15 OKTOBER 1947. - Besluit van de Regent, genomen in uitvoering van de Besluitwet dd. 25 Februari 1947 tot samenvoeging en wijziging van de wetten betreffende het pensioenstelsel der mijnwerkers en de er mee gelijkgestelden. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 22-04-2009)
Verzekerden.
Art. 1
Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers.
Art. 2-11
Bijdragen.
Art. 12-14
Aan de verzekerden door kapitalisatie verleende voordelen.
Art. 15
Aan de verzekerden door omslag verleende voordelen.
Invaliditeitspensioenen.
Art. 16-26
Weduwepensioenen.
Art. 27-39
Dienstbonificaties.
Art. 40-48, 48bis
Rechterlijke organismen.
Art. 49, 49bis, 49ter, 49quater, 50-62
Slotbepalingen.
Beslag en overdracht.
Art. 63
Bijslag op 65 jaar.
Art. 64
Verworven rechten.
Art. 65
Incivieken.
Art. 66
Allerlei algemene bepalingen.
Art. 67-75
Verzekerden.
Artikel 1. (opgeheven) <KB 20-11-70, art. 23, 1°>
Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers.
Art.2. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.3. (.....) <KB 28-5-1958,art. 27, 2°>
Art.4. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.5. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.6. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.7. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.8. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.9. (.....) <KB 20-11-1970, art. 23, 1°>
Art.10. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Art.11. (.....) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
Bijdragen.
Art.12. (.....) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.13. (.....) <KB 20-11-1970, art. 23, 1°>
Art.14. (.....) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Aan de verzekerden door kapitalisatie verleende voordelen.
Art.15. (.....) <KB 4-6-1963, art. 1>
Aan de verzekerden door omslag verleende voordelen.
Invaliditeitspensioenen.
Art.16. (opgeheven) <KB 19-11-1970, art. 35, 2°>
Art.17. (opgeheven) <KB 19-11-1970, art. 35, 2°>
Art.18. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.19. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.20. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.21. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.22. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.23. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.24. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.25. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.26. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Weduwepensioenen.
Art.27. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.28. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.29. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.30. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.31. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.32. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.33. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.34. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.35. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.36. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.37. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.38. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.39. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Dienstbonificaties.
Art.40. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.41. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.42. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.43. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.44. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.45. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.46. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.47. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.48. <opgeheven> <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art. 48bis. <KB 28-4-1952, art. 8> <opgeheven> <KB 21-12-1967, art. 90, § 2, 2>
Rechterlijke organismen.
Art.49. De bestuurscommissie van de Voorzorgskas spreekt, in eerste aanleg, uit voor :
1° Elke aanvraag ingebracht om de voordelen, waarvan de toekenning bij de besluitwet van 25 Februari 1947 is voorzien, te genieten;
2° Elke aanvraag ingebracht om het voordeel te genieten, voorzien in de met de vreemde landen gesloten overeenkomsten, binnen de door deze overeenkomsten vastgestelde grenzen.
(De Rijksdienst voor werknemerspensioenen beslist omtrent elke aanvraag om rust- of weduwenpensioen.) <KB 3-2-1976, art. 4.>
Art. 49bis. <KB 3-2-1976, art. 5>
§ 1. De gerechtigde op een rustpensioen dat op grond van een administratieve eindbeslissing of van een rechterlijke beslissing die gezag van gewijsde heeft, is toegekend, kan een nieuwe aanvraag indienen in de vormen welke in artikel 10 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers zijn bepaald.
Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard op basis van nieuwe bewijselementen die vroeger niet aan de administratieve overheid of aan het bevoegde rechtscollege inzake geschillen werden voorgelegd of op grond van een wijziging van een wettelijke of reglementaire bepaling.
De gerechtigde op een weduwenpensioen kan onder dezelfde voorwaarden een nieuwe aanvraag indienen met het oog op de herziening van het overlevingspensioen en van het rustpensioen dat tot basis heeft gediend voor de berekening van haar weduwenpensioen.
