26 MAART 1953. - Koninklijk besluit houdende organisatie van de dienst en van het korps der mijningenieurs.
Het korps der mijningenieurs.
Art. 1
Samenstelling van het mijnkorps en hiërarchische rangschikking van de leden.
Art. 2-5
Verdeling van het grondgebied.
Art. 6-10
Onderscheiden ambtsbevoegdheden der leden van het mijnkorps.
Art. 11-16
Inspectiecomité.
Art. 17
Afdelingscomité.
Art. 18
Werving.
Art. 19-22
Bevordering in rang.
Art. 23-26
Jaarlijks vacantieverlof, gelegenheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art. 27-28
Bijzondere onverenigbaarheden.
Art. 29
Ambtskleding.
Art. 30
Algemene bepalingen.
Art. 31-35
Het korps der mijningenieurs.
Artikel 1. Het korps der mijningenieurs voert zijn opdracht uit onder het gezag van de minister tot wiens bevoegdheid de uitvoering der mijnwetten behoort.
Wat echter het toezicht op de toepassing van de sociale wetten betreft, vervult het zijn opdracht onder het gezag van de minister tot wiens bevoegdheid de uitvoering dezer wetten behoort.
Samenstelling van het mijnkorps en hiërarchische rangschikking van de leden.
Art.2. <KB 22-04-1955, art. 1> De hiërarchie van de leden van het mijnkorps wordt als volgt bepaald:
Directeur-generaal der mijnen;
Inspecteur-generaal der mijnen;
Divisiedirecteurs der mijnen;
Hoofdingenieurs-directeurs der mijnen;
E.a. divisiemijningenieurs;
Mijningenieurs.
Art.3. Binnen elke dienst en onder ambtenaren met dezelfde graad komen de hiërarchische bevoegdheid en de voorrang aan het hoofd van de dienst en vervolgens aan de oudste in de graad toe.
De ambtenaren van het hoofdbestuur hebben voorrang op die van de buitendiensten. Als tot het hoofdbestuur behorend, worden aangemerkt de leden van het korps die in de aardkundige dienst en in de dienst der springstoffen aangesteld of bij het Nationaal Mijninstituut gedetacheerd zijn.
Het lid van het mijnkorps dat ter vervanging van een lid met een hogere graad wordt aangewezen, heeft bij het uitoefenen van die functie de hiërarchische bevoegdheid en de voorrang van het door hem vervangen lid.
Art.4. Voor de toepassing van het eerste lid van vorig artikel wordt de anciënniteit in de graad bepaald door de werkelijke diensttijd in die graad.
Bij gelijkheid wordt ze bepaald door de diensttijd in de onmiddellijk lagere graad en zo verder, indien nodig, met als laatste basis de rangschikking die ingevolge het examen voor toelating in vaste dienst wordt gedaan.
Art.5. <KB 22-04-1955, art. 2> De leden van het mijnkorps zijn over drie secties verdeeld, te weten:
a) de sectie der ambtenaren in actieve dienst, waartoe behoren de ingenieurs die in een der takken van het Mijnwezen werkzaam zijn en diegenen die uitsluitend aan speciale diensten van het Mijnwezen zijn verbonden;
b) de sectie der op non-activiteit gestelde ambtenaren;
c) de sectie der terbeschikkinggestelde ambtenaren.
Voor elk van deze drie secties, houdt de directeur-generaal der mijnen, een tabel bij waarop het personeel naar graad en anciënniteit wordt gerangschikt.
Verdeling van het grondgebied.
Verdeling van de dienst en van het personeel.
Art.6. Het Rijksgebied wordt in zake mijndienst verdeeld in afdelingen, waarvan de samenstelling bij koninklijk besluit is vastgesteld; dit bepaalt bovendien de standplaats van de ambtenaren der buitendiensten.
Art.7. Elke afdeling wordt onderverdeeld in mijnarrondissementen en de arrondissementen in mijndistricten.
De grenzen van de arrondissementen en van de districten worden onderscheidelijk door de minister en de directeur-generaal der mijnen bepaald, met inachtneming van de uitgebreidheid en de belangrijkheid van de dienst.
