Details





Titel:

4 APRIL 1962. - Koninklijk besluit betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor zeevarenden onder Belgische vlag. opgh. K.B. 21-12-1967, art. 90, § 2, 18, doch blijft verder de pensioenen beheersen die daadwerkelijk en voor de eerste maal vóór 1-1-1968 ingaan>.



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I Het rustpensioen.
Art. 1, 1bis, 2-3
HOOFDSTUK II Het overlevingspensioen.
Art. 4-5
HOOFDSTUK III Algemene bepalingen.
Art. 6-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK I_ Het rustpensioen.
Artikel 1. Het rustpensioen, toegekend bij toepassing van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 tot wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, dat daadwerkelijk vóór 1 januari 1962 is ingegaan, mag niet lager zijn :
  1° voor een loopbaan als zeeman van veertig jaren, dan een gewaarborgd minimum van (65 251 F) of (84 375 F) per jaar naargelang het gaat om een scheepsgezel of een scheepsofficier, voor de gerechtigden op een rustpensioen bedoeld bij artikel 39, tweede lid, b, van voornoemd koninklijk besluit en van (52 200 F) of (71 145 F) per jaar naargelang het gaat om een scheepsgezel of een scheepsofficier, voor de gerechtigden op een rustpensioen bedoeld bij artikel 39, tweede lid, a, van voornoemd koninklijk besluit; <KB 8-11-1971, art. 23>
  2° voor een loopbaan als zeeman van minder dan veertig jaren, dan een gewaarborgd minimum van zoveel veertigsten van de in 1° bedoelde bedragen als er werkelijke of vermoede jaren zijn in de loopbaan als zeeman, met uitzondering van de jaren na 31 december 1954, waarvoor de gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling als zeeman niet bewezen is. Voor elk van de jaren na 31 december 1954 waarvoor de gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling als zeeman niet werd bewezen, wordt het rustpensioen berekend overeenkomstig artikel 39, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit.

Art. 1bis. <KB 21-10-1966, art. 1> Het bedrag van het rustpensioen dat daadwerkelijk en voor de eerste maal is ingegaan na 31 december 1961 en vóór 1 januari 1966 en dat betrekking heeft op de kalenderjaren die 1955 voorafgaan, wordt vervangen door een fractie van de in artikel 1, 1°, bedoelde bedragen, in dezelfde verhouding als deze die tot basis gediend heeft voor de berekening van het rustpensioen.

Art.2. <KB 21-10-1966, art. 2> In afwijking van het bepaalde in de artikelen 35, § 1, 39, eerste en tweede lid, en 40 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 wordt het rustpensioen dat daadwerkelijk en ten vroegste op 1 januari 1966 ingaat, binnen de volgende perken en voorwaarden toegekend.
  Het recht op rustpensioen wordt per kalenderjaar verkregen naar rato van een breuk :
  1° der werkelijke, fictieve en forfaitaire brutobezoldigingen voor elk jaar na 31 december 1954, die op de individuele rekening van de werknemer ingeschreven moeten zijn, in aanmerking genomen naar rato van 60 t.h. of 75 t.h. volgens het onderscheid bepaald in artikel 39, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936; voor de periode van 1 januari 1955 tot 31 december 1955 worden de werkelijke brutobezoldigingen ten belope van een maximumbedrag van 10.000 F per maand in aanmerking genomen;
  2° van (65 251) F of (84 375) F naargelang het gaat om een scheepsgezel of een scheepsofficier voor elk kalenderjaar vóór 1 januari 1955, in de loop waarvan hij doet blijken dat hij gewoonlijk en hoofdzakelijk te werk gesteld was in de zin van artikel 7 van dit besluit, voor wat de zeeman bedoeld bij artikel 39, tweede lid, b, van voormeld koninklijk besluit van 24 oktober 1936 betreft, of van (52 200) F of (71 145) F naargelang het gaat om een scheepsgezel of een scheepsofficier, voor wat de zeeman bedoeld bij artikel 39, tweede lid, a, van laatstgenoemd koninklijk besluit betreft. <KB 8-11-1971, art. 23>
  De breuk die met elk kalenderjaar overeenstemt heeft als teller de eenheid en als noemer het aantal kalenderjaren begrepen in de periode ingaande op 1 januari van het jaar van de 20e verjaardag en, ten vroegste, op 1 januari 1926, en eindigend op 31 december van het jaar dat zijn 60e verjaardag, hetzij de vervroegde ingangsdatum van het pensioen voorafgaat.
  Wanneer het aantal kalenderjaren welke de loopbaan bevat hoger is dan het aantal jaren uitgedrukt door de noemer van de breuk, worden enkel tot beloop van dit laatste aantal, de kalenderjaren in aanmerking genomen welke recht geven op het voordeligste pensioen.

