Details





Titel:

7 JANUARI 1960. - Koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 2bis van de besluitwet van 10 januari 1945, betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 04-03-1997).



Inhoudstafel:


Art. 1-4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  1997022769 



Artikels:

Artikel 1. <KB 1996-12-05/53, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 1996-09-01> Heeft de werkgever de bijdragen binnen de in artikel 2, § 6, eerste lid, van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en er mee gelijkgestelden, vastgestelde termijnen niet betaald, is hij een bijdrageopslag van 10 pct. van hun bedrag verschuldigd en een verwijlintrest van 7 pct. per jaar van het verstrijken van deze termijnen af tot op de dag waarop de betaling geschiedt.

Art.2. (Het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers mag afzien van de betaling van de bijdrageopslag en de nalatigheidsinterest :
  a) in geval van behoorlijk bewezen overmacht;
  b) wanneer, voor de bijdragen met betrekking tot elke periode na 30 juni 1966, de werkgever, steenkoolexploitant, in deze hoedanigheid toegelaten tot het voordeel der staatstoelagen, aan het Nationaal Fonds op de datum waarop de bijdragen hem verschuldigd zijn, een document overhandigt, waarbij de Staat gemachtigd wordt op zijn toelagen voorheffingen te doen ten belope van de niet betaalde bijdragen en de voorafgenomen sommen rechtstreeks te storten aan genoemd Fonds; voor het op de vervaldag niet betaalde bedrag der bijdragen voor de maanden juli tot oktober 1966, moet de afgifte van het hogerbedoeld document plaatshebben ten laatste op 30 november 1966 of moet de betaling gedaan geweest zijn door de werkgever uiterlijk op deze datum.) <KB 9-11-1966, art. 1, 1°>
  Wanneer de werkgever het bewijs levert dat de niet-betaling van de bijdragen binnen de reglementaire termijnen te wijten is aan uitzonderlijke omstandigheden, kan het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers het bedrag van de bijdrageopslag met ten hoogste 50 t.h., en het bedrag van de nog verschuldigde nalatigheidsinterest met ten hoogste 25 t.h. verminderen. Dit kan het echter alleen nadat de werkgever alle vervallen sociale-zekerheidsbijdragen heeft betaald.
  (De vermindering van het bedrag van de bijdrageopslag met 50 t.h. kan door het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers op 100 t.h. gebracht worden :
  a) wanneer de werkgever bewijst, ter staving van zijn rechtvaardiging, dat hij de betaling der bijdragen niet heeft kunnen verwezenlijken, als gevolg van de niet-betaling van een vaste en invorderbare schuldvordering die hij bezat ten opzichte van het Rijk, een provincie of een provinciale openbare instelling, een gemeente, een vereniging van gemeenten of een gemeentelijke of intercommunale openbare instelling of een instelling van openbaar nut beoogd bij de wet van 16 maart 1954;
  b) wanneer het beheerscomité bij met eenparigheid van stemmen getroffen en gemotiveerde beslissing aanvaardt dat zulke vermindering wegens dwingende billijkheidsredenen ((of wegens dwingende redenen van nationaal of gewestelijk economisch belang)) en bij wijze van uitzondering verantwoord is.) <KB 9-11-1966, art. 1, 2°> <KB 27-7-1972>
  (Het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers mag, onder de door zijn beheerscomité vastgestelde en door de Minister van Sociale Voorzorg goedgekeurde voorwaarden, afzien van de toepassing van artikel 1 van dit besluit, wanneer de bijdragen bedoeld bij dit artikel betaald zijn hetzij vóór het einde van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de maand begrepen is waarop zij betrekking hebben, wanneer het maandelijkse bijdragen betreft, hetzij vóór het einde van de tweede maand volgend op deze waarin ze eisbaar zijn, wanneer het andere bijdragen betreft.) <KB 25-11-1975>

Art.3. Dit besluit treedt in werking 1 januari 1960.

Art. 4. Onze Minister van Sociale Voorzorg is belast met de uitvoering van dit besluit.