Art.8. Elke afdeling wordt bestuurd door een (divisiedirecteur der mijnen) hierin bijgestaan door een (eerstaanwezend divisiemijningenieur) en elk arrondissement wordt bestuurd door een hoofdingenieur-directeur der mijnen. <KB 22-04-1955, art. 6>
Art.9. De inspectie en de coordinatie der buitendiensten zijn de taak van de inspecteur-generaal der mijnen, bijgestaan door een adjunct.
Art.10. (...) <KB 11-09-1970>
Onderscheiden ambtsbevoegdheden der leden van het mijnkorps.
Art.11. De directeur-generaal der mijnen is het hoofd van het mijnkorps.
Tot zijn bevoegdheid behoort de leiding, de coordinatie en de organisatie van de gezamelijke diensten.
Binnen de perken van de reglementen van orde, stelt hij de dienstorders, de omzendbrieven en de speciale reglementen vast.
Hij vergewist er zich van dat de wetten, besluiten en onderrichtingen worden nageleefd.
Hij ziet toe dat de zaken door elk van zijn diensten zorgvuldig geregeld en spoedig behandeld worden.
Hij stelt aan de Minister voor, of treft zelf, alle maatregelen die de werking van zijn diensten kunnen verbeteren.
De directeur-generaal der mijnen wordt bij de vervulling van zijn opdracht bijgestaan door de ingenieurs van het mijnkorps die op het organieke kader van de centrale dienst van het Mijnwezen worden vermeld.
Wanneer de directeur-generaal der mijnen afwezig of verhinderd is, wordt hij vervangen door een ambtenaar van de centrale dienst van het Mijnwezen, die door de minister is erkend.
Art.12. De inspecteur-generaal der mijnen oefent ter plaatse toezicht en controle uit op de buitendiensten.
Hij vergewist er zich van of de wetten, besluiten, reglementen, dienstorders en onderrichtingen in het algemeen, zowel in technisch en sociaal als in administratief opzicht, worden in acht genomen.
Hij inspecteert die diensten zodat hij contrôle uitoefent op de wijze waarop de ingenieurs van allerlei graad, de mijnmeters, de werklieden-afgevaardigden bij het mijntoezicht en de administratieve personeelsleden zich van hun onderscheidene opdrachten kwijten.
Hij zorgt voor de vereiste coordinatie van de werking van die diensten. Te dien einde bezoekt hij de burelen van de afdelingen zo dikwijls hij zulks nodig acht. In voorkomend geval deelt hij dringend de uitslagen van zijn inspecties mede aan de directeur generaal der mijnen.
In het bijzonder onderzoekt hij de verslagen en opmerkingen die door de mijningenieurs worden gemaakt ter gelegenheid van de inspecties.
Hij neemt ook kennis van de verschillende verslagen van de werklieden-afgevaardigden bij het mijntoezicht.
Hij ziet de dossiers na die werden samengesteld bij het onderzoek van ongevallen, de materiële ongevallen en die waarover betwistingen ontstaan inbegrepen, ten einde er zich rekenschap van te geven op welke wijze het onderzoek is gedaan en bij te dragen tot het zoeken naar veiligheidsmaatregelen. Bij voorkomend geval vestigt hij de aandacht van de (divisie-directeur der mijnen) op de punten die volgens hem niet voldoende werden opgeklaard en vult hij het dossier van elk ongeval aan met zijn advies nopens de veiligheidsmaatregelen die hem aanbevelenswaardig lijken. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij dient bij voorkomend geval de rechterlijke overheid van advies aangaande de gebeurlijke verantwoordelijkheden. Bij ernstige ongevallen of andere rampen, staat hij de (divisie-directeur der mijnen) bij om te bepalen welke veiligheids- of reddingsmaatregelen dienen genomen te worden.
Hij doet zich, voor onderzoek en coordinatie, de afwijkingsbeslissingen van de (divisiedirecteurs der mijnen) mededelen, alsook de voorstellen van de hoofdingenieurs-directeurs der mijnen aan de bestendige deputaties van de provincieraden met het oog op de machtiging van vergunningsplichtige inrichtingen. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij behandelt het beroep tegen de beslissingen in zake afwijking van reglementsbepalingen of toelating van installaties of ondernemingen, die aangaande springstoffen inbegrepen.