De personen aan wie een rust- of weduwenpensioen is ontzegd, beschikken, onder dezelfde voorwaarden, over die mogelijkheid. De over de nieuwe aanvraag genomen beslissing mag geen afbreuk doen aan de administratieve eindbeslissing of aan de rechterlijke beslissing die gezag van gewijsde heeft, voor zover deze beschikte dat de betrokken werknemer het bewijs van een tewerkstelling die recht gaf op een pensioen, had geleverd.
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de nieuwe aanvraag is ingediend.
§ 2. Het verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank of het hoger beroep bij het Arbeidshof, gelden als nieuwe aanvraag in de zin van artikel 10 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, als zij onontvankelijk worden verklaard.
§ 3. Een administratieve beslissing en een rechterlijke beslissing die kracht van gewijsde heeft, welke geen aanleiding geven tot herroeping van het gewijsde, kunnen, in geval van nieuw feit, door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen worden herzien.
De nieuwe beslissing wordt op verzoek of ambtshalve door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen genomen.
De aanvraag om herziening geschiedt overeenkomstig artikel 10 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Onder "nieuw feit" moet worden verstaan, elk feit dat onbekend was of de partijen of de rechtscolleges niet bekend kon zijn op het ogenblik van de beslissing.
De nieuwe beslissing gaat in met ingang van de datum waarop het nieuw feit een terugslag heeft op het bedrag van de uitkering. Zij gaat evenwel pas in op de eerste dag van de maand na de kennisgeving wanneer het recht op uitkering kleiner is dan dat wat eerst werd toegekend.
Art. 49ter. <KB 3-2-1976, art. 6>
§ 1. Wanneer vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing inzake rust- en overlevingspensioen een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft, kan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen een nieuwe beslissing nemen die uitwerking heeft op de ingangsdatum van de eerste beslissing.
Onverminderd de toepassing van § 2, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing ingaan op de eerste dag van de maand na de kennisgeving, als het recht op de uitkering kleiner is dan dat wat eerst werd toegekend.
§ 2. De Rijksdienst voor werknemerspensioenen kan de administratieve beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank of, als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer :
a) op de ingangsdatum van het pensioen het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een terugslag hebben op de rechten van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;
c) vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft.
Art. 49quater. <KB 3-2-1976, art. 7> De Rijksdienst voor werknemerspensioenen neemt ambtshalve een nieuwe beslissing wanneer :
1° ingevolge het huwelijk of de echtscheiding van een gerechtigde, het bedrag van het rustpensioen moet worden berekend op grond van het bedrag bepaald in artikel 8, § 2, 2°, of volgens een gelijkaardig onderscheid, en, in het tweede geval, op grond van het bedrag bepaald in artikel 8, § 2, 1°, of volgens een gelijkaardig onderscheid, van het koninklijk besluit van 28 mei 1958 tot vaststelling van het statuut van het Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers inzake inrichting van de rust- en weduwenpensioenregeling;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die van het huwelijk of van de echtscheiding;
2° de echtgenote van een gerechtigde op een pensioen berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 8, § 2, 2°, of volgens een gelijkaardig onderscheid, van voormeld koninklijk besluit van 28 mei 1958, overlijdt;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de echtgenote is overleden;
3° de echtgenote de voorwaarden vervult waardoor de echtgenoot het voordeel van het rustpensioen bekomt berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 8, § 2, 2°, of volgens een gelijkaardig onderscheid, van voormeld koninklijk besluit van 28 mei 1958;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan aan deze voorwaarden wordt voldaan;
4° de echtgenote niet meer de voorwaarden vervult waardoor de echtgenoot het rustpensioen bekomt berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 8, § 2, 2°, of volgens een gelijkaardig onderscheid, van voormeld koninklijk besluit van 28 mei 1958;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand in de loop waarvan aan deze voorwaarden niet meer wordt voldaan.
Art.50. De bestuurscommissie vergadert op uitnodiging van de voorzitter, minstens eenmaal per maand, in de lokalen van de voorzorgskas.
(lid 2 opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 27, 2°>
De beraadslagingen van de bestuurscommissie worden door in een register ingeschreven notulen vastgesteld.
