26 JUNI 1963. - Wet betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 04-05-2002 en tekstbijwerking tot 01-02-2010)
HOOFDSTUK I. - Regeling van de inrichting van weddenschappen op sportuitslagen.
Art. 1-9
HOOFDSTUK II. - Nationaal Sportfonds.
Art. 10-15
HOOFDSTUK III. - Hoge Raad voor de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven.
Art. 16-20
HOOFDSTUK IV. - Ontbinding van het Nationaal Instituut voor lichamelijke opvoeding en sport.
Art. 21-24
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art. 25-28
1982001151 1998029124 1998029417 2000029156 2000029244 2001029082 2001029083 2001029084 2002029327 2004202672 2009029166 2009029169 2009029179 2011029097
HOOFDSTUK I. - Regeling van de inrichting van weddenschappen op sportuitslagen.
Artikel 1.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.2.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.3.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.4.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.5.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.6.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.7.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.8.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.9.
<Opgeheven bij W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
HOOFDSTUK II. - Nationaal Sportfonds.
Art.10. Bij (de Ministeries van Nationale Opvoeding en Cultuur) wordt een "Nationaal Sportfonds" opgericht ten behoeve van de lichamelijke opvoeding en de sport. Het Fonds wordt beheerd door de Ministers tot wier bevoegdheid de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven behoren hetzij gezamenlijk, hetzij ieder wat hem betreft)<W 4-6-1971, art. 3>
De midden van het Fonds moeten rechtstreeks of door het verlenen van al dan niet terugvorderbare toelagen bijdragen, onder andere tot :
1° de werkzaamheden van de verenigingen en groeperingen die de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding en van de sportbeoefening tot doel hebben;
2° de inrichting van sportmanifestaties op nationaal en internationaal niveau;
3° de uitgave van documenten, studies en geïllustreerde uitgaven die betrekking hebben op de lichamelijke opvoeding en de sport;
4° de verspreiding van de lichamelijke opvoeding en van de sport onder de massa van de bevolking.
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 31-5-1989, art. 7>
Art.11. <W 4-6-1971, art. 4>
De ontvangsten en de uitgaven van het fonds worden geboekt op de begrotingen van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur.
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 31-5-1989, art. 7>
Art.12.Het Fonds wordt gestijfd :
1° [1 ...]1
2° door de opbrengst van heffingen op de ontvangsten van sportwedstrijden, onverminderd de bepalingen van (titel III van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen)<W 28-12-1973, art. 21.2>
3° door de betalingen, inschrijvingsrechten, bedragen der abonnementen en andere inkomsten die voortkomen uit de bij artikel 10 bedoelde activiteiten van het Fonds;
4° door de terugbetalingen van door het Fonds verleende toelagen.
(5° door toelagen van alle aard)<W 4-6-1971, art. 5>
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 31-5-1989, art. 7>
----------
(1)<W 2010-01-10/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art.13. De koning bepaalt het reglement betreffende het beheer van het Fonds op advies van de Hoge Raad voor de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven.
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 31-5-1989, art. 7>
Art.14. Het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidiën, vergoedingen of toelagen van elke aard die geheel of ten dele ten laste van de Staat zijn, is toepasselijk op de aangiften welke voorgeschreven worden om de bij deze wet bepaalde toelagen te verkrijgen.
De voordelen van het Fonds kunnen door de Koning voorgoed of tijdelijk ontzegd worden aan de krachtens in het eerste lid vermeld koninklijk besluit veroordeelde personen.
<NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 31-5-1989, art.7>
Art.15. <W 4-6-1971, art. 6> Ten minste (40 pct) van de in artikel 12, 1° en 2°, bedoelde ontvangsten van het Fonds worden aangewend voor de subsidiëring van de in artikel 10, 1° en 2°, bedoelde activiteiten.<W 28-12-1973, art. 22> <Nota : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 31-5-1989,art. 7>
HOOFDSTUK III. - Hoge Raad voor de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven.
Art.16. <W 4-6-1971, art. 7> Bij de Ministeries van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en van de Nationale Opvoeding en Franse Cultuur wordt een Hoge Raad voor de Lichamelijke Opvoeding, de Sport en het Openluchteleven opgericht, hierna "Raad" genoemd.
Deze Raad is samengesteld uit een nederlandstalige en een franstalige afdeling.
<NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 23-12-1988, art. 5>
Art.17. <W 4-6-1971, art. 7> § 1. De Raad en zijn afdelingen, ieder wat hem betreft, stellen aan de Ministers, tot wier bevoegdheid de lichamelijke opvoeding en de sport behoren, de verdeling van de in artikel 15 bedoelde ontvangsten voor.
§ 2. De Ministers tot wier bevoegdheid de lichamelijke opvoeding en de sport behoren, winnen het advies van de Raad of van zijn afdelingen in over :
1° elk voorontwerp van wet of van organiek besluit betreffende de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven;
2° de begrotingsvoorstellen betreffende de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven;
3° alle aangelegenheden die door de Koning nader bepaald worden.
§ 3. De franstalige afdeling van de Hoge Raad geeft, hetzij op eigen initiatief, hetzij op aanvraag van de bevoegde Minister, adviezen over aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de Minister onder wie de Franse Cultuur ressorteert.
De nederlandstalige afdeling van de Hoge Raad geeft, hetzij op eigen initiatief, hetzij op aanvraag van de bevoegde Minister, adviezen over aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de Minister onder wie de Nederlandse Cultuur ressorteert.
De twee gemeenschappelijk verenigde afdelingen geven, hetzij op eigen initiatief, hetzij op aanvraag van de bevoegde Ministers, adviezen over aangelegenheden die behoren tot de gezamenlijke bevoegdheid van de Minister onder wie de Franse Cultuur ressorteert en van de Minister onder wie de Nederlandse Cultuur ressorteert.
