> Het Cassatieberoep tegen een door de Hoge Commissie tot bescherming van de maatschappij genomen beslissing die de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot invrijheidstelling van de geïnterneerde bevestigd of die het verzet van de procureur des Konings tegen de beslissing tot invrijheidstelling van de geïnterneerde gegrond verklaart, kan alleen door de advocaat van de geïnterneerde worden ingesteld.
Art.20.Wordt de invrijheidstelling op proef gelast, dan wordt de geïnterneerde onderworpen aan een sociaal-geneeskundige voogdij; in de beslissing tot vrijheidstelling wordt bepaald hoelang en op welke wijze deze voogdij zal worden uitgeoefend.
(Indien de op proef invrijheidgestelde geïnterneerd is wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377 [2 et 377quater]2 van het Strafwetboek, omvat de sociaalgeneeskundige voogdij bedoeld in het eerste lid de verplichting een begeleiding of behandeling in een dienst gespecialiseerd in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten te volgen.
De commissie nodigt de betrokkene uit een bevoegde persoon of dienst te kiezen. Die keuze wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie.
Deze dienst of persoon die de opdracht aanneemt, brengt aan de commissie [1 alsook aan de justitieassistent die is aangeduid om de sociale voogdij te verzekeren]1, binnen een maand na de invrijheidstelling op proef en telkens als de dienst of persoon het nuttig acht, of op verzoek van de commissie en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de begeleiding of de behandeling.
Het in het vierde lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling.) <W 2000-11-28/35, art. 43, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
Is in de gedragingen of de geestestoestand van de invrijheidgestelde een gevaar voor de maatschappij waarneembaar, met name wanneer hij de hem opgelegde voorwaarden niet in acht neemt, dan kan hij op vordering van de procureur des Konings van het arrondissement waar hij wordt aangetroffen, opnieuw in een psychiatrische afdeling worden opgenomen. Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig de artikelen 14 en 16.
[1 In het kader van deze voogdij, wordt de invrijheidgestelde tevens onderworpen aan een sociale voogdij, die wordt uitgeoefend door de justitieassistent die hiertoe door de directeur van het Justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement van de verblijfplaats van de invrijheidgestelde wordt aangeduid. Deze voogdij maakt het mogelijk een sociale begeleiding te waarborgen die tot doel heeft recidive te voorkomen door de opvolging en het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Deze justitieassistent brengt binnen een maand na de invrijheidstelling verslag uit aan de commissie, en verder telkens als hij het nuttig acht of telkens als de commissie hem erom verzoekt, en ten minste om de zes maanden. Hij stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nodig acht.]1
----------
(1)<W 2006-12-27/33, art. 42, 013; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
(2)<W 2014-04-10/24, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
Art. 20bis.<W 2000-11-28/35, art. 44, 007; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Het met redenen omklede advies van een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is vereist voor de definitieve invrijheidstelling of de invrijheidstelling op proef van ieder die geïnterneerd is wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377 [1 et 377quater]1 van het Strafwetboek, of voor een van de feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 381 en 383 tot 387 van hetzelfde Wetboek indien ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming.
In geval van invrijheidstelling op proef kan de commissie bovendien, en zulks voor de duur van de proefperiode die zij bepaalt bij de invrijheidstelling op proef, betrokkene als voorwaarde het verbod opleggen om :
1° in welke hoedanigheid ook deel te nemen aan onderwijs in een openbare of particuliere instelling die minderjarigen opvangt;
2° deel uit te maken, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging waarvan de activiteit in hoofdzaak op minderjarigen gericht is;
3° een activiteit toegewezen te krijgen die de betrokkene in een vertrouwens- of een gezagsrelatie tegenover minderjarigen plaatst, als vrijwilliger, als lid van het statutair of contractueel personeel of als lid van de organen van bestuur en beheer, van elke rechtspersoon of feitelijke vereniging.
----------
(1)<W 2014-04-10/24, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
HOOFDSTUK VI. - De internering van de veroordeelden.