Art.3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van dit besluit en van de artikelen 35, § 1, 39 en 40, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936, heeft de zeeman die doet blijken van minstens honderd achtenzestig maanden dienst ter zee met verplichte aansluiting bij de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, recht op een rustpensioen voor een volledige loopbaan.
  De duur van de diensten ter zee wordt bepaald door de inschrijving op de monsterrol.
  Het recht op het rustpensioen bedoeld in dit artikel wordt verworven naar rata van een fractie van de in (artikel 2, tweede lid, 1° en 2°), van dit besluit, voorziene bedragen. <KB 21-10-1966, art. 3>
  De fractie die met elk jaar overeenstemt heeft als teller de eenheid en als noemer veertien.

HOOFDSTUK II_ Het overlevingspensioen.
Art.4. Het overlevingspensioen dat daadwerkelijk vóór 1 januari 1962 is ingegaan, mag niet lager zijn :
  1° dan een gewaarborgd minimum van (52 200 F) of (64 800 F) per jaar, naargelang het gaat om een overlevingspensioen toegekend aan de weduwe van een scheepsgezel of een scheepsofficier, indien het integraal bedrag van het overlevingspensioen werd toegekend; <KB 8-11-1971, art. 24>
  2° dan een quota van de sub 1° bedoelde gewaarborgde minima die evenredig is met het toegestane gedeelte van het volledig bedrag van het toegekend overlevingspensioen.

