17 JULI 1959. - Wet tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën. (NOTA : Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgeheven bij ORD 1993-07-01/31, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 31-07-1993) (NOTA : voor het Vlaamse Gewest opgeheven bij DVR 1993-12-15/33, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-08-1991)
HOOFDSTUK I. Voorwerp.
Art. 1
HOOFDSTUK II. Voorwaarden.
Art. 2
HOOFDSTUK III. Rentenvergoeding.
Art. 3
HOOFDSTUK IV. Staatswaarborg.
Art. 4
HOOFDSTUK V. Andere tussenkomsten.
Art. 5-7
HOOFDSTUK VI. Belastingvrijstellingen.
Art. 8
HOOFDSTUK VII. Teruggaven.
Art. 9-14
HOOFDSTUK I. _ Voorwerp.
Artikel 1. Ten einde 's lands economische expansie te bevorderen, kan de Staat, binnen de perken der begrotingskredieten, onder de voorwaarden en in de vormen, welke bij de volgende artikelen worden voorgeschreven, onderstaande tegemoetkomingen verlenen:
a) Een algemene tegemoetkoming ten gunste van de verrichtingen, welke rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling, de modernisering van industriële of ambachtelijke ondernemingen, ongeacht of deze verrichtingen door de ondernemingen zelf of door andere natuurlijke personen of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen worden uitgevoerd, doch voor zover ze aan het algemeen economisch belang beantwoorden;
b) (Een bijzondere tegemoetkoming ten gunste van dezelfde verrichtingen:
1° wanneer ze van uitzonderlijk belang zijn, door de bestaande ondernemingen in de gelegenheid te stellen door uitvoering van een belangrijk investeringsprogramma te komen tot een organisatie van hun bedrijvigheid, welke onontbeerlijk is om de nieuwe voorwaarden der internationale mededinging het hoofd te bieden. Deze bepaling is tot 31 december 1961 toepasselijk;
2° wanneer ze passen in het kader van de door het vijfjarenplan van de Regering per sector bepaalde doelstellingen.) <W 14-02-1961, art. 1>
c) Een bijkomende tegemoetkoming ter aanvulling van de in bovenstaande alinea's bedoelde tegemoetkomingen, wanneer een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit zulks ten aanzien van de conjunctuuromstandigheden wenselijk acht.
Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit kan het voordeel van de bepalingen sub a, b en c worden uitgebreid tot andere ondernemingen dan industriële of ambachtsondernemingen.
HOOFDSTUK II. _ Voorwaarden.
Art.2. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit bepaalt bij toepassing van onderstaande artikelen de voorwaarden der toekenning van de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming en der erkenning van de kredietinstellingen door welker bemiddeling deze tegemoetkoming kan worden verleend.
HOOFDSTUK III. _ Rentenvergoeding.
Art.3. a) Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden kunnen door de bevoegde Ministers toelagen aan de krachtens artikel 2 erkende kredietinstellingen worden verleend om het deze mogelijk te maken leningen tegen verlaagde rentevoet ten gunste van de in artikel 1 bedoelde verrichtingen toe te staan. Deze leningen moeten tot ten minste één van volgende doeleinden dienen :
De rechtstreekse financiering van de investeringen in gebouwde of ongebouwde onroerende goederen en in outillering of materieel, welke voorde verwezenlijking van voornoemde verrichtingen nodig zijn;
De wederaanlegging van bedrijfskapitalen, welke door de vroegere financiering van soortgelijke investeringen werden aangesproken;
De rechtstreekse financiering van immateriële investeringen, zoals de organisatiestudiën en het onderzoek naar of de afwerking van prototypen, nieuwe producten en nieuwe fabricageprocédé's;
Het vormen van bedrijfskapitalen, welke voor de omschakeling van de werkzaamheden der nijverheidsondernemingen onontbeerlijk zijn.
b) Het bedrag van de toelagen is gelijk aan het verschil tussen de door de schuldenaar werkelijk gedragen rente tegen verlaagde rentevoet en de door de geldschieter berekende rente. Deze rente mag de voor dergelijke verrichtingen normale rentevoet, zoals deze door de Koning bepaald zal worden, niet overschrijden.
c) De vermindering van de rentevoet mag 2 t.h. niet overschrijden.
d) Een verdere vermindering van 2 t.h. kan voor de in artikel 1, b, bedoelde verrichtingen worden toegestaan, zonder dat de aldus verlaagde rentevoet evenwel minder dan 1 t.h. mag bedragen.
e) In de bij artikel 1, c, bedoelde conjunctuuromstandigheden kunnen de uit de toepassing van artikel 3, c en d, voortspruitende rentevoeten desnoods onderscheidenlijk tot 3 t.h. en 1 t.h. worden verminderd.
HOOFDSTUK IV. _ Staatswaarborg.
