31 DECEMBER 1958. - Wetten betreffende de afgevaardigden werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen, samengeordend op 31 december 1958.
Art. 1
Opdracht.
Art. 2
Aantal.
Art. 3
Rechten en plichten.
Art. 4
Onverenigbaarheden.
Art. 5
Bezoldiging en sociale voordelen.
Art. 6
Schadeloosstelling voor ongevallen.
Art. 7-8
Toelatingsvoorwaarden voor het ambt van afgevaardigde.
Art. 9-10
Kandidaturen en bekwaamheidsexamen.
Art. 11
Voordracht van de kandidaten.
Art. 12
Benoeming.
Art. 13
Lichaamsgebreken. Sankties.
Art. 14
Oppensioenstelling.
Art. 15
Strafbepalingen.
Art. 16
Bijzondere bepaling.
Art. 17
Artikel 1. Afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen worden overeenkomstig de bepalingen van deze samengeordende wetten aangesteld.
Opdracht.
Art.2. De afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen staan onder de leiding en het toezicht van de ingenieurs van het mijnkorps wier onderrichtingen zij voor het vervullen van hun opdracht moeten naleven.
Zij zijn gelast :
(1° de ondergrondse werken in de steenkolenmijnen, alsmede alle daarbij horende bovengrondse installaties te onderzoeken met het oog op de gezondheid en de veiligheid van de werklieden :) <W 25-07-1967, art. 1>
2° mede te werken tot het vaststellen van de ongevallen en tot het opsporen van de oorzaken van deze ongevallen :
3° de overtredingen van de wetten en besluiten op de arbeid, welke de mijningenieurs moeten doen naleven, in voorkomend geval te doen kennen aan de Administratie van het Mijnwezen.
Telkens wanneer het noodzakelijk of dringend is, maken de afgevaardigden aan de directie van de mijn bekend welke maatregelen naar hun mening onverwijld dienen te worden genomen.
Zij geven er dadelijk kennis van aan de mijningenieur, en de exploitant is gehouden te dien einde hun contact met het Mijnwezen te vergemakkelijken.
In geval van nakend gevaar voortspruitend uit het niet naleven van een bepaling van een reglement betreffende de mijnpolitie, beraadslagen zij daarover ter plaatse met de leider der werken of zijn afgevaardigde; de maatregelen die zij ingevolge dit onderhoud hebben aangeduid, moeten onmiddellijk door de leider der werken uitgevoerd worden.
Deze maatregelen zijn bindend tot dat zij door de mijningenieur opgeheven of gewijzigd worden; laatstgenoemde is gehouden uitspraak te doen binnen een termijn van vier en twintig uren die ingaat op het ogenblik waarop de afgevaardigde werkman heeft vastgesteld dat het gevaar nakend is.
De niet-uitvoering van de bij het vijfde lid bedoelde maatregelen wordt gestraft met de straffen omschreven in de artikelen 130 en 131 van de wetten betreffende de mijnen, de groeven en de graverijen samengeordend bij het koninklijk besluit van 15 september 1919.
Aantal.
Art.3. Het getal, het gebied en de grenzen van de omschrijvingen binnen welke de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen hun ambt uitoefenen worden bij koninklijk besluit bepaald.
Rechten en plichten.
Art.4. De afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen mogen kennis nemen van de plans der ontgonnen lagen en van alle bescheiden die zij voor de uitoefening van hun opdracht nodig hebben. De lijst van deze bescheiden wordt in gemeen overleg opgemaakt door de Minister tot wiens bevoegdheid het mijnwezen behoort en de Minister die het toezicht op de sociale wetgeving in zijn bevoegdheid heeft. Zij mogen ze echter niet elders overbrengen, noch daarvan afschrift nemen.
De exploitanten verschaffen hun alle middelen om de werken te schouwen.
De afgevaardigden kunnen een leidsman eisen voor hun bezoeken in de ondergrondse werken.
Zij zijn verplicht de maatregelen na te leven, welke door de reglementen zijn voorgeschreven om de orde en de veiligheid in de werken te verzekeren.
Onverenigbaarheden.
Art.5. De afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen mogen lid zijn, noch van de werkrechtersraden, noch van de Wetgevende Kamers, noch van de provinciale raden of gemeenteraden.
Zij moeten niet met enig mandaat in de schoot van een vakvereniging bekleed zijn.
Evenmin mogen zij handel drijven.
Dit verbod geldt voor hun vrouw en voor hun kinderen en aanverwanten in de rechte linie die bij hen inwonen.
Elke afgevaardigde van wie een bloedverwant in de rechte linie, als lid van de directie, als chef-porion of als conducteur der werken, in een kolenmijn van zijn omschrijving mocht tewerkgesteld zijn, mag niet langer zijn ambt vervullen tenzij hij daartoe een bijzondere machtiging van de Minister bekomt.
Bezoldiging en sociale voordelen.
Art.6. De afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen genieten, ten laste van de Staat, een vergoeding en de terugbetaling van de kosten die gepaard gaan met de uitoefening van hun ambt, die vastgesteld worden volgens de bij koninklijk besluit te bepalen regelen.
Zij blijven onderworpen aan de wettelijke regeling voor sociale zekerheid die op de arbeiders van de steenkolenmijnen van toepassing is.
De werkgevers- zowel als de werknemersbijdragen voor sociale zekerheid, op de vergoeding van de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen verschuldigd, zijn evenwel beperkt tot de bijdragen vereist voor de verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood, voor de verzekering tegen invaliditeit en voor de verzekering tegen ziekte. Deze bijdragen worden door de Staat gestort in de voorzorgskassen voor mijnwerkers.
De prestaties in verband met de andere sectoren van de sociale zekerheid worden door de Staat aan de belanghebbenden verstrekt.
De afgevaardigden blijven bovendien de voordelen genieten welke krachtens beslissingen genomen door de Nationale Gemengde Mijncommissie, aan de mijnwerkers toegestaan worden.
Een koninklijk besluit regelt de wijze waarop zij deelnemen in de kosteloze bedeling van kolen.
(De aan de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen opgedragen bovengrondse taken wijzigen hun statuut van ondergronds mijnwerker niet met name wat betreft de pensioenrechten van de betrokkenen.) <W 25-07-1967, art. 2>
Schadeloosstelling voor ongevallen.
Art.7. De vergoeding der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen overkomen aan de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen tijdens en uit hoofde van hun opdracht wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen van de wet van 24 december 1903 of van elke andere wet die deze mocht wijzigen of vervangen.
Art.8. (Elke afgevaardigde verricht per maand minstens achttien schouwingen in zijn gebied. Zestien ervan worden verricht in de ondergrondse werken en twee in de ervan afhangende bovengrondse installaties.) <W 25-07-1967, art. 3>
Na elke schouwing vermeldt de afgevaardigde in een bijzonder register door de administratie van het Mijnwezen verschaft en op de zetel van het bedrijf ter beschikking van de directie en van de werklieden gesteld :
1° de datum van de schouwing ;
2° de uren waarop de schouwing begon en eindigde;
3° de gevolgde weg;
4° de bijzonderste vastgestelde feiten.
De directeur van het bedrijf, alsmede de werklieden, zijn gerechtigd hun aanmerkingen in hetzelfde register te vermelden tegenover die van de afgevaardigde.
De afgevaardigde zendt onverwijld een afschrift van de in het register vermelde aanmerkingen aan de hem daartoe aangewezen ingenieur.
Wanneer in een kolenmijn een zeker aantal werklieden arbeiden die niet de taal spreken, welke in de streek gewoonlijk gebruikt wordt, doet de afgevaardigde zich in zijn betrekkingen met die werklieden bijstaan door een tolk die hij onder het personeel der mijn kiest.
Wanneer het register slechts in één landstaal wordt gehouden, wordt een vertaling in de andere landstaal van al de door de afgevaardigde vermelde aanmerkingen erin overgeschreven, indien ten minste tien werklieden van het betrokken bedrijf zulks vragen.
Toelatingsvoorwaarden voor het ambt van afgevaardigde.
Art.9. Niemand kan worden benoemd tot het ambt van afgevaardigde bij het toezicht in de steenkolenmijnen, indien hij niet aan de hierna gestelde vereisten voldoet :
1° bij zijn benoeming ten minste 30 jaar en ten hoogste 48 jaar oud zijn :
2° in één of meer vakken van de ondergrondse mijnarbeid waarvoor een opleiding vereist is, ten minste tien jaar gewerkt hebben, waarvan vijf, deze die onmiddellijk aan de indiensttreding voorafgaan, zonder onderbreking, binnen het gebied van de mijnafdeling ;
3° zich niet bevinden in een der gevallen van onwaardigheid voorzien bij de artikelen 15 en 19 der wet tot inrichting der werkrechtersraden;
4° sedert twee jaar geen straf hebben opgelopen wegens overtreding der reglementen op de politie der mijnen.