Art.21. De wegens misdaad of wanbedrijf veroordeelde personen die, tijdens hun hechtenis, in staat van krankzinnigheid of in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid worden bevonden, die hen ongeschikt maakt tot het controleren van hun daden kunnen geïnterneerd worden krachtens een beslissing van de Minister van Justitie, genomen op eensluidend advies van de commissie tot bescherming van de maatschappij.
De internering heeft plaats in de inrichting die de commissie tot bescherming van de maatschappij aanwijst overeenkomstig artikel 14; de artikelen 15 tot 17 zijn mede van toepassing.
Indien de geestestoestand van de veroordeelde vóór het verstrijken van de straftijd voldoende is verbeterd zodat zijn internering niet meer nodig is, stelt de commissie dat vast en gelast de Minister van Justitie de terugkeer van de veroordeelde naar de strafinrichting waar hij voordien in hechtenis was.
Voor de toepassing van de wet op de voorlopige invrijheidstelling wordt de tijd van de internering gelijkgesteld met hechtenis.
HOOFDSTUK VII.
Art.22.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.23.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 23bis.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.24.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.25.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25bis.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25ter.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 25quater.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.26.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 26bis.
<Opgeheven bij W 2007-04-26/89, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK VIII. - Algemene bepalingen.
Art.27. De onderhoudskosten van de personen, die met toepassing van de artikelen 7 en 21 geïnterneerd zijn in een inrichting die daarvoor geschikt is uit het oogpunt van veiligheid en verzorging, komen, onder de door de Koning gestelde voorwaarden, ten laste van de geïnterneerden zelf of van personen die hun levensonderhoud zijn verschuldigd. In geval van onvermogen komen die kosten ten laste van de Staat.
Art.28. De gerechten (, met inbegrip van het Hof van Cassatie,) of de commissie en de hoge commissie tot bescherming van de maatschappij kunnen over de verzoeken tot internering of invrijheidstelling slechts beslissen ten aanzien van de betrokkenen die bijgestaan worden door een advocaat. <W 2003-02-25/45, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 08-05-2003>
Heeft de betrokkene geen advocaat gekozen, dan wijst de voorzitter er ambtshalve een voor hem aan.
Het gerecht of de commissie kan slechts beslissen indien het dossier vier dagen vooraf ter beschikking is gesteld van de advocaat, die de betrokkene heeft gekozen of die ambtshalve is aangewezen.
Art.29. § 1. Een verdachte die met toepassing van de artikelen 7 of 21 is geïnterneerd en noch onbekwaam is verklaard noch onder voogdij staat, kan van een voorlopige bewindvoerder worden voorzien indien zijn belangen zulks eisen.
De commissie tot beschering van de maatschappij kan een personeelslid van de inrichting tot bescherming van de maatschappij, waar de geïnterneerde is geplaatst, als voorlopig bewindvoerder aanwijzen of een voorlopige bewindvoerder doen aanwijzen door de vrederechter van de woonplaats van de geïnterneerde; (...). <2001-04-29/39, art. 87, 008; Inwerkingtreding : 01-08-2001>
De vrederechter van de woonplaats van de geïnterneerde kan, zonder daartoe gevorderd te zijn door de commissie tot bescherming van de maatschappij, tot die aanwijzing ook overgaan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de betrokkene, de bloedverwanten, de echtgenoot of echtgenote, de schuldeisers, een ander belanghebbende of de procureur des Konings, met name wanneer hij het verkieslijk acht het ambt van voorlopig bewindvoerder op te dragen aan iemand anders dan het personeelslid van de inrichting tot bescherming van de maatschappij, die door de commissie is aangewezen.
Tegen de beslissing van de vrederechter kan hoger beroep worden ingesteld binnen vijftien dagen na de uitspraak. Daartoe legt de appelant aan de voorzitter van de rechtbank een verzoekschrift voor, hierop wordt een dag vermeld voor de uitspraak op de terechtzitting.
§ 2. De bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder houden van rechtswege op wanneer de geïnterneerde definitief in vrijheid is gesteld. Zij worden geschorst wanneer de geïnterneerde op proef in vrijheid is gesteld en opnieuw uitgeoefend in geval van herroeping van die invrijheidstelling.