Art.5. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 35, § 2, en 43, §§ 2, 3, 4 en 5, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936, wordt het overlevingspensioen dat daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 1962 ingaat, in de volgende begrenzingen en voorwaarden toegekend :
  § 1. Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend indien de belanghebbende op het ogenblik van het overlijden, sedert ten minste één jaar met de overleden zeeman gehuwd was.
  Deze voorwaarde is niet vereist indien uit dit huwelijk een kind geboren is; in geval van posthume geboorte binnen de driehonderd dagen na het overlijden, gaat het pensioen met terugwerkende kracht in, de eerste van de maand volgend op het overlijden, voor zover de aanvraag binnen de drie maanden na de geboorte is ingediend.
  § 2. Indien de echtgenoot na de ingangsdatum van zijn rustpensioen overleden is, is het overlevingspensioen (gelijk aan 2/3) van het bedrag van het aan de echtgenoot toegekende rustpensioen, berekend voor een in artikel 39, tweede lid, b, van hetzelfde koninklijk besluit bedoeld zeeman en zonder dat gebeurlijk de in artikel 37, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit bedoelde vermindering wordt toegepast. <KB 23-6-1966, art. 3, 1°>
  (Indien de echtgenoot vóór 1 januari 1966 overleden is, wordt zijn rustpensioen herberekend in toepassing van dit besluit.) <KB 21-10-1966, art. 4, 1°>
  (Lid 3 opgeheven) <KB 23-6-1966, art. 3, 2°>
  § 3. (Indien de echtgenoot vóór de ingangsdatum van zijn rustpensioen overleden is, is het overlevingspensioen gelijk aan 2/3 van het bedrag van het rustpensioen dat aan de echtgenoot zou toegekend geweest zijn. Indien nochtans dit pensioen had moeten toegekend worden bij toepassing van artikel 2, heeft de in aanmerking te nemen breuk voor de berekening van het bedrag van dit pensioen als teller de eenheid en als noemer het aantal kalenderjaren begrepen in de periode ingaande op 1 januari van het jaar van de 20e verjaardag van de overleden echtgenoot en ten vroegste op 1 januari 1926 en eindigend op 31 december van het jaar dat zijn overlijden voorafgaat en ten laatste op 31 december van het jaar dat zijn 60e verjaardag voorafgaat.) <KB 23-6-1966, art. 3, 3°>
  Indien de echtgenoot vóór 1 januari (1927) overleden is, wordt de loopbaan als volledig beschouwd indien de echtgenote bewijst dat haar echtgenoot op het ogenblik van zijn overlijden ten minste sedert één jaar de hoedanigheid van zeeman had. <KB 23-6-1966, art. 3, 4°>
  (Indien de echtgenoot na 31 december 1926 doch vóór 1 januari van het jaar van zijn 21e verjaardag overleden is, is het bedrag van het rustpensioen dat tot basis dient voor de berekening van het overlevingspensioen gelijk :
  a) hetzij aan één der bedragen naar gelang het gaat om een scheepsgezel of een scheepsofficier, vastgesteld bij (artikel 2, tweede lid, 2°,), indien het een zeeman bedoeld in artikel 39, tweede lid, b, van het voornoemd koninklijk besluit van 24 oktober 1936 betreft, indien de echtgenote bewijst dat de overleden echtgenoot gewoonlijk en hoofdzakelijk te werk gesteld is geweest (overeenkomstig artikel 7 van dit besluit) gedurende een kalenderjaar vóór 1955; <KB 21-10-1966, art. 4, 2°>
  b) hetzij aan 75 pct. van het bedrag der (...) bezoldigingen van de echtgenoot bedoeld bij (artikel 2, tweede lid, 1°) en die betrekking hebben op het voordeligste van de kalenderjaren die aan dat van het overlijden voorafgaan, indien de wijze van berekening bedoeld bij a niet kan toegepast worden of minder voordelig is.) <KB 23-6-1966, art. 3, 5°> <KB 21-10-1966, art. 4, 2°>
  § 4. Wanneer het overlevingspensioen berekend wordt in functie van het rustpensioen voor een loopbaan als zeeman die al jaren omvat, hetzij van de periode bedoeld in (artikel 2, derde lid), hetzij van de periode bedoeld in artikel 3, hetzij van de periode bedoeld in § 3 van dit artikel, mag het bedrag van het overlevingspensioen niet hoger zijn dan (52 200 F) of (67 500 F) naargelang het gaat om de weduwe van een scheepsgezel of van een scheepsofficier.
  Indien de gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling in de zin van één der perioden, die hetzij in artikel 2, § 1, hetzij in § 3 van dit artikel bedoeld zijn, bewezen is, wordt de begrenzing vastgesteld op een quota van de in vorig lid bedoelde bedragen die evenredig is met het aantal jaren waarvoor de gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling bewezen is, in verhouding tot het totaal aantal jaren van de in aanmerking te nemen periode. <KB 21-10-1966, art. 4, 3°> <KB 8-11-1971, art. 25> <idem>
  Indien het overlevingspensioen berekend werd in functie van een rustpensioen dat daadwerkelijk vóór 1 januari 1962 is ingegaan, is de begrenzing gelijk aan zoveel 40sten van (52 200 F) of van (67 500 F), naargelang het gaat om de weduwe van een scheepsgezel of van een scheepsofficier, als er werkelijke of vermoede jaren zijn in functie waarvan een rustpensioen als zeeman aan de overleden echtgenoot werd toegekend. <KB 8-11-1971, art. 25>
  § 5. Voor de toepassing van de §§ 2 en 3 van dit artikel, wordt het bedrag van het rustpensioen dat tot basis dient voor de berekening van het overlevingspensioen aangepast aan het algemeen indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Rijk waaraan de pensioenen gekoppeld zijn welke ingaan op de ingangsdatum van het overlevingspensioen. <KB 23-6-1966, art. 3, 7°>

HOOFDSTUK III_ Algemene bepalingen.
Art.6. § 1. (De bij artikel 1, 1°, bij artikel 2, tweede lid, 2°, en bij artikel 4, 1°, bedoelde bedragen, alsook de bij artikel 5, § 4, bedoelde begrenzingen, veranderen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toeslagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  Zij zijn gekoppeld aan het indexcijfer 114,20 der consumptieprijzen.) <KB 8-11-1971, art. 26>
  § (2.) Het rustpensioen der zeelieden, die vóór 1 januari 1962 de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, kan vastgesteld worden op hun aanvraag, rekening houdend met de bepalingen in voege op 31 december 1961 en onverminderd de toepassing van het artikel 1. <KB 21-10-1966, art. 5, 2°>
  § (3.) Artikel 20 van de wet van 21 mei 1955 is toepasselijk op betwistingen inzake rechten die uit dit besluit voortvloeien. <KB 21-10-1966, art. 5, 2°>

