6 AUGUSTUS 1962. - Koninklijk besluit waarbij sommige categorieën van personen die hun beroepsbedrijvigheid hetzij in Congo, hetzij in Ruanda-Urundi, hebben uitgeoefend, worden vrijgesteld van de voorwaarden van toelating tot de werkloosheidsverzekering en de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art. 1-12
Artikel 1. Genieten het voordeel van het bepaalde in dit besluit :
a) de personen bedoeld bij de wet van 27 juli 1961, houdende sommige maatregelen ten gunste van het beroepspersoneel van de kaders van Afrika, voor zover zij hun diensten ten vroegste hebben stopgezet op hetzij 30 juni 1960 in Congo, hetzij 1 december 1960, in Ruanda-Urundi;
b) de personen bedoeld bij de wet van 27 juli 1961, houdende sommige maatregelen ten voordele van de aanvullingsambtenaren van het bestuur in Afrika, van de kaders van het bestuurs-, meesters- en gespecialiseerd personeel van de Officiële Universiteit van Belgisch Congo en van Ruanda-Urundi en van het erkend lekenpersoneel van het vrij onderwijs in Belgisch-Congo of in Ruanda-Urundi, van de leden van het personeel in Afrika van de parastatale of daarmede Afrika, voor zover zij hun diensten ten vroegste hebben stopgelijkgestelde sector en van de tijdelijken van het bestuur in gezet op hetzij 30 juni 1960 in Congo, hetzij 1 december 1960 in Ruanda-Urundi;
c) de werknemers die, hetzij op 30 juni 1960 in Congo, hetzij op 1 december 1960 in Ruanda-Urundi, onderworpen waren aan de wettelijke bepalingen inzake verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood der bedienden van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi en wier arbeidsovereenkomst opgehouden heeft rechtsgevolg te hebben vanaf een der beide datums voormeld, naar gelang van de plaats waar zij hun diensten presteerden;
d) de zelfstandige arbeiders die hetzij op 30 juni 1960 in Congo, hetzij op 1 december 1960 in Ruanda-Urundi, hun bedrijf persoonlijk uitoefenden.
Art.2. § 1. De personen bedoeld in artikel 1 worden geacht te voldoen aan de voorwaarden gesteld bij artikel 75 van het organiek besluit van de Regent van 26 mei 1945 betreffende de inrichting van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gewijzigd bij koninklijk besluit van 27 december 1961, indien zij er van laten blijken dat zij :
ofwel onderworpen zijn aan de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mede gelijkgestelden;
ofwel als werkzoekenden zijn ingeschreven bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
§ 2. De personen bedoeld in artikel 1 worden geacht te voldoen aan de voorwaarden gesteld bij de artikelen 73, 108, 110, 111, 113 en 117, tweede lid, 1°, van het organiek koninklijk besluit van 22 september 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, indien zij er van laten blijken dat zij :
ofwel onderworpen zijn aan de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mede gelijkgestelden;
ofwel als werkzoekenden zijn ingeschreven bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en zich bevinden in een der toestanden waarvan sprake in artikel 11 van het ministerieel besluit van 22 september 1955, ter uitvoering van het organiek koninklijk besluit van 22 september 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering en van de bilaterale en multilaterale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid, waar zij de ziekte- en invaliditeitsverzekering beogen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 6 februari 1957 en 30 juli 1959;
ofwel uitgesloten zijn geweest van het voordeel der werkloosheidsuitkeringen, in toepassing van artikel 77, eerste en tweede lid van het besluit van de Regent van 26 mei 1945 voormeld, uit hoofde van het wachtgeld waarin voorzien bij artikel 9 van de wet van 27 juli 1961, vermeld in artikel 1, a, of van de vergoeding waarin voorzien bij de artikelen 4, 11 en 15 van de wet van 27 juli 1961, vermeld in artikel 1, b;
ofwel arbeidsongeschikt zijn in de zin van artikel 107 van het organiek koninklijk besluit van 22 september 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 1961, vooraleer te hebben kunnen voldoen aan een der voorwaarden voormeld.
Art.3. Aan de voorwaarden waarvan sprake in artikel 2 moet zijn voldaan binnen de termijnen gevormd door het tijdvak begrepen tussen de datum van terugkeer van de betrokkenen in België en :
a) de dertigste dag volgend op de datum waarop de verzaking gebeurt waarvan sprake in artikel 20 van de wet vermeld sub artikel 1, a, van dit besluit, voor de personen bedoeld in dat artikel 1, a;
b) de dertigste dag volgend op de datum waarop hun loopbaan een einde heeft genomen, voor de aanvullingsambtenaren van het bestuur in Afrika bedoeld bij artikel 1, b;
c) de dertigste dag volgend op het einde van het overgangsverlof of het verstrijken van de periode van zes maand gedurende dewelke hun een verlofuitkering wordt toegekend, voor de categorieën van personen bedoeld bij artikel 1, b, met uitzondering van de aanvullingsambtenaren van het bestuur in Afrika;
d) de honderd twintigste dag nadat de rechtsgevolgen van hun arbeidsovereenkomst hebben opgehouden, voor de werknemers bedoeld in artikel 1, c;
e) de honderd twintigste dag volgend op deze terugkeer in België, voor de zelfstandige arbeiders bedoeld in artikel 1, d.
De personen die in België zijn teruggekeerd voor de bekendmaking van dit besluit en voor wie de termijnen, zoals zij hoger werden berekend, voor die bekendmaking zijn verstreken, zullen van dit besluit kunnen genieten voor zover zij de bij artikel 2 voorziene voorwaarden vervullen binnen honderd twintig dagen volgend op de datum van deze bekendmaking. Indien hogervermelde termijnen op deze datum nog lopen, zullen zij desgevallend worden uitgesteld derwijze dat zij niet zullen verstreken zijn voor de honderd twintigste dag volgend op deze bekendmaking.
Art.4. § 1. Om het op het stuk van ziekte- en invaliditeitsverzekering in dit besluit bepaalde te genieten, moeten de in artikel 1 bedoelde personen zich laten aansluiten bij een in het verband der ziekte- en invaliditeitsverzekering werkende verzekeringsinstelling.
§ 2. Met het oog op het bekomen van het bij artikel 6 bedoeld attest, richt de verzekeringsinstelling aan de Minister van Buitenlandse Handel en Technische Bijstand of aan diens afgevaardigden een aanvraag opgemaakt volgens een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgesteld model.
Art.5. Na te hebben vastgesteld, dat de personen bedoeld in artikel 1 voldoen aan het bepaalde in artikelen 2 en 3, doen de Minister van Buitenlandse Handel en Technische Bijstand of diens afgevaardigden hem een som storten gelijk aan 4,5 t.h. van een loon dat gedurende een periode van zes maand forfaitair is vastgesteld op 5 000 frank per maand.
Indien de betrokkene, gedurende de periode van zes maand voor de datum van inschrijving, onderworpen was aan een der sociale zekerheidsregelingen waarvan sprake in artikel 2, § 1 en § 2, tweede lid, dan wordt de te storten som berekend na aftrek van de gehele maanden die gedekt zijn door de werkgever ingehouden bijdragen.
Art.6. Na de in artikel 5 bedoelde som te hebben geïnd, verstrekken de Minister van Buitenlandse Handel en Technische Bijstand of diens afgevaardigden, aan de personen bedoeld in artikel 1 een attest in dubbel exemplaar, blijkens hetwelk zij gerechtigd zijn om het voordeel van het bepaalde in dit besluit te genieten.
Een exemplaar van het attest wordt door de betrokkenen overhandigd aan de verzekeringsinstelling waarbij zij zich laten aansluiten hebben.
Art.7. Het recht op de prestaties der ziekte- en invaliditeitsverzekering gaat in vanaf de datum waarop betrokkenen om hun inschrijving bij de in artikel 4, § 1, bedoelde verzekeringsinstelling hebben verzocht. Nochtans worden de sedert die datum verschuldigde uitkeringen slechts uitbetaald na de overhandiging van het bij artikel 6 bedoelde attest.
Het recht op de prestaties der werkloosheidsverzekering gaat in vanaf de datum van aanvraag om uitkering. Nochtans worden de sedert die datum verschuldigde uitkeringen slechts uitbetaald na de overhandiging van het bij artikel 6 bedoelde attest.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, wordt het voordeel dezer prestaties slechts toegekend binnen de grenzen en voorwaarden als bepaald bij de reglementeringen terzake.
Hetzelfde geldt namelijk wanneer de schade waarvoor de verstrekkingen worden aangevraagd, haar oorsprong vindt in gevallen die gedekt zijn door het decreet van 7 augustus 1952, betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit der koloniale bedienden.
Art.8. De Minister van Buitenlandse Handel en Technische Bijstand of diens afgevaardigden, storten aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid, de krachtens artikel 5 geinde sommen, vermeerderd met een gelijk bedrag ten laste van de Schatkist.
Na van de opbrengst van de bijdragen de tot dekking van zijn administratiekosten bestemde sommen te hebben afgehouden, stort de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid zeven negende van het saldo aan het Rijksfonds voor Verzekering tegen Ziekte en Invaliditeit en twee negende aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art.9. Voor de in artikel 1, b en c, bedoelde personen worden de perioden van arbeid in Congo en in Ruanda-Urundi alsmede de perioden van inactiviteit voor dewelke een loon werd uitbetaald waarmede rekening werd gehouden om de afhoudingen voor de maatschappelijke zekerheid te doen, gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid voor het verantwoorden van het aantal bijdrage-bescheiden waarvan sprake in artikel 75, tweede lid, 76, tweede lid, en 78, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 september 1955.
Art.10. Wordt opgeheven, het koninklijk besluit van 24 maart 1961 tot vaststelling voor de personen verbonden door een arbeidsovereenkomst, die Congo hebben moeten verlaten, van de voorwaarden van toekenning der verstrekkingen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, bij hun verzekeringsplichtig worden ingevolge de Belgische sociale zekerheid.
Art.11. Dit besluit treedt in werking de dag van de bekendmaking er van in het Belgisch Staatsblad.
Art. 12. Onze Vice-Eerste-Minister en Minister van Buitenlandse Zaken en van Ruanda-Urundi, Onze Minister van Sociale Voorzorg, Onze Minister van Buitenlandse Handel en Technische Bijstand, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister, Adjunct voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.