Art.30. § 1. De voorlopige bewindvoerder int de schuldvorderingen en voldoet de schulden; hij gaat de huurovereenkomsten aan die, behoudens de wettelijke bepalingen betreffende de pachtovereenkomst en de handelshuurovereenkomst, drie jaar niet mogen te boven gaan; hij vertegenwoordigt de geïnterneerde in rechte als verweerder; hij kan onder dezelfde voorwaarden als die welke bepaald zijn voor de voogd van een onbekwaamverklaarde, een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarden, een lening opnemen en een hypotheek toestaan om schulden te voldoen, onroerende goederen vervreemden die uitsluitend aan de geïnterneerde toebehoren; hij kan zelfs, krachtens bijzondere machtiging van de vrederechter van de woonplaats van de geïnterneerde, roerende goederen doen verkopen, de geïnterneerde in rechte vertegenwoordigen als eiser, de geïnterneerde vertegenwoordigen bij boedelbeschrijvingen, rekeningen, verdelingen en vereffeningen waarbij hij betrokken mocht zijn, met inbegrip van de vrijwillige openbare verkoop van onverdeelde onroerende goederen.
§ 2. Artikel 1304, eerste lid, van het Burgerlijk Wetoek is op de geïnterneerden toepasselijk. De termijn van tien jaar voor de vordering tot nietigheid, waarin dat artikel voorziet, loopt ten opzichte van de geïnterneerden, vanaf zijn definitieve invrijheidstelling en ten opzichte van zijn erfgenamen, vanaf het tijdstip waarop hun daarvan betekening is gedaan of waarop zij er kennis van hebben gekregen na de dood van hun rechtsvoorganger.
Wanneer de tien jaar zijn ingegaan tegen de laatstgenoemde, lopen zij door tegen de erfgenamen.
§ 3. Bij de aanwijzing van de voorlopige bewindvoerder, beslist de vrederechter op welke data van het jaar die bewindvoerder gehouden is hem staten over zijn beheer voor te leggen; hij beslist eveneens welke waarborgen moeten worden verstrekt door de voorlopige bewindvoerder, overeenkomstig het bepaalde in artikel 49 en volgende van de wet van 16 december 1851.
De goederen van de voorlopige bewindvoerder die door de commissie tot bescherming van de maatschappij is aangewezen, mogen wegens zijn functie niet met hypotheek worden bezwaard.
De vrederechter kan aan de voorlopige bewindvoerder, die hijzelf of de commissie tot bescherming van de maatschappij heeft aangewezen, een bezoldiging verlenen waarvan hij, bij met redenen omklede beslissing, het bedrag of de wijze van berekening bepaalt; deze bezoldiging bestaat hetzij uit een vast bedrag, hetzij uit een percentage van de inkomsten van de geïnterneerde, met uitsluiting van de pensioenen en andere sociale uitkeringen, hetzij uit een honorarium bepaald door middel van begrotende staten in verhouding tot de geleverde dienstverstrekkingen.
Tegen de beslissing van de vrederechter kan hoger beroep worden ingesteld binnen vijftien dagen na de uitspraak. Daartoe legt de appelant aan de voorzitter van de rechtbank een verzoekschrift voor; hierop wordt een dag vermeld voor de uitspraak op de terechtzitting.
De bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de redenen die van de voogdij vrijstellen, de onbekwaamheid, de uitsluiting en ontzetting van de voogdij en voogdijrekeningen zijn toepasselijk op de voorlopige bewindvoerder door de vrederechter op grond van dit artikel aangewezen.
Art.31. De bepalingen betreffende de vervolgingen in correctionele en criminele zaken zijn toepasselijk op de bij deze wet voorgeschreven procedures, behoudens de afwijkingen die zij bepaalt.
Art.32. Opgeheven worden : de bepalingen van het Strafwetboek betreffende het plaatsen onder bijzonder politietoezicht, artikel 76 van het Strafwetboek, de bepalingen die met deze wet in strijd zijn, met name die vervat in de wet van 18 juni 1850, gewijzigd bij die van 28 december 1873 op de regeling van de krankzinnigen. "
Art. M. De Koning stelt de datum van inwerkingtreding van deze wet vast.<Cfr KB 28 augustus 1964>.