Art.7. Voor de toepassing van dit besluit wordt de gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling als zeeman, bepaald bij artikel 37bis, derde, vierde en vijfde lid, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936, bewezen zoals bepaald in hetzelfde koninklijk besluit.
  (Al. 2 opgeheven) <KB 21-10-1966, art. 6>

Art.8. <KB 21-10-1966, art. 7>§ 1. Het bedrag van het rustpensioen berekend op de wijze als bepaald in artikel 3 van dit besluit wordt verminderd zo de zeeman een rustpensioen of een als zodanig geldend voordeel geniet van een andere pensioenregeling :
  a) met een fractie van de in artikel 1, 1°, bedoelde bedragen in dezelfde bedragen in dezelfde verhouding als deze die tot basis gediend heeft voor de berekening van het rustpensioen of als zodanig geldend voordeel in de andere regeling;
  b) ofwel met het bedrag van het in de andere regeling toegekende rustpensioen of als zodanig geldend voordeel, zo zulks voor belanghebbende voordeliger is.
  § 2. Het bedrag van het overlevingspensioen dat wordt toegekend op basis van een rustpensioen, berekend op de wijze als bepaald in artikel 3 van dit besluit, wordt verminderd zo de weduwe een overlevingspensioen of een als zodanig geldend voordeel geniet van een andere pensioenregeling :
  a) met een fractie van de in artikel 4 van dit besluit bedoelde bedragen in dezelfde verhouding als deze die tot basis gediend heeft voor de berekening van het overlevingspensioen of als zodanig geldend voordeel in de andere regeling;
  b) ofwel met het bedrag van het in de andere regeling toegekende overlevingspensioen of als zodanig geldend voordeel zo zulks voor belanghebbende voordeliger is.
  § 3. De toekenning van het rustpensioen op basis van de bepaling van artikel 3 van dit besluit houdt voor de betrokkene de verplichting in, de rechten op een rustpensioen of een als zodanig geldend voordeel, verworven in een andere regeling, aan te vragen voor ingang op de in die regeling voorziene normale wettelijke leeftijd van ingenottreding.
  De toekenning van het overlevingspensioen vastgesteld op basis van een rustpensioen bedoeld in artikel 3 van dit besluit, houdt voor de betrokkene de verplichting in de rechten op overlevingspensioen of een als zodanig geldend voordeel, verworven in een andere regeling, aan te vragen voor ingang op het tijdstip waarop zij hierop, overeenkomstig die regeling, normaal aanspraak kan maken.
  Verzuimen of weigeren de personen bedoeld in het eerste of tweede lid van deze paragraaf hun aanspraken te doen gelden, dan wordt de uitbetaling van het pensioen geschorst.
  Onverminderd het bepaalde in de §§ 1 en 2 van dit artikel, wordt de betaling hervat, met terugwerkende kracht op de datum der schorsing, zodra die aanvraag is ingediend.
  § 4. Het overlevingspensioen als weduwe van een zeeman dat wordt toegekend ingevolge de bepalingen van dit besluit, mag met een rustpensioen of met enig ander als zodanig geldend voordeel worden samengevoegd ten bedrage van 110 pct. van de maximumbedragen, zoals vastgesteld in artikel 5, § 4, van dit besluit, naargelang het gaat om de weduwe van een scheepsgezel of van een officier.

Art.9. De bepalingen van de artikelen 1 en 4 van dit besluit zijn eveneens van toepassing op de prestaties toegekend op grond van de artikelen 63, 64 en 65 van het koninklijk besluit van 14 december 1954, die behouden blijven in toepassing van artikel 70 van het koninklijk besluit van 4 december 1956 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag.

Art.10. Het koninklijk besluit van 24 augustus 1961 tot verhoging van de rust- en overlevingspensioenen voor de zeevarenden onder Belgische vlag, wordt opgeheven.

Art.11. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 1962.

Art. 12. Onze Minister van Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit.