26 JULI 1962. - Wet betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte. (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij DVR2017-02-24/22, art. 122,4°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG2018-11-22/12, art. 103, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-04-2017 en tekstbijwerking tot 18-12-2018)
Art. 1-21
2000031173 2001031258 2003031491 2005031215 2009031221 2018014010 2018031524 2019012701 2020020767 2021033268 2022015592 2022030451 2022033457 2023047610
Artikel 1. Wanneer de Koning vaststelt dat de onmiddellijke inbezitneming van een of meer onroerende goederen ten algemenen nutte onontbeerlijk is, geschiedt de onteigening van die onroerende goederen overeenkomstig de navolgende regels.
Art.2. De achtereenvolgens uitgevaardigde onteigeningen voor een zelfde doel worden als één geheel beschouwd bij de schatting van de waarde van de onteigende goederen.
Art.3. Bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen dient de onteigenaar ter griffie van het vredegerecht van de ligging der goederen, behalve het koninklijk besluit dat machtiging verleent tot de onteigening en het plan van de te onteigenen percelen, een verzoekschrift in om de vrederechter dag en uur te zien bepalen waarop de onteigenaar, de eigenaars en vruchtgebruikers van de betrokken percelen gedagvaard worden om op de plaats van de te onteigenen percelen voor de rechter te verschijnen.
Het koninklijk besluit en het plan blijven berusten ter griffie, waar de belanghebbende kosteloos kennis ervan kunnen nemen totdat de voorlopige vergoeding geregeld is.
Art.4. Binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift, bepaalt de rechter bij beschikking dag en uur van die verschijning; deze heeft uiterlijk de 21e dag na de indiening plaats.
Bij dezelfde beschikking stelt de rechter een deskundige aan, belast met het opmaken van de plaatsbeschrijving en de schatting van de onroerende goederen.
Art.5. Ten minste acht dagen vóór de dag van de verschijning, dagvaardt de onteigenaar de eigenaars en de vruchtgebruikers om ter plaatse aanwezig te zijn op dag en uur door de rechter bepaald en om het opmaken van de plaatsbeschrijving bij te wonen.
De dagvaarding geeft bovenaan een afschrift van :
1° het koninklijk besluit dat de onteigening uitvaardigt;
2° het verzoekschrift dat de onteigenaar heeft ingediend;
3° de beschikking van de rechter.
Zij vermeldt bovendien het aanbod dat de onteigenaar aan de gedagvaarde heeft gedaan voor de verkrijging van het onroerend goed.
De deskundige, door de rechter aangesteld, wordt door deze opgeroepen om aanwezig te zijn bij de verschijning van de partijen.
Art.6. Zodra hij de dagvaarding heeft ontvangen, is de gedaagde gehouden, de derden, die bij de onteigening belang hebben op grond van huur, gebruikspand, gebruik of bewoning, op de hoogte te brengen van de voorgenomen onteigening, alsmede van dag, uur en plaats van de verschijning vóór de rechter en het opmaken van de plaatsbeschrijving
Art.7. Op de dag die voor de verschijning is bepaald, aanvaardt de vrederechter als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure en zonder dat daaruit vertraging mag voortvloeien, de belanghebbende derden die erom verzoeken.
Na de opmerkingen van de aanwezige partijen te hebben gehoord, oordeelt de rechter of de vordering regelmatig is ingesteld, de door de wet voorgeschreven formaliteiten vervuld zijn en het plan van de grondinnemingen van toepassing is op het goed waarvan de onteigening wordt gevorderd. De aanwezige verweerders zijn, op straffe van verval, gehouden alle excepties die zij menen te kunnen opwerpen, ineens voor te brengen. De vrederechter beschikt, ten laatste achtenveertig uren na de verschijning, bij één enkel vonnis over het geheel.
Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de rechter de vordering van de onteigenaar afwijst en beslist dat er derhalve geen aanleiding bestaat om de procedure voor te zetten, wordt ingesteld binnen vijftien dagen na de uitspraak. De termijn van verdaging bedraagt altijd acht dagen; de akte van hoger beroep bevat, op straffe van nietigheid, de bezwaren die tegen het vonnis worden ingebracht. Geen enkel ander bezwaar kan in aanmerking worden genomen. Op het hoger beroep wordt beschikt op de inleidende terechtzitting of uiterlijk acht dagen later.
Art.8. Willigt de rechter het verzoek in, dan bepaalt hij, in hetzelfde vonnis, bij wijze van ruwe schatting, het bedrag van de provisionele vergoedingen die de onteigenaar globaal zal storten aan ieder van de verweerders en van de als tussenkomend erkende partijen. Het bedrag van die provisionele vergoedingen mag niet lager zijn dan negentig procent van wat de onteigenaar heeft aangeboden.
Dit vonnis is niet vatbaar voor beroep. Het wordt overgeschreven in het register van de bevoegde hypotheekbewaarder en heeft ten aanzien van derden dezelfde gevolgen als de overschrijving van een akte van overdracht.
De griffie van de rechtbank zendt de uitgifte van de uitspraak aan de onteigenaar binnen vijf dagen na de uitspraak, bovendien zendt zij binnen dezelfde termijn vier voor eensluidend verklaarde afschriften van die uitspraak aan de maatschappelijke zetel van het onteigenend orgaan, zo dit de Staat is, aan de zetel van het hoofdbestuur dat afhangt van de Minister voor wiens rekening de onteigening wordt gevorderd, zelfs in geval van domiciliekeuze op enige andere plaats.
Art.9. Het door de rechter vastgestelde bedrag wordt, krachtens het vonnis en zonder dat het vooraf moet worden betekend, door de onteigenaar in de Deposito- en Consignatiekas gestort.
De ordonnantie van betaling uitgegeven met het oog op de storting, is vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof, zij is onderworpen aan de regels bepaald in artikel 23 van de wet van 15 mei 1846.
Binnen vijf dagen na de storting zendt de Kas een voor eensluidend verklaard afschrift van het bewijs van de provisionele storting aan de maatschappelijke zetel van het onteigenend orgaan, en zo dit de Staat is, aan de zetel van het hoofdbestuur dat afhangt van de Minister voor wiens rekening de onteigening wordt gevorderd, zelfs in geval van domiciliekeuze op enige andere plaats.
Op zicht van het vonnis en van het getuigschrift uitgereikt na de datum van overschrijving van het vonnis ten blijke dat het onteigende goed vrij is van hypotheek, is de beambte van de Deposito- en Consignatiekas gehouden het bedrag van de gestorte vergoeding aan de rechthebbende derden die als tussenkomende partij zijn aanvaard over te maken indien er geen beslag op of verzettegen de gestorte geldsommen bestaat.
Wordt dat getuigschrift niet voorgelegd of wordt niet bewezen dat het beslag of het verzet is opgeheven of heeft het vonnis, dat de vergoeding bepaalt, de respectieve rechten van de eigenaar, de vruchtgebruiker of de belanghebbende derden, die als tussenkomende partij zijn aanvaard, niet geregeld, dan kan de betaling slechts plaatshebben krachtens een rechterlijke beschikking.
Art.10. Dadelijk na de verschijning ter plaatse, maakt de door de rechter aangestelde deskundige de plaatsbeschrijving op.
De onteigenaar, de eigenaars en vruchtgebruikers alsmede de belanghebbende derden, die als tussenkomende partij zijn erkend, kunnen die verrichtingen bijwonen en in de plaatsbeschrijving alle nuttige opmerkingen doen aantekenen. Van hun aanwezigheid wordt eveneens melding gemaakt.
De derden die bij de onteigening belang hebben op grond van huur, gebruikspand, gebruik of bewoning, en die niet vóór de rechter zijn tussengekomen, kunnen erkend worden als tussenkomende partij bij het opmaken van de plaatsbeschrijving, doch zonder dat zulks een vertraging in de verrichting ten gevolge mag hebben.
De plaatsbeschrijving wordt ter griffie neergelegd binnen vijftien dagen na de verschijning ter plaatse.
Op de dag zelf van de indiening zendt de deskundige het door de rechter opgegeven aantal voor eensluidend verklaarde afschriften van de plaatsbeschrijving bij aangetekende brief aan de onteigenaar. Een bijkomend afschrift moet worden gezonden aan de maatschappelijke zetel van het onteigenend orgaan, en zo dit de Staat is, aan de zetel van het hoofdbestuur dat afhangt van de Minister voor wiens rekening de onteigening wordt gevorderd, zelfs in geval van domiciliekeuze op enige andere plaats.