Hij bezoekt de onder het toezicht van het mijnwezen staande nijverheidsondernemingen dikwijls genoeg om op de hoogte te blijven van de technische vooruitgang die in de installaties en in de fabricagemethodes werd verwezenlijkt en ten einde zich te documenteren met het oog zowel op het opzoeken van de daarin aan te brengen wijzigingen of verbeteringen als op de studie van speciale problemen die de directeur-generaal der mijnen zou kunnen vragen. Bij die bezoeken controleert hij de doelmatigheid van de inspectiediensten.
Hij onderzoekt de dossiers inzake overtredingen van de reglementsbepalingen, de verslagen tot vaststelling van de natuurlijke dood en de ongevallenstatistieken.
Hij controleert het berekenen van de netto-opbrengst, basis van de evenredige mijncijns ten voordele van de eigenaars van de bovengrond; hij vertegenwoordigt de administratie in het comité voor raming van bedoelde cijns.
Hij waakt over het goed verloop van de werkzaamheden van de mijnkaart en bijzonder over de zo volmaakt mogelijke coordinatie van de elementen van die kaart.
Jaarlijks richt hij aan de directeur-generaal der mijnen een omstandig verslag over zijn inspecties.
Hij doet alle nuttig geachte voorstellen tot het verbeteren van de organisatie en het rendement van de diensten van het korps der mijningenieurs en tot het bereiken van de vereiste coordinatie daarin, alsook tot het bevorderen van de technische, economische en sociale vooruitgang in de industrieën die onder het toezicht van de ingenieurs van het mijnkorps gesteld zijn.
Indien hij bij een inspectiebezoek het nodig acht bepaalde maatregelen voor te schrijven, moeten die onmiddellijk worden uitgevoerd. Hij geeft de directeur-generaal der mijnen verslag over die maatregelen.
Tenslotte werkt hij mee aan het onderzoek en de afhandeling van al de zaken die de directeur-generaal der mijnen hem kan toevertrouwen.
Art.13. De (divisiedirecteur der mijnen) die aan het hoofd van een afdeling wordt gesteld, leidt de betrokken dienst en draagt er de verantwoordelijkheid voor. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij beëdigt de werklieden-afgevaardigden bij het mijntoezicht, alsook de mijnmeters en de administratieve personeelsleden die aan de afdeling zijn verbonden.
Hij oefent de bevoegdheid uit die de samengeordende wetten op de mijnen, groeven en graverijen, en de reglementen betreffende de mijnpolitie aan de mijningenieur toevertrouwen.
Hij zorgt voor het bijhouden der mijnplans, voor het maken en bijhouden der mijnkaart.
Hij geeft het vereiste gevolg aan de opmerkingen vermeld in de door de mijningenieurs en afgevaardigden bij het mijntoezicht van zijn afdeling opgestelde verslagen ingevolge de schouwingen van ondergrondse werken en bovengrondse inrichtingen der mijnen.
Hij beschikt over de aanvragen tot machtiging voor toestellen die in de ondergrondse werken moeten worden geplaatst, over de aangiften voor bovengrondse inrichtingen der mijnen en over de aanvragen tot afwijking van de reglementen op de mijnpolitie.
Hij is voorzitter van het afdelingscomité, dat belast is met het onderzoek en de studie van al de ongevallen, in wetenschappelijk en technisch opzicht en met het oog op de veiligheidsmaatregelen.
Hij richt tot de procureur des Konings de verslagen van advies betreffende de ongevallen in de mijnen.
Hij onderzoekt de verslagen der mijningenieurs over de toepassing der sociale wetten in de mijnen en treft de geëigende maatregelen ten einde elke daarin aangestipte onregelmatigheid te verhelpen.
Hij geeft aan de klachten, verzoekschriften, en bezwaren betreffende de toepassing van de sociale wetten in de mijnen, het vereiste gevolg.
In geval van geschillen of conflicten tussen werkgevers en werknemers in een onderneming van de afdeling, komt de afdelingsdirecteur der mijnen onmiddellijk verzoenend tussen. Hij kan te dien einde de (eerstaanwezend divisiemijningenieur) of een onder zijn orders gestelde mijningenieur afvaardigen. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij bepaalt de grondslag van de evenredige mijncijns.
Hij doet de statistieken opmaken en de hem opgedragen economische enquêtes uitvoeren, hij doet de daarvoor vereiste studiën.