De onderscheiden, door de leden te kennen gegeven standpunten worden in deze adviezen opgenomen.
<NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 23-12-1988, art. 5>
Art.18. <W 4-6-1971, art. 7> § 1. Elke afdeling bestaat uit een voorzitter, een ondervoorzitter en dertig leden, die door de Koning benoemd worden. Hun mandaat duurt vier jaar.
Ten minste één vierde van de leden wordt gekozen uit de leden van een sportclub of een plaatselijke afdeling van een jeugdbeweging, die als lid daadwerkelijk lichamelijke opvoeding, sport of openluchtleven beoefenen en die de leeftijd van dertig jaar niet hebben bereikt.
De voorzitters worden gekozen uit onafhankelijke en inzake lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven bijzonder bevoegde personen die geen leidende functie bekleden in de organisaties welke toelagen krijgen voor de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en die in het bijzonder bevoegd zijn op het stuk van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven.
§ 2. De voorzitters en de ondervoorzitters zijn niet stemgerechtigd. Hun mandaat is vernieuwbaar.
§ 3. De Raad wordt om de beurt voorgezeten door de voorzitter van de nederlandstalige afdeling en door de voorzitter van de franstalige afdeling.
<NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 23-12-1988, art. 5>
Art.19. <W 1-6-1971, art. 7> § 1. De Raad en elke afdeling stellen hun huishoudelijk reglement op.
Deze reglementen moeten door de Koning worden goedgekeurd.
§ 2. De Koning stelt het bedrag vast van het presentiegeld en van de vergoedingen die aan de voorzitters, ondervoorzitters en leden kunnen worden toegekend.
<NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 23-12-1988, art. 5>
Art.20. <W 4-6-1971, art. 7> § 1. De Ministers tot wier bevoegdheid de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven behoren, kunnen, ider wat hem betreft, en op advies van de bevoegde afdelingen van de Hoge Raad, enerzijds in de Waalse provincies en anderzijds in de Vlaamse provincies, provinciale raden van advies oprichten en gewestelijke en plaatselijke raden van advies erkennen.
Wat de provincie Brabant betreft, kunnen de Ministers, elk wat hem betreft, en op advies van de bevoegde afdelingen van de Hoge Raad, een provinciale raad oprichten, enerzijds voor de franstalige gebieden, anderzijds voor de nederlandstalige gebieden; elk van deze raden zal bovendien ten gunste van de franstalige, respectievelijk van de nederlandstalige bevolking van Brussel-Hoofdstad handelen.
De Ministers kunnen gezamenlijk, op advies van de Hoge Raad, gewestelijke raden van advies en plaatselijke raden van advies erkennen in het gebied Brussel-Hoofdstad.
§ 2. De Koning bepaalt op voorstel van de Ministers, elk wat hem betreft, de taak, de samenstelling en de werking van de provinciale raden, evenals de voorwaarden voor erkenning van de gewestelijke en plaatselijke raden.
De Koning bepaalt na gezamenlijk voorstel van de Ministers de voorwaarden voor erkenning van de gewestelijke en plaatselijke raden van het gebied Brussel-Hoofdstad.
§ 3. Minstens één vierde van de leden van deze raden worden gekozen uit personen, aangesloten bij een sportclub of bij een plaatselijke afdeling van een jeugdbeweging die als lid de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven daadwerkelijk beoefenen en die de leeftijd van dertig jaar niet hebben bereikt.
<NOTA : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap bij DFG 23-12-1988, art. 5>
HOOFDSTUK IV. - Ontbinding van het Nationaal Instituut voor lichamelijke opvoeding en sport.
Art.21. Het Nationaal Instituut voor de lichamelijke opvoeding en de sport wordt ontbonden.
Art.22. De bevoegdheden van het Instituut gaan over op de Ministers die de lichamelijke opvoeding en de sport in hun bevoegdheid hebben.
Art.23. De onroerende goederen, het materieel, de meubilering, alsmede alle andere rechten en verplichtingen van het Instituut, worden aan de Staat overgedragen.
Binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad, worden de schuldvoderingen geïnd en de schulden betaald door de Ministers die de lichamelijke opvoeding en de sport in hun bevoegdheid hebben, of door deze Ministers aangeduide ambtenaren.
Het eventueel batig saldo wordt gestort op de rekening van het Nationaal Sportfonds, voorzien bij artikel 10.
Art.24. De personeelsleden van het Instituut die definitief zijn benoemd, worden in hoedanigheid van rijksambtenaren overgeheveld naar het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur.
De Koning treft de nodige maatregelen om hen een gelijkwaardige administratieve en geldelijke toestand te verzekeren.
De in het Instituut gepresteerde diensten worden gelijkgesteld met de diensten gepresteerd bij de Staat.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen.
Art.25. De in de artikelen 18 en 19 voorziene mandaten worden respectievelijk voor het eerst uitgeoefend door de huidige leden van de Hoge Raad en van het Comité van beheer van het Nationaal Instituut voor de lichamelijke opvoeding en de sport, en dit voor de duur die bepaald werd door de koninklijke benoemingsbesluiten.
Art.26. De woorden "Nationaal Instituut voor de lichamelijke opvoeding en de sport", ingelast door de wet van 18 mei 1962 onder het eerste artikel, c, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, worden geschrapt.
Art.27. De wet van 15 maart 1956, houdende oprichting van het National Instituut voor de lichamelijke opvoeding en de sport, en de regeling van het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten, zoals ze gewijzigd werd door de wet van 18 mei 1962, wordt opgeheven.
Art. 28. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de maand die volgt op de datum van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.