Vreemdelingen kunnen in die functie worden benoemd.
Art.10. Voor de belanghebbenden, houders van een bekwaamheidsdiploma afgeleverd door een door de Staat gesubsidieerde en onder dezes toezicht staande beroepsschool, waarvan het studieprogramma een leergang in mijnbouwkunde omvat, of door een bij koninklijk besluit aangenomen school die zulke leergang op haar programma heeft, worden de in artikel 9 van deze samengeordende wetten bepaalde ouderdom tot benoembaarheid van dertig jaar en de duur van de tewerkstelling van tien jaar onderscheidenlijk verminderd tot vijf en twintig en zeven jaar.
Kandidaturen en bekwaamheidsexamen.
Art.11. Ten minste twee maanden vóór de voordracht van de kandidaten geven de personen die van plan zijn een betrekking van afgevaardigde aan te vragen daarvan kennis aan de divisiedirecteur der mijnen van de mijnafdeling waarvan de omschrijving deel uitmaakt.
Zij laten hem tegelijkertijd de stukken geworden waaruit blijkt dat zij voldoen aan de vereisten gesteld in artikel 9 van deze samengeordende wetten.
Ten minste één maand vóór de voordracht der kandidaten en na oproeping van de divisiedirecteur der mijnen, moeten de personen die de betrekking aanvragen en aan bovenstaande vereisten voldoen, een bekwaamheidsexamen afleggen, waarvan het programma bij koninklijk besluit wordt bepaald.
Het examen wordt afgenomen door een commissie bestaande, benevens de genoemde ambtenaar, uit twee vertegenwoordigers van de werkgevers en twee vertegenwoordigers van de werknemers benoemd door de Minister die het mijnwezen in zijn bevoegdheid heeft en bij voorkeur aangewezen onder de leden van de Nationale Gemengde Mijncommissie.
De houders van diploma's van de nijverheidsscholen, bedoeld in artikel 10 zijn ontslagen van het deel van de proef dat de veiligheid en de gezondheid in de mijnen betreft.
De personen die zes tienden van de punten bekomen hebben, worden geacht in het examen te zijn geslaagd.
Aan ieder van hen levert de divisiedirecteur der mijnen een getuigschrift af waaruit blijkt dat hij bekwaam is om de aangevraagde betrekking te bekleden.
De personen die dit getuigschrift niet bezitten kunnen niet als kandidaten voorgedragen worden.
Voordracht van de kandidaten.
Art.12. Onder de personen die het getuigschrift voorzien in artikel 11 hebben bekomen dragen de meest representatieve nationale vakverenigingen van mijnwerkers voor iedere omschrijving vier kandidaten voor.
De afgevaardigden in funktie mogen tot de leeftijd van zes en vijftig jaar bij de vernieuwing van de mandaten worden voorgedragen.
Benoeming.
Art.13. Onder de kandidaten benoemt de Minister voor iedere omschrijving een werkend afgevaardigde, met inachtneming van de betrekkelijke belangrijkheid die de vakverenigingen die de kandidaten hebben voorgedragen in elke mijndivisie hebben.
De andere kandidaten benoemt hij tot plaatsvervangend afgevaardigde.
Telkens wanneer het aantal geldige kandidaturen niet het bij de wet voorziene cijfer bereikt, kan de Minister, na het advies van de representatieve vakverenigingen te hebben ingewonnen, de werkende of plaatsvervangende afgevaardigden benoemen onder de kandidaten die zij zich vrij aanbieden en de wettelijke voorwaarden vervullen.
De benoemingen geschieden voor een termijn van vier jaar.
Ingeval een werkend afgevaardigde om gelijk welke reden zijn functies mocht neerleggen, wordt een plaatsvervangend afgevaardigde aangeduid om zijn mandaat te voltooien.
Indien geen plaatsvervangend afgevaardigde de bediening aanvaardt of voldoet aan de eisen die voor de uitoefening ervan zijn gesteld, worden een werkend afgevaardigde en plaatsvervangende afgevaardigden benoemd overeenkomstig de vorenstaande bepalingen.
Het mandaat van deze afgevaardigden eindigt terzelfdertijd als dat der overige afgevaardigden in functie.
De werkende afgevaardigde treedt in functie de eerste der maand volgende op zijn benoeming.
Lichaamsgebreken. _ Sankties.
Art.14. De afgevaardigde die lijdt aan een lichaamsgebrek waardoor hij voor zijn dienst ongeschikt is, kan door de Minister uit zijn ambt ontslagen worden.