Op het einde van elk halfjaar brengt hij aan de directeur-generaal der mijnen verslag uit over de toestand van zijn afdeling in technisch, economisch en sociaal opzicht en wijdt hierbij zijn bijzondere aandacht aan de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de arbeiders en aan de bloei van 's lands nijverheid.
Hij bezoekt de ondernemingen van zijn afdeling dikwijls genoeg om op de hoogte te blijven van de omstandigheden en bijzonderheden die hij moet kennen om zijn opdracht te vervullen.
Art.14. De hoofdingenieur-directeur der mijnen heeft het hoge toezicht op de fabrieken, de groeven, de veenderijen en op de in arrondissement opgestelde stoomtoestellen en draagt de verantwoordelijkheid voor dit toezicht.
Hij ziet de processen-verbaal na voor de ingebruikstelling der inrichtingen voor het opvangen van grondwater.
Hij is het diensthoofd voor de stoomtoestellen en voor de vergunningsplichtige inrichtingen.
Hij controleert de door de mijningenieurs opgestelde processen-verbaal van proef of van ingebruikstelling der stoom- of persluchttoestellen.
Hij geeft de inspecteur-generaal der mijnen jaarlijks rekenschap van het toezicht op de stoomtoestellen in zijn arrondissement, na het jaarlijks onderzoek der aantekeningen die de mijningenieurs ingevolge hun schouwingen op de beschrijvende bladen der toestellen hebben gemaakt.
Hij verzamelt voor zijn arrondissement en ten dienste van de (divisiedirecteur der mijnen), de vereiste gegevens voor het vaststellen van de grondslag van de mijncijns.
Hij maakt een samenvatting van het proces-verbaal van alle ongevallen, in zijn arrondissement en stelt ten dienste van de (divisiedirecteur der mijnen) een ontwerp op van een verslag van advies voor de procureur des Konings betreffende de ongevallen in de mijnen van zijn arrondissement. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij richt tot de procureur des Konings de verslagen van advies betreffende de ongevallen die zijn voorgekomen in de in het eerste lid opgesomde ondernemingen.
Ten behoeve van de (divisiedirecteur der mijnen) en na onderzoek stelt hij de ontwerpen op van besluit tot machtiging voor toestellen die in de ondergrondse werken worden geplaatst, van akte van aangifte van bovengrondse inrichtingen, van besluit tout afwijking van de reglementen op de mijnpolitie. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij geeft de (divisiedirecteur der mijnen) de gevraagde inlichtingen en adviezen. <KB 22-04-1955, art. 6>Met betrekking tot de zaken waarvan de studie aan de (divisiedirecteur der mijnen) is voorbehouden, ziet hij toe dat de door deze voorgeschreven opdrachten stipt uitgevoerd worden en na onderzoek en samen met zijn advies, doet hij hem de door de mijningenieurs bezorgde inlichtingen, adviezen en verslagen toekomen. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij neemt kennis van al de verslagen die de onder zijn orders gestelde mijningenieurs tot de (divisiedirecteur der mijnen) richten, brengt daarover advies uit en geeft aan de (divisiedirecteur der mijnen) rekenschap van de wijze waarop die ingenieurs zich van hun dienst kwijten, inzonderheid betreffende hun werkzaamheden in zake toezicht op de in het eerste lid bedoelde ondernemingen. <KB 22-04-1955, art. 6>De hoofdingenieur-directeur der mijnen regelt onder de contrôle van de (divisiedirecteur der mijnen) de werkzaamheden der ingenieurs en der werklieden-afgevaardigden bij het mijntoezicht in zijn arrondissement; hij stelt de stagedoende mijningenieurs onder de leiding van een ervaren ingenieur en ziet toe dat deze hen gedurende een voldoende tijdspanne begeleidt bij de schouwingen van mijnen en ondernemingen, en dat die ingenieur hun richtlijnen geeft voor het opstellen der processen-verbaal en verslagen. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij bezoekt de ondernemingen in zijn arrondissement dikwijls genoeg om op de hoogte te blijven van de omstandigheden en bijzonderheden die hij voor het vervullen van zijn opdracht moet kennen.
Hij beijvert zich om de wetenschappelijke geest van de onder zijn orders gestelde ingenieurs te handhaven en te ontwikkelen.