Art.51. Elke aanvraag moet gestuurd worden, hetzij rechtstreeks, hetzij door het toedoen van de bedrijfshoofden van bij artikel 2 van de besluitwet van 25 Februari 1947 bedoelde ondernemingen, tot de directeur van de Voorzorgskas binnen het gebied waarin de onderneming is gevestigd, waar de werknemer werkzaam is, of het laatst, werkzaam is geweest.
De door het toedoen van de ondernemers ingediende aanvragen worden door deze zelf gedaan op een formulier, waarvan het model door het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers bepaald is en aan de ondernemers, die er om verzoeken, kosteloos wordt afgeleverd.
Een ontvangstbewijs van de aanvraag, houdende datum en dag der ontvangst er van, wordt aan de aanvrager overgemaakt.
Art.52.Bij elke aanvraag aan de bestuurscommissie onderworpen dienen de bewijsstukken gevoegd die, namelijk bevatten :
A. Wat de werknemers betreft :
1° [1 ...]1;
2° [1 ...]1;
3° [1 ...]1;
4° [1 ...]1;
5° de staat betreffende de diensten waarbij de werkelijke arbeidsduur in de bij artikel 2 van de besluitwet van 25 Februari 1947 beoogde ondernemingen wordt vastgesteld;
6° het arbeidsboekje of -boekjes;
7° indien het gaat om een invalide werknemer, een medisch attest, waarbij wegens ziekte zijn ongeschiktheid om normaal in voornoemde bedrijven te werken, wordt vastgesteld.
B. Wat de weduwen betreft :
1° [1 ...]1;
2° [1 ...]1;
3° [1 ...]1;
C. [1 ...]1;
D. [1 Wat de gescheiden echtgenote betreft : in voorkomend geval, het bewijs dat haar echtgenoot opgesloten, opgenomen of geplaatst is.]1
De bestuurscommissie mag voor elke aanvraag allerhande documenten, die zij nuttig acht, invorderen.
Het hoort aan de aanvragers van de duur van hun diensten in bovenbedoelde ondernemingen, door middel van door deze laatste zelf afgeleverde staten, te laten blijken.
----------
(1)<KB 2009-03-12/49, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 02-05-2009>
Art.53. De bestuurscommissie spreekt uit, na onderzoek van de door middel van de stukken van het dossier en door middel van de door de aanvrager ingebrachte documenten en na kennisneming van de door de Voorzorgskas tijdens het onderzoek van de aanvraag verzamelde inlichtingen.
Omtrent elke zaak spreekt de commissie aanstonds uit of, ten laatste, in de vergadering die volgt op deze, waarin de laatste bespreking plaats hadden.
Art.54. De bestuurscommissie heeft het recht alle onderzoeksmaatregelen inzonderheid onderzoekingen omtrent de toestand van de belanghebbende, voor te schrijven, medische expertises te eisen, alle inlichtingen in te vorderen, alle getuigen te horen, aan de aanvragers al de nodige uitleggingen te vragen.
Zo de bestuurscommissie het nuttig of noodzakelijk acht, kan de aanvrager persoonlijk er vóór verschijnen of zich laten vertegenwoordigen door een persoon voorzien van een volmacht op ongezegeld papier. In dat geval wordt de betrokkenen bij aangetekend schrijven opgeroepen op verzoek van de directeur der voorzorgkas.
De bestuurscommissie mag beslissen dat de onderzoekingen zullen verricht worden door de voorzitter van de commissie, bijgestaan door de directeur van de voorzorgskas in hoedanigheid van secretaris, door een werkgevers- en een werknemersafgevaardigde.
Van de uitslagen dezer onderzoekingen worden notulen opgemaakt. Deze notulen worden aan de bestuurscommissie overgemaakt.
Art.55. De minuten van de door de bestuurscommissie getroffen beslissingen worden in het dossier van de betrokkene bewaard.
Aan de betrokkenen wordt er van kennis gegeven door een gewone postkaart of schrijven door toedoen van de directeur der Voorzorgskas.
Bij afwijzing wordt het eensluidend verklaard afschrift van de beslissing bij aangetekend schrijven betekend; in de kennisgeving wordt er insgelijks vermeld dat er binnen de termijn van drie maanden beroep mag ingesteld worden.
Art.56. (opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2, 12>
Art.57. (opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2, 12>
Art.58. (opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2, 12>
Art.59. (opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2, 12>
Art.60. (opgeheven) <W 10-10-67, art. 2, 12>
Art.61. (opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2, 12>
Art.62. (opgeheven) <W 10-10-1967, art. 2,12>
Slotbepalingen.
Beslag en overdracht.
Art.63. (opgeheven) <KB 20-11-1970, art. 23, 1°>
Bijslag op 65 jaar.
Art.64. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Verworven rechten.
Art.65. (opgeheven) <KB 20-11-1970, art. 23, 1°>
Incivieken.
Art.66. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Allerlei algemene bepalingen.
Art.67. De krachtens een der verzekeringswetten, waarvan sprake in artikelen 42, 46, 51, 57 en 59 van de besluitwet van 25 Februari 1947, gedane verplichte stortingen, zijn :
a) de vóór de toelating tot het pensioen in toepassing van de speciale wetten betreffende het mijnwerkerspensioen verrichte stortingen;
b) de vóór de toelating tot het pensioen in toepassing van de pensioenswetten verrichte stortingen;
c) de na 1 Januari 1912 verrichte stortingen op de rekening van werklieden, die te werk gesteld zijn in de bij artikel 2 van vorenvermelde besluit beoogde ondernemingen en die in de kantons van Eupen, Malmedy en Sankt-Vith gelegen zijn, in toepassing van de in deze districten sedert die datum van kracht zijnde wetgeving.
De Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de andere betrokken verzekeringsorganismen geven aan het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers, op dezes aanvraag, het bedrag op van de door de mijnwerker of de weduwe van een mijnwerker, uit hoofde van krachtens één der vorenbedoelde verzekeringswetten verplicht gedane stortingen, verworven renten.
Deze renten worden berekend in verband met de werkelijke leeftijd van de verzekerde, op het ogenblik waarop hij, wegens de speciale wetgeving betreffende het mijnwerkerspensioen, tot het pensioen wordt toegelaten; zij worden door toedoen van het Nationaal Fonds uitgekeerd.
Art.68. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.69. De Algemene Spaar- en Lijfrentekas mag, op aanvraag van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers, de wiskundige reserves van de renten opnieuw kapitaliseren welke voortijdig uitgekeerd werden aan de wegens invaliditeit onder het stelsel van de wet van 30 December 1924 gepensionneerde betrokkenen, van wie het invaliditeitspensioen ten gevolge van een werkhervatting, zou ingetrokken worden.
Art.70. (lid 1 opgeheven) <KB 20-11-1970, art. 23, 1°>
(lid 2, opgeheven) <KB 3-6-1949, art. 1>
De weduwe- ouderdomsrenten, alsmede de rentebijslagen toegekend in toepassing van het speciaal pensioenstelsel van mijnwerkers ten bate van de belanghebbenden, die krachtens de algemene verzekeringswetten, tot het pensioen worden toegelaten, mogen uitgekeerd worden door toedoen van de organismen waarop de uitkering van het pensioen rust.
Art.71. Van de voor rekening van het Rijk in toepassing van de besluitwet van 25 Februari 1947 verrichte stortingen, wordt op een samenvattend borderel betreffende de verrichte uitgaven, door de directeur-generaal van het Nationaal Fonds bewijs geleverd en goedgekeurd door de Minister, die binnen zijn bevoegdheid de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers heeft, of door zijn gelastigde.
Art.72. (opgeheven) <KB 28-5-1958, art. 43, § 1, 2°>
Art.73. De bepalingen van het koninklijk besluit van 15 October 1937 en van de daarop volgende koninklijke besluiten die voor de toepassing van dit besluit niet nodig zijn, worden ingetrokken.
Art.74. De bepalingen van dit besluit treden in werking op 1 Maart 1947.
Art. 75. De Minister van Arbeid en Maatschappelijke Voorzorg wordt belast met de uitvoering van dit besluit.