Deze laatste kan bovendien een afgevaardigde die zich aan een zware tekortkoming aan zijn plichten schuldig maakt of die niet meer voldoet aan de vereiste gesteld in littera 3 van artikel 9 van deze samengeordende wetten, straffen met inhouding van vergoeding ten belope van hoogstens één vijfde van de maandelijkse vergoeding, ofwel met tijdelijke ontzetting uit zijn ambt met verlies van wedde, ofwel met afzetting.
Afgevaardigden die niet meer voldoen aan de vereiste gesteld in littera 4 van hetzelfde artikel zet hij af.
Alvorens deze straffen op te leggen, wint de Minister het advies in van de directeur-generaal van het mijnwezen, die de belanghebbende zal gehoord hebben.
Oppensioenstelling.
Art.15. De pensioenleeftijd van de afgevaardigden werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen is bepaald op 60 jaar. De afgevaardigden evenwel, die wegens hun leeftijd bij de vernieuwing van de mandaten niet meer kunnen voorgedragen worden, mogen hun aanspraken op een pensioen ten laste van de Staat doen gelden bij het verstrijken van hun laatste mandaat.
De wetsbepalingen betreffende de pensioenen van het rijkspersoneel zijn van toepassing op de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen, met dit verschil dat het aantal jaren dienst bij de Staat bij artikel 1 van de wet van 21 juli 1844 vereist, tot twaalf jaren wordt verminderd.
De betrokkenen, met uitzondering van die welke ontslagen zijn geweest, hun ontslag hebben ingediend of de vernieuwing van hun mandaat niet hebben aangevraagd, kunnen het voordeel van deze maatregel genieten, zelfs indien zij op de pensioenleeftijd niet meer in dienst zijn van de Staat.
(Het hun door de Staat toe te kennen pensioen wordt verminderd met een bedrag dat gelijk is aan 66 pct. van het met de tijd van de mandaten van afgevaardigde-werkman overeenstemmend gedeelte van het mijnwerkers- of werknemerspensioen. Voor de berekening van dat gedeelte, wordt het pensioen waarop de mijnwerker-afgevaardigde in het invaliditeitspensioenstelsel of in het rustpensioenstelsel der mijnwerkers aanspraak kan maken, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller de diensttijd als afgevaardigde-werkman uitdrukt en de noemer overeenstemt met de gehele mijndiensttijd, de diensttijd als afgevaardigde-werkman inbegrepen; geldt het een werknemerspensioen, dan wordt hetzelfde gedaan ten aanzien van het deel ervan dat overeenstemt met de gehele mijndiensttijd.
Ter berekening van de bij het vorig lid bedoelde vermindering wordt geen rekening gehouden met de toepassing van de samenvoegingsregelen inzake invaliditeitspensioen, rustpensioen der mijnwerkers of der werknemers, en ook niet met een schorsing van een dezer pensioenen.
De Koning mag het in lid 4 vastgelegd percentage wijzigen.) <W 29-05-1970, art. 1>
De aansluiting bij een weduwen- en wezenkas van de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen wordt bij koninklijk besluit geregeld.
(In afwijking van het bepaalde in dit artikel kan aan de afgevaardigden-werklieden bij het toezicht in de steenkolenmijnen, die op 31 december 1988 in dienst zijn en die ingevolge de sluiting van hun steenkoolmijnen, op 1 januari 1989 geen vernieuwing van hun mandaat zullen verkrijgen, worden toegestaan hun rechten op een staatspensioen te laten gelden vanaf deze laatste datum voor zover zij ten minste gedurende twaalf jaar in dienst van de Staat zijn geweest.) <W 1988-12-30/31, art. 158, 002; Inwerkingtreding : 1989-01-15>
Strafbepalingen.
Art.16. Alwie het vervullen van de opdracht van de afgevaardigden of van de bijzondere afgevaardigden voorzien in artikel 17 hindert, wordt gestraft met een boete van 26 tot 500 frank en met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden of met slechts één van deze straffen.
De bedrijfshoofden zijn burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten ten laste van hun directeurs of zaakvoerders uitgesproken.
Hoofdstuk VII en artikel 85 van boek 1 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de overtredingen bedoeld in dit artikel.
Bijzondere bepaling.
Art. 17. De Minister kan de toegang tot de mijnen steeds verlenen aan bijzondere afgevaardigden belast met het bestuderen van vraagstukken die de veiligheid of de gezondheid betreffen.