Art.11. De onteigenaar neemt bezit van het onteigende goed nadat hij aan alle verwerende of als tussenkomend erkende partijen een gewaarmerkt afschrift heeft betekend van :
1° het vonnis, dat het bedrag van de provisionele vergoeding bepaalt;
2° het bewijs van storting van de provisionele vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas;
3° de plaatsbeschrijving.
Zodra deze betekening is gedaan kan hij aan de rechter een bevelschrift van inbezitstelling van de onteigende goederen vragen; dat bevelschrift wordt door de rechter onverwijld aangebracht onderaan het origineel van het in het eerste lid bedoelde exploot van betekening.
Art.12. De krachtens artikel 4 door de rechter aangestelde deskundige dient ter griffie een verslag in dat de beredeneerde raming van de door hem voorgestelde vergoeding alsmede alle dienstige gegevens voor de vaststelling van die vergoeding bevat.
Die indiening heeft plaats binnen dertig dagen na de verschijning van de partijen vóór de rechter. De rechter kan, indien bij het noodzakelijk acht, die termijn met dertig dagen verlengen. Tegelijk met zijn verslag dient de deskundige zoveel gewaarmerkte afschriften in als er partijen in het geding zijn.
Art.13. De rechter bepaalt dag en uur van de verschijning van de partijen en van de deskundigen op zijn terechtzitting.
Ten minste acht dagen vóór de dag die voor die verschijning is bepaald, roept de griffier de partijen en de deskundige op. Bij de aan partijen gerichte oproeping wordt een afschrift van het verslag van de deskundige gevoegd.
Art.14. Op die terechtzitting erkent de rechter eventueel als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure of vertraging, de derde belanghebbenden die er nog om mochten verzoeken.
Na de aanwezige partijen en de deskundige te hebben gehoord, bepaalt de rechter voorlopig het bedrag van de vergoeding die voor de onteigening verschuldigd is.
Zijn vonnis, dat uiterlijk dertig dagen na de indiening van het verslag wordt gewezen, is niet vatbaar voor beroep. Een uitgifte ervan wordt aan de onteigenaar gezonden binnen tien dagen na de uitspraak.
Art.15. Krachtens het vonnis, en zonder dit te moeten doen betekenen, stort de onteigenaar, binnen een maand na de uitspraak van het vonnis, in de Deposito- en Consignatiekas het bedrag van de voorlopige vergoeding dat het bedrag van de provisionele vergoeding te boven gaat.
Binnen tien dagen na die storting zendt hij aan de verwerende of als tussenkomend erkende partijen een afschrift van :
1° het vonnis, dat het bedrag van de voorlopige vergoeding vaststelt;
2° Het bewijs van storting van de aanvullende vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas.
Bij gebreke daarvan kan de onteigende krachtens hetzelfde vonnis eisen dat de onteigenaar het gebruik van het onroerend goed schorst.
De opvraging van de gestorte bedragen bij de Deposito- en Consignatiekas heeft plaats onder de voorwaarden bepaald in het 4e en 5e lid van artikel 9, zonder dat evenwel overlegging van een nieuw getuigschrift van de hypotheekbewaarder kan worden geëist.
Art.16. De voorlopige vergoedingen die de rechter heeft toegekend, worden onherroepelijk, indien binnen twee maanden na de verzending van de in artikel 15, 2e lid, bedoelde stukken, geen van de partijen de herziening ervan heeft aangevraagd voor de rechtbank van eerste aanleg.
De vordering tot herziening kan ook gegrond zijn op de onregelmatigheid van de onteigening. Zij wordt door de rechtbank behandeld overeenkomstig de regels van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
Art.17. § 1. Indien de onteigenaar veertig dagen na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in artikel 3, de afschriften van de plaatsbeschrijving niet heeft ontvangen, kan hij het onteigende onroerend goed in bezit nemen, ondanks elk verzet dat hem betekend mocht zijn, na aan de verwerende of als tussenkomend erkende partijen de gewaarmerkte afschriften van het vonnis tot vaststelling van het bedrag van de provisionele vergoeding en van het getuigschrift van storting van die vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas te hebben gezonden en een plaatsbeschrijving te hebben opgemaakt.