Art.15. De (eerstaanwezend divisiemijningenieur) hangt rechtstreeks af van de (divisiedirecteur der mijnen) en staat hem bij in het vervullen van zijn werkzaamheden. <KB 22-04-1955, art. 6>Jaarlijks brengt hij aan de (divisiedirecteur der mijnen) verslag uit over de economische toestand van het mijnbekken of de mijnbekkens der afdeling. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij ordent de documentatie die door de (divisiedirecteur der mijnen) in zake algemene enquêtes wordt gevraagd. <KB 22-04-1955, art. 6>Hij verzamelt de gegevens voor de gedetailleerde statistieken der mijnen, graverijen, groeven, fabrieken en stoomtoestellen.
Art.16. De aan de arrondissementen verbonden mijningenieurs (...) schouwen, zo dikwijls hun chefs het noodzakelijk achten, de in hun respectieve districten gelegen ondernemingen en binnen de perken van de bevoegdheden van het mijnkorps en inzonderheid van de plichten, hun door de samengeordende mijnwetten opgelegd, zorgen zij voor de uitvoering van de wetten, politiereglementen en onderrichtingen betreffende die ondernemingen. <KB 22-04-1955, art. 3>Bij hun schouwingen van de mijnwerken vestigen zij hun aandacht inzonderheid op de wijze waarop deze werken uit het oogpunt van de veiligheid der arbeiders en van het behoud der gebouwen en nuttige wateren van de bovengrond gevoerd worden, op de middelen tot verlichting, verluchting, ondersteuning, afbouw, vervoer, ophaling, waterbemaling en vervoer der arbeiders in de schachten en tevens op de reddingsmiddelen, alsook op het opslaan en het gebruik van springstoffen.
Zij behandelen de aanvragen tot machtiging voor het openen van groeven, metaalfabrieken, vergunningplichtige inrichtingen, springstofopslagplaatsen alsook het onderzoek der aangiften voor bovengrondse inrichtingen der mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
Zij behandelen de aanvragen tot afwijking van de reglementen op de mijnpolitie.
Zij behandelen de verzoekschriften van alle aard.
Zij vergewissen zich er van dat de plans en de vorderingsregisters der werken regelmatig worden bijgehouden en, bij het opgeven van afbouwplaatsen, doen zij het door de (divisiedirecteur der mijnen) voorgeschreven nazicht.
Zij verzamelen en onderzoeken de nodige gegevens voor de evenredige mijncijns.
Zij oefenen de politie op de stoomtoestellen uit, alsmede die welke voortvloeit uit het gedeelte van de sociale wetgeving dat zij moeten controleren.
Bij proces-verbaal, stellen zij de ongevallen vast alsmede de inbreuken van alle aard op de wetten, reglementen en besluiten betreffende de diensten waarmede zij belast zijn.
Het minimumaantal schouwingen waarvan sprake in lid 1 en 2 van dit artikel wordt jaarlijks door de (divisiedirecteur der mijnen) bepaald. De mijningenieurs (...) brengen ingevolge elke schouwing verslag uit bij hun hiërarchische chef. <KB 22-04-1955, art. 6> <KB 22-04-1955, art. 3>
Inspectiecomité.
Art.17. Het inspectiecomité bestaat uit de directeur-generaal der mijnen, die er het voorzitterschap van waarneemt, de inspecteur-generaal der mijnen, zijn adjunct, die met de functie van secretaris wordt belast, de (divisiedirecteurs der mijnen) die de buitendiensten leiden en uit één afdelingsdirecteur der mijnen of hoofdingenieur-directeur der mijnen die tot het hoofdbestuur behoort. <KB 22-4-1955, art. 6>Het inspectiecomité vergadert te Brussel en wordt bijeengeroepen door de voorzitter.
Het wordt bijzonder belast met de studie van de dossiers, opgemaakt ingevolge ongevallen waaruit de noodzakelijkheid is gebleken de bestaande reglementsvoorschriften te wijzigen of aan te vullen, en met de samenordening van de voorwaarden waarvan de (divisiedirecteurs) het verlenen van machtigingen of afwijkingen in zake mijnpolitie en vergunningplichtige inrichtingen moeten afhankelijk maken. <KB 22-04-1955, art. 6>
Afdelingscomité.