Art.4. <W 14-02-1961, art. 2> Voor de gehele of gedeeltelijke terugbetaling in hoofdsom, renten en bijkomende kosten der in artikel 3 bedoelde leningen, kan, onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, door de bevoegde Ministers staatswaarborg worden verleend.
Indien de lening echter niet door een openbare kredietinstelling werd toegestaan, zal de staatswaarborg niet meer dan 50 % mogen bedragen van de som die na verwezenlijking van de ten gunste van de lener gebeurlijk vastgelegde waarborgen nog moet worden betaald.
(Bij de aanvraag om Staatswaarborg geeft de kredietinstelling aan de bevoegde Minister kennis van enige te haren gunste gestelde zakelijke of persoonlijke zekerheid. Ook van de zekerheden die zij naderhand mocht verkrijgen geeft zij kennis aan de Minister.
Bij niet-aangifte of bij onjuiste aangifte wordt de Staatswaarborg, berekend in verhouding tot de realisatiewaarde van de aangegeven zekerheden, verminderd met de realisatiewaarde van de niet aangegeven zekerheden. Iedere som die de Staat boven de aldus verminderde waarborg heeft betaald, moet hem worden teruggegeven.
In die gevallen wordt de kredietinstelling bovendien afgevoerd van de lijst van kredietinstellingen die voor de toepassing van deze wet zijn erkend.) <KBNR22 23-05-1967, art. 1>
(De globale som ten bedrage waarvan de staatswaarborg mag worden toegekend is vastgesteld op een bedrag in omloop van 60 miljard frank, waarvan de krachtens de wetten van 7 augustus 1953 en 10 juli 1957 toegekende waarborgen dienen in mindering gebracht. Nochtans, mag dit bedrag bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden verhoogd tot 100 miljard frank, door vrijmaking van twee schijven van ieder 10 miljard frank.) <W 07-08-1980, art. 1>
(De staatswaarborg is in de door de Koning gestelde voorwaarden afhankelijk gesteld van de storting door de kredietorganismen of door degenen die een lening bekomen hebben, van een bijdrage op de gewaarborgde sommen, welke bestemd is tot dekking van de staatswaarborg.
Deze bijdrage is niet verschuldigd voor de aanvragen tot staatswaarborg die door de kredietinstellingen vóór 31 januari 1961 aan het Ministerie van Financiën worden overgemaakt.) <W 14-02-1961, art. 2>
HOOFDSTUK V. _ Andere tussenkomsten.
Art.5. Krachtens een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit kan in uitzonderlijke en dringende gevallen, waarin het algemeen belang zulks vergt, machtiging worden verleend voor het optrekken van gebouwen of de aankoop van gebouwde en ongebouwde onroerende goederen op kosten van de Staat, ten einde deze te verkopen of te verhuren, eventueel onderhands, aan een industriële of ambachtelijke onderneming welke vooraf met de Staat een contract nopens de ingebruikneming van voormelde gebouwen heeft gesloten.
Art.6. Binnen de perken der te dien einde op de begroting uitgetrokken kredieten kunnen de Minister van Economische Zaken en de Minister van Middenstand de voor de toepassing van onderhavige wet nuttige studiën of enquêtes van economische en sociale aard doen uitvoeren.
Art.7. <W 14-2-1961, art. 3> Ter verzekering van het onderzoek naar of de afwerking van prototypen, nieuwe produkten of nieuwe fabricageprocédés met het oog op de aanwending ervan in België, kunnen de bevoegde Ministers (...) renteloze voorschotten verlenen welke terugvorderbaar zijn zodra de afwerking van het prototype, het nieuwe produkt of het nieuwe procédé aanleiding zal gegeven hebben tot een rendabele handels- of nijverheidsexploitatie, en ten hoogste (80 %) bedragen van de te dien einde door elke natuurlijke persoon of privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon gedane en te doene uitgaven. <KBN87 10-11-1967, art. 1>
(Deze voorschotten mogen vergezeld gaan van de verplichting voor de begunstigde bijdragen te betalen op de exploitatiewinsten. Er mogen geen bijdragen geëist worden die het bedrag van het toegekende voorschot zouden overschrijden.
De Minister van Economische Zaken kan voor rekening van de Staat en van Belgische openbare organismen of op aanvraag van de bevoegde Minister voor rekening van internationale organismen waarvan België lid is, contracten afsluiten en beheren die verband houden met onderzoek, ontwikkeling en levering van produkten, materiaal of nieuwe systemen. Indien deze contracten tevens het verlenen van voorschotten omvatten, eventueel vergezeld van een verplichting voor de begunstigde om bijdragen te betalen, zoals hierboven vermeld, kunnen deze contracten bepalingen inhouden ten voordele van de Staat in verband met de intellectuele eigendom der resultaten van het onderzoek.
