7 NOVEMBER 1960. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de zondagswachtdienst in nering en ambacht kan worden ingericht.
Art. 1-5
Artikel 1. In de gemeenten van minstens 15 000 inwoners mogen de handelaars en ambachtslieden die de zondag als rustdag hebben gekozen, afwijken van het verbod, bepaald bij artikel 1, § 2, van de wet van 22 juni 1960 tot invoering van een wekelijkse rustdag in nering en ambacht, en per beroep, een zondagswachtdienst inrichten, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld :
1° ten minste 80 t.h. van de inrichtingen die tot de handels- of ambachtstak behoren waarvoor een wekelijkse rustdag verplicht werd gesteld, moeten de zondag als rustdag hebben gekozen;
2° ten hoogste 20 t.h. van de inrichtingen die tot de zondagsdienst toegetreden zijn, mogen deze dienst waarnemen.
Bij besluit van het college van burgemeester en schepenen wordt de door een beroepsorganisatie voorgedragen beurtrol goedgekeurd, indien de in dit artikel gestelde voorwaarden vervuld zijn.
De beurtrol vermeldt de namen en de adressen van de toetredenden en moet voor akkoord, door ieder van hun ondertekend zijn.
Iedere beurtrol zal gedurende een periode van minstens een jaar van toepassing zijn. Gedurende deze periode kunnen de toetredenden zich niet beroepen op de mogelijkheid bedoeld in artikel 11 van voormelde wet.
Art.2. Niemand is verplicht tot de zondagswachtdienst toe te treden.
Art.3. De handelaar of ambachtsman die zijn inrichting voor de klanten openhoudt op de datum welke hem is voorbehouden door de beurtrol, moet op een buiten zichtbare wijze de volgende aankondiging aanbrengen : " Open wegens zondagswachtdienst ".
Dit bord moet, inzake afmetingen en druk, beantwoorden aan de vereisten bepaald in artikel 9 van het koninklijk besluit van 28 juni 1960 tot uitvoering van de wet van 22 juni 1960.
Art.4. Het college van burgemeester en schepenen doet binnen de vijftien dagen een afschrift van elk besluit, waarbij een beurtrol wordt goedgekeurd, toekomen aan de Minister van Middenstand.
Art. 5. Onze Minister van Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.