Art.18. In elke afdeling van de buitendiensten bestaat een afdelingscomité dat bestaat uit de (divisiedirecteur der mijnen) die er het voorzitterschap van waarneemt, de (eerstaanwezend divisiemijningenieur) die met de functies van secretaris wordt belast en de hoofdingenieurs-directeurs der mijnen en de andere mijningenieurs van de afdeling. Een of meer werklieden-afgevaardigden bij het mijntoezicht van de afdeling kunnen eveneens voor de vergaderingen van het comité worden opgeroepen. <KB 22-04-1955, art. 6>Het comité vergadert in de standplaats van de ambtenaren der afdeling en wordt bijeengeroepen door de voorzitter.
Het heeft tot opdracht de dossiers te bestuderen, die ingevolge elk in de ondernemingen van de afdeling voorgekomen ongeval worden opgemaakt en er de aanbevelenswaardig geachte veiligheidsmaatregelen uit af te leiden.
Werving.
Art.19. Niemand kan in het mijnkorps opgenomen worden, indien hij niet batig is gerangschikt in een vergelijkend examen ingericht door de Vast Wervingssecretariaat teneinde ingenieurs, die uitsluitend voor het mijnkorps zijn bestemd, tot de proeftijd te kunnen toelaten.
De artikelen 18 en 19 van het koninklijk besluit van 2 october 1937, houdende statuut van het Rijkspersoneel, zijn op de werving van de leden van het mijnkorps niet van toepassing.
Art.20. Niemand kan tot het examen voor het ambt van mijningenieur worden toegelaten, indien hij niet de door het statuut voor het Rijkspersoneel bepaalde voorwaarden vervult en inzonderheid indien hij geen houder is van het wettelijk diploma van burgerlijk mijningenieur.
De ingenieurs van het mijnkorps mogen niet in tijdelijk verband worden aangeworven.
Art.21. (...) <KB 22-04-1955, art. 7>
Art.22. (...) <KB 22-04-1955, art. 7>
Bevordering in rang.
Art.23. <KB 22-04-1955, art. 4> De leden van het mijnkorps kunnen slechts tot een hogere graad worden bevorderd indien zij sedert ten minste twee jaar titularis zijn van de graad die onmiddellijk lager is dan die welke te verlenen valt.
Bij afwijking van die regel kunnen echter worden bevorderd tot:
1° de graad van directeur-generaal der mijnen: de inspecteur-generaal der mijnen die minder dan twee jaar dienst heeft in zijn graad, de divisiedirecteurs der mijnen die minder dan twee jaar dienst hebben in hun graad, en de hoofdingenieurs-directeurs der mijnen, laatstgenoemden onder de voorwaarde dat zij ten minste vier jaar dienst hebben in hun graad, bij de Administratie van het Mijnwezen;
2° de graad van inspecteur-generaal der mijnen: de divisiedirecteurs der mijnen die minder dan twee jaar dienst hebben in hun graad en de hoofdingenieurs-directeurs der mijnen die ten minste twee jaar dienst hebben in hun graad, bij de Administratie van het Mijnwezen;
3° de graad van hoofdingenieur-directeur der mijnen: de eerstaanwezende divisiemijningenieurs die minder dan twee jaar dienst hebben in hun graad en de mijningenieurs die ten minste elf jaar dienst hebben in hun graad, bij de Administratie van het Mijnwezen.
Bij afwijking van dezelfde regel, kunnen bovendien slechts de mijningenieurs die ten minste negen jaar dienst hebben in hun graad, bij de Administratie van het Mijnwezen, tot de graad van eerstaanwezend divisiemijningenieur worden bevorderd.
De hoofdingenieurs-directeurs der mijnen die dienst doen bij de centrale dienst van het Hoofdbestuur van het Mijnwezen, alsook zij die uitsluitend aan speciale diensten zijn verbonden, kunnen op de voordracht van de directeur-generaal der mijnen en na gunstig advies van de directieraad, tot de graad van divisiedirecteur der mijnen worden bevorderd, indien een ambtenaar uit de buitendiensten, die na hen wordt vermeld op de rangschikkingstabel van het mijnkorps, tot die graad werd bevorderd.
