28 NOVEMBER 1939. - Koninklijk besluit nr 84 houdende de verplichting de ondergrondonderzoekingen te verklaren. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-09-2002 en tekstbijwerking tot 12-09-2002)
Art. 1-9
Artikel 1. Het aanvangen, alsmede het hervatten bij uitbreiding of verdieping van alle uitgravingswerken met inbegrip van allerlei galerijen, putten, sondeeringen en boringen, die zelfs met zuiver wetenschappelijke doeleinden uitgevoerd, eene diepte bereiken gelijk aan of van meer dan dertig meters onder den natuurlijken bodem, of vermoedelijk kunnen bereiken, wordt afhankelijk gemaakt van eene voorafgaande verklaring gedaan volgens de door koninklijk besluit bepaalde voorwaarden.
Art.2. Alle geophysische prospecteeringopnamen, zelfs met zuiver wetenschappelijke doeleinden uitgevoerd, worden eveneens afhankelijk gemaakt van eene dergelijke verklaring, onverminderd de voorafgaande verkrijging van de machtigingen voorgeschreven door artikel 120ter van het Strafwetboek, gewijzigd door de wet van den 19e Juli 1934 betreffende de misdaden en wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van den Staat.
Art.3.De ambtenaren en de beambten aangeduid door Onzen Minister binnen wiens bevoegdheid het mijnwezen valt, hebben te allen tijde toegang tot de uitgravings- of prospecteeringsbureelen, -werven en -werkplaatsen.
Zij mogen zich alle inlichtingen en monsters ter hand stellen, die voor het opmaken van de aardkundige kaart en van de hydrologische kaart van nut zijn.
Art.4.De uitslagen van de diepe uitgravingswerken en van de geophysische opnamen worden in het archief van de aardkundige kaart opgeteekend. Zij worden zoo uitvoerig en zoo spoedig mogelijk overgeschreven in het afschrift van dit archief dat ter beschikking is van het publiek.
Indien de aanlegger der onderzoekingen in zijn verklaring duidelijk aanteekent dat deze als vertrouwelijk te beschouwen zijn, zal geen erop betrekking hebbend document of monster mogen medegedeeld worden en geen uitslag ruchtbaar gemaakt zonder voorafgaande en geschreven toelating van den aanlegger, voor het verstrijken van eenen termijn van vijf jaren te beginnen met de afgifte van het document of van het monster.
Art.5.De bij artikel 3 bedoelde ambtenaren zijn belast, onder bevel van den Minister binnen wiens bevoegdheid het mijnwezen valt, met het toezicht van de uitvoering van onderhavig besluit alsmede van de krachtens dit getroffen besluiten.
Zij stellen de overtredingen vast bij processen-verbaal die gelden zoolang het tegendeel niet bewezen is. De processen-verbaal worden overgemaakt aan den Procureur des Konings en afschrift wordt den overtreder toegestuurd binnen acht en veertig uren der vaststelling van de overtredingen.
De openbare rechtsvervolging verjaart door verloop van één jaar te rekenen van den dag waarop dit misdrijf werd begaan.
Art.6. De overtredingen van de bepalingen van onderhavig besluit en van de besluiten voor zijn uitvoering genomen worden gestraft met een geldboete van 26 tot 100 frank.
In geval van herhaling binnen de twaalf maanden na de vorige veroordeeling, is de boete van 100 tot 1,000 frank.
Art.7. Gansch het eerste boek van het Strafwetboek, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en artikel 85, is toepasselijk op de overtredingen van onderhavig besluit en van de besluiten voor zijne toepassing genomen.
Art.8. De verplichtingen door onderhavig besluit opgelegd, zijn van toepassing zelfs voor de onderzoekingen voorzien bij artikel 18 van de mijnwetten samengeordend door het koninklijk besluit van 15 September 1919.
Art. 9. Onze Minister, binnen wiens bevoegdheid het mijnwezen valt, is belast met de uitvoering van onderhavig besluit.