De Koning bepaalt bij in de Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden waaronder de bevoegde Ministers de in vorige alinea's vastgestelde bevoegdheden uitoefenen. <KBN87 10-11-1967, art. 1>
De Koning bepaalt op de voordracht van de Minister van Economische Zaken, de te nemen maatregelen om het onderzoek te coordineren van de aanvragen, ingediend door de industriële ondernemingen, die de bepalingen van de wetgeving op de aanmoediging van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek wensen te genieten.
HOOFDSTUK VI. _ Belastingvrijstellingen.
Art.8. (De ondernemingen, welke krachtens een der artikelen 3 tot 6 het voordeel van een tegemoetkoming van de Staat voor de bij artikel 1, b, of 1, c, bedoelde verrichtingen hebben genoten ten einde een investering in onroerende goederen te verwezenlijken, kunnen van de onroerende voorheffing op deze onroerende goederen vrijgesteld worden en zulks voor een termijn van maximum vijf jaar, in te gaan op 1 januari na de ingebruikneming ervan.) <KBN22 23-5-1967, art. 2>
(Deze vrijstelling geldt, onder de in het vorige lid bepaalde voorwaarden en onder voorbehoud van beperking tot de goederen die werkelijk het voorwerp uitgemaakt hebben van de investeringen, zowel voor de gebouwen en de gronden die daarmede eenzelfde kadastraal perceel vormen als voor het materieel en het gereedschap, onroerend van nature of door bestemming, ingeschreven in de kadastrale documenten.) <W 30-7-1963, art. 1>
De bepalingen van dit artikel worden ook toegepast wanneer de onderneming de investering heeft verricht onder de in artikel 1, b) en c) bepaalde voorwaarden zonder de bij deze wet bedoelde tegemoetkoming van de Staat te hebben genoten.
HOOFDSTUK VII. _ Teruggaven.
Art.9. (Degenen die de bij onderhavige wet bedoelde tussenkomsten hebben genoten, verliezen het genot dezer tussenkomsten, zo zij vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar ingaande op 1 januari volgend op het laatste jaar waarin zij deze genoten hebben, de ingevolge de tegemoetkoming van de Staat opgetrokken of aangekochte onroerende goederen, gereedschap en materieel, en de door de Staat krachtens artikel 7 gefinanciëerde uitvindingen vervreemden, niet of niet langer gebruiken overeenkomstig de voorgeschreven doeleinden en voorwaarden.) <W 30-7-1963, art. 3>
Nochtans blijft het genot der bij onderhavige wet (voorziene tussenkomsten) behouden wanneer de vervreemding of de wijziging van de aanvankelijke bestemming of gebruiksvoorwaarden vooraf door de bevoegde Minister werden goedgekeurd. <W 30-7-1963, art. 3>
In de andere gevallen moeten de betrokkenen aan de Schatkist de toelagen terugbetalen welke op rekening van de kredietinstelling werden gestort ten einde deze in de mogelijkheid te stellen de vermindering van de rentevoet toe te staan. Zij moeten insgelijks het bedrag van alle belastingen betalen, waarvan zij bij toepassing van artikel 8 werden vrijgesteld.
De bevoegde Ministers kunnen anderdeels:
a) Een einde maken aan de krachtens artikel 4 toegekende staatswaarborg, hetgeen de kredietinstelling zal toelaten de onmiddellijke terugstorting te vorderen van de leningen waaraan deze waarborg was gehecht;
b) De onmiddellijke terugstorting van het krachtens artikel 7 toegestane voorschot vorderen.
Art.10. In geval van toepassing van het vorige artikel mag de (onroerende voorheffing) gevorderd of nagevorderd worden, zelfs buiten de termijnen van (artikel 259 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen). <W 20-11-1962, art. 80, 2°> <MB 7-5-1965, art. 11>
Art.11. Afgezien van de strafvorderingen, welke toepasselijk zijn op de personen die de bevoegde Ministers wetens onnauwkeurige of onvolledige inlichtingen hebben verstrekt om op ongeoorloofde wijze in het genot van de bij de onderhavige wet verleende voordelen te treden, geldt de bij artikel 9 bedoelde teruggaveverplichting voor de ondernemingen welke de tegemoetkoming van de Staat niet zouden hebben genoten indien de door hen verstrekte inlichtingen nauwkeurig en volledig waren geweest.
Art.12. Bij de Wetgevende Kamers moet telkenjare verslag worden uitgebracht over de toepassing van de onderhavige wet.
Art.13. Onderhavige wet vervangt de wetten van 7 augustus 1953 betreffende de steunverlening bij de oprichting, de uitbreiding, de wederuitrusting en de rationalisatie van industriële en ambachtelijke ondernemingen en van 10 juli 1957 waarbij, tot bevordering van de economische expansie en tot bestrijding van de werkloosheid, financiële steun van de Staat voor oprichting of aankoop van industriële en ambachtelijke gebouwen wordt verleend.
Art. 14. Onderhavige wet treedt in werking de dag, waarop ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
De door haar voorziene voordelen kunnen toegekend worden aan alle investeringen, welke uitgevoerd werden sedert 1 januari 1959.