Die bevordering kan echter slechts worden verleend aan de belanghebbenden die ten minste gedurende twee jaar als hoofdingenieur-directeur der mijnen hebben dienst gedaan.
Dezelfde regel is toepasselijk op de mijningenieurs die negen jaar dienst hebben in hun graad bij de Administratie van het Mijnwezen, met het oog op hun bevordering tot de graad van eerstaanwezend divisiemijningenieur.
Art.24. <KB 22-04-1955, art. 5> De mijningenieurs kunnen er toe gemachtigd worden de titel van e.a. mijningenieur te voeren, zodra zij negen jaar anciënniteit in hun graad hebben.
Art.25. (...) <KB 22-04-1955, art. 7>
Art.26. Ieder lid van het mijnkorps die zijn werkzaamheden in een andere administratie heeft uitgeoefend kan, wanneer hij zijn werkzaamheden bij het mijnkorps hervat, geen aanspraak maken op de graden die hem in die andere administratie werden verleend.
Jaarlijks vacantieverlof, gelegenheidsverlof en verlof wegens persoonlijke aangelegenheden.
Art.27. Het jaarlijks vacantieverlof en de gelegenheidsverlofdagen worden binnen de door het statuut van het Rijkspersoneel bepaalde perken en voorwaarden verleend:
aan de directeur-generaal der mijnen door de Minister;
aan de inspecteur-generaal der mijnen, aan de hoofden der speciale diensten en aan de ingenieurs van gelijk welke graad die aan het hoofdbestuur verbonden zijn, door de directeur-generaal der mijnen;
aan de (divisiedirecteurs der mijnen) en de ambtenaren toegevoegd aan de inspecteur-generaal der mijnen, door de inspecteur-generaal der mijnen; <KB 22-04-1955, art. 6>
aan de ingenieurs van gelijk welke graad der afdelingen, door de afdelingsdirecteurs der mijnen;
aan de ingenieurs van gelijk welke graad verbonden aan de speciale diensten, door de chefs van die diensten.
Art.28. De ambtenaar die de macht heeft een verlof toe te kennen, moet de ambtenaar aanduiden die gelast wordt in de opengevallen dienst te voorzien.
Een verlof wegens persoonlijke aangelegenheden, zonder wedde, maar met behoud van het recht op bevordering, kan door een op de voordracht van de directeur-generaal der mijnen genomen ministerieel besluit, aan de leden van het mijnkorps worden verleend.
Dit verlof kan echter slechts worden toegewezen in de gevallen en binnen de perken door het statuut van het Rijkspersoneel bepaald.
Bijzondere onverenigbaarheden.
Art.29. Onafhankelijk van de onverenigbaarheden door het statuut van het Rijkspersoneel bepaald, is het de leden van het mijnkorps uit de activiteitssectie streng verboden rechtstreeks of niet rechtstreeks belangen te hebben in een exploitatie, waarop zij toezicht moeten houden.
Ambtskleding.
Art.30. De ambtskleding van de leden van het mijnkorps wordt bepaald door het koninklijk besluit van 23 september 1865, gewijzigd door dit van 1 mei 1866.
Algemene bepalingen.
Art.31. Alvorens in dienst te treden leggen de mijningenieurs de door het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed af ten overstaan van de minister tot wiens bevoegdheid de mijnen behoren of van de gouverneur der provincie.
Art.32. De leden van het mijnkorps die eervol ontslag, verkrijgen of in ruste worden gesteld, kunnen er toe gemachtigd worden de eretitel van hun graad te behouden en de ambtskleding er van te dragen.
Art.33. Bij aanwijzing voor een andere tak van de administratie, terbeschikkingstelling, ontslag, afzetting, inrustestelling of overlijden van een lid van het mijnkorps, wordt door zijn onmiddellijke chef overgegaan tot het overmaken aan zijn opvolger van de te zijner beschikking gestelde archief, verslagen, plans, kaarten, boeken, instrumenten en andere voorwerpen.
Art.34. Het besluit van 21 september 1894, tot organisatie van de dienst en van het korps der mijningenieurs, alsook alle besluiten, die het hebben gewijzigd of aangevuld, met uitzondering echter van het besluit van de Regent van 7 januari 1948, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1950, worden opgeheven.
Art. 35. Onze Minister van Economische Zaken en Middenstand en Onze Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.