De plaatsbeschrijving wordt opgemaakt nadat de verwerende of als tussenkomend erkende partijen, ten minste vier vrije dagen vooraf opgeroepen zijn om, op dag en uur gesteld in de oproeping, bij de opmaking van die plaatsbeschrijving aanwezig te zijn en ervan op de hoogte gebracht zijn dat daartoe zal worden overgegaan zowel bij hun aanwezigheid als bij hun afwezigheid. Het gemeentebestuur wordt, onder dezelfde voorwaarden, verzocht een van zijn leden af te vaardigen om bij het opmaken van de plaatsbeschrijving aanwezig te zijn. Een exemplaar van de plaatsbeschrijving wordt aan ieder van de verschijnenden ter hand gesteld en toegezonden aan degenen die niet verschijnen.
§ 2. Indien de onteigenaar bij het verstrijken van de in § 1 gestelde termijn de uitgifte en de afschriften van het vonnis niet heeft ontvangen, is hij gerechtigd het goed in gebruik te nemen als huurder, na een plaatsbeschrijving te hebben opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van § 1, 2e lid.
De huur loopt ten einde op de eerste dag van de maand die volgt op de uitspraak van het vonnis waarbij de voorlopige vergoeding wordt vastgesteld. De vergoedingen wegens huur of schade worden in der minne bepaald; ingeval van betwisting wordt de zaak vóór de vrederechter gebracht.
§ 3. In beide gevallen kan de onteigenaar aan de rechter een bevelschrift tot inbezitstelling vragen; de rechter plaatst dit onmiddellijk onderaan een exemplaar van de plaatsbeschrijving.
Art.18. 1° De vorderingen tot ontbinding of opeising, alsmede alle andere zakelijke vorderingen kunnen de onteigening niet tegenhouden noch de uitwerking ervan verhinderen; het recht van de eisers gaat over op de prijs en het goed wordt ervan ontheven.
2° De schuldeiser wiens schuldvordering gewaarborgd is door een hypotheek op een onteigend onroerend goed, kan de terugbetaling van het overschot van zijn schuldvordering niet eisen uitsluitend wegens de splitsing van zijn hypotheek of de verdeling van zijn kapitaal.
Art.19. § 1. Wanneer de derde belanghebbenden, als gevolg van de nalatigheid van de overeenkomstig artikel 5 gedagvaarde partijen, niet vóór de vrederechter verschijnen vóór de uitspraak van het vonnis dat de voorlopige vergoeding bepaalt, zijn alleen die partijen tegenover hen aansprakelijk voor de vergoedingen die de laatstbedoelden mochten vorderen.
§ 2. De deskundige wordt ambtshalve ontslagen door de rechter, wanneer hij de plaatsbeschrijving niet heeft neergelegd op het ogenblik van de inbezitneming van het onroerend goed door de onteigenaar, overeenkomstig artikel 17, § 1, en een termijn van twintig dagen is verstreken sinds de verschijning, bedoeld in artikel 4.
Hij kan worden ontslagen op verzoek van de meest gerede partij, wanneer hij zijn expertiseverslag niet heeft neergelegd binnen de gestelde termijn.
Deze bepalingen zijn toepasselijk onverminderd de schadeloosstelling waartoe de deskundige tegenover de partijen gehouden mocht zijn.
Bij hetzelfde vonnis stelt de rechter een nieuwe deskundige aan om het expertiseverslag op te maken binnen de termijn gesteld in artikel 12. De deskundige hoort de partijen alvorens dat verslag neer te leggen.
Art.20. Alle zendingen, betekeningen, of oproepingen worden gedaan bij ter post aangetekende brief.
Indien de onteigende zijn woonplaats niet in het land heeft, worden alle dagvaardingen en betekeningen op geldige wijze overhandigd aan de burgemeester van de gemeente waar de onteigende goederen gelegen zijn. Deze doet ze met bekwame spoed aan de geadresseerden toekomen.
Art. 21. <W 2000-04-06/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-06-2000> Indien in de loop van de procedure, de onteigeningsvergoeding bij rechterlijke uitspraak wordt verminderd en de onteigende dan ook wordt veroordeeld tot de terugbetaling van het bedrag dat hij te veel heeft ontvangen, is hij op dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en, aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.
Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1999 bedragen de vruchten, voor de periode vanaf de afhaling van de Deposito- en Consignatiekas, 3 pct.