Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

6 MEI 1936. - Koninklijk besluit betreffende de bereiding van drank-water. (NOTA 1 : Dit koninklijk besluit is opgeheven, voor zover het natuurlijk mineraal water en bronwater betreft door het KB van 1985-10-11/32, art. 14) - (NOTA 2 : Opgeheven voor zover het natuurlijk mineraal water en bronwater betreft door KB 1999-02-08/39, art. 13; Inwerkingtreding : 23-04-1999) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1987 en tekstbijwerking tot 29-04-1999.)



Inhoudstafel:

AFDELING I. ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1-7
AFDELING II. ALGEMEENE BEDRIJFS- EN INRICHTINGSVOORWAARDEN VAN ALLE INRICHTINGEN WAAR DRANKWATER, LIMONADE OF KUNSTIJS BEHANDELD WORDEN.
Art. 8-14
AFDELING III. TOEZICHT EN STRAFBEPALINGEN.
Art. 15-19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

AFDELING I. _ ALGEMENE BEPALINGEN.
Art. 1. Voor het exploiteeren van de inrichtingen waarin spuitwater en andere soortgelijke producten of kunstijs behandeld of gefabriceerd worden, dienen de bij dit besluit bepaalde voorwaarden, afgezien van deze welke de bevoegde overheid steeds in ieder bijzonder geval mag voorschrijven, nageleefd.

Art.2. Afgezien van de bescheiden vermeld bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 Augustus 1933 omtrent de politie op de vergunningsplichtige inrichtingen, dienen bij de vergunningsaanvragen, de volgende stukken in triple te gaan :
  1° een uittreksel uit de stafkaart, op een schaal van 1/10,000, met aanduiding van de plaats der waterwinning en der onderscheiden installaties;
  2° de grondteekening van de plaats binnen een omtrek van 500 meter van de winning, met aanduiding van de toevoermiddelen naar de bereidplaats; dit plan moet op een schaal van ten minste 1/2,500 opgemaakt zijn.
  Op de grondteekening moeten nl. aangeduid worden de beerputten, de zinkputten of alle andere inrichtingen, waardoor het water kan verontreinigd worden;
  (3° Een attest, afgeleverd door een laboratorium voor het ontleden van drankwater door het bestuur van volksgezondheid erkend, waaruit blijkt dat het water deugdelijk is, samen met de bulletins van twee reeksen ontledingen die, de ene tussen 1 April en 1 Juni en de andere tussen 1 October en 1 December gedaan werden. Iedere reeks moet bestaan uit drie chemische en microbiologische ontledingen, die met ten minste acht dagen tussenruimte gedaan werden. De monsters moeten door het erkend laboratorium worden genomen.) <KB 14-05-1951, art. 1>
  4° de beschrijving, met uitgebreide plans en doorsneden, van de installaties alsmede van de werken die uitgevoerd zijn of het zullen worden om het water voor alle verontreiniging te vrijwaren, zoowel wat de winplaats van het water als dezes toevoer naar de bereidplaats betreft;
  5° een hydrologische studie van de winningsstreek alsmede een doorsnede van de terreinen waar het waterwinningswerk aangebracht is, met aanduiding van den waterstand;
  6° een tabel van de waterpeilingen en van de metingen van den waterwarmtegraad, gedaan in den loop van de twaalf maanden vóór de afgifte van de vergunningsaanvraag, met opgave van de data dezer verrichtingen;
  7° een tabel omtrent den aard en het vermogen der toestellen alsmede den aard der geleidingen welke voor de bereiding van het water zullen gebruikt worden.
  Een exemplaar van de bij dit besluit vermelde stukken moet bij het vergunningsbesluit gaan en ter beschikking blijven van de toezichtsambtenaren; een tweede exemplaar wordt bewaard door de administratieve overheid, welke de vergunning verleend heeft, en het derde wordt naar het Ministerie van Binnenlandsche Zaken gezonden.

Art.3. (De bij het voorgaande artikel bedoelde bescheiden dienen niet voorgelegd tot staving van aanvragen die op kunstijsfabrieken betrekking hebben. Uit een in drievoud opgemaakt attest, afgeleverd door een laboratorium dat door het bestuur van volksgezondheid is erkend, moet evenwel blijken dat het water, dat voor de fabricage zal gebruikt worden, deugdelijk is.) <KB 14-05-1951, art. 2>Wat de fabrieken van drank en limonade betreft, welke het water van een openbaren watervoorzieningsdienst benuttigen, zijn de bescheiden omtrent de waterwinning niet vereischt.

Art.4. Het proces-verbaal voorzien bij artikel 13, alinea 1, van het koninklijk besluit dd. 10 Augustus 1933, moet door den bij dat besluit met het toezicht belasten ambtenaar opgemaakt worden, in overleg met de ambtenaren die krachtens de wet van 14 Augustus 1933 op de bescherming van drankwater met de controle der inrichting belast zijn.

Art.5. Vóór den 1n Juli 1937 moeten de bestaande bedrijven, welke overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 Augustus 1933 behoorlijk vergunning ontvingen, een attest vragen ten blijke er van dat hun onderneming aan de bij afdeeling I van dit besluit voorgeschreven aanvullende voorschriften beantwoordt. Te dien einde moeten de bij de bovenstaande artikelen 2 en 3 bedoelde stukken aan de bevoegde overheid gezonden worden.
  Mocht de inrichting niet aan de vereischten van dit besluit voldoen, dan zal het bedrijf geschorst worden, en, zoo bewezen is dat het er niet kan aan voldoen, zal de vergunning als zoodanig voor het bedrijf voorgoed ingetrokken worden.

Art.6. Omtrent veranderingen aan werken en installaties, welke op de samenstelling van het water van eenigen invloed kunnen zijn, moet een bijzondere aanvraag ingediend en een speciaal onderzoek ingesteld worden. Bij hun aanvraag tot de overheid, welke vergunning voor hun bedrijf verleend heeft, moeten de belanghebbenden te dien einde de beschrijving laten gaan, met omstandige plans en doorsneden van al de veranderingen welke zij aan de waterwinning en de toevoerwerken willen brengen, alsmede een opgave van de wijzigingen aan de bestaande toestellen.

Art.7. Wordt vastgesteld dat het water verontreinigd is, dan berust op den bedrijfshouder de plicht het bedrijf stop te zetten en hij mag het slechts hervatten wanneer bewezen is dat de verontreiniging heeft opgehouden. Deze laatste bevinding moet blijken uit drie met elkaar overeenstemmende ontledingen welke, op de kosten van den belanghebbende, met acht dagen tusschentijd, door een erkend laboratorium, daartoe door het bestuur der volksgezondheid opgevorderd, gedaan werden. Bewust laboratorium moet ook de monsteropname doen. In voorkomend geval, moet de bedrijfshouder, op straf van vergunning-intrekking, hetzij aan de beschermingswerken der toevoerwegen, hetzij aan de fabricagetoestellen, de noodige wijzigingen brengen om herhaling van verontreiniging te voorkomen.

AFDELING II. _ ALGEMEENE BEDRIJFS- EN INRICHTINGSVOORWAARDEN VAN ALLE INRICHTINGEN WAAR DRANKWATER, LIMONADE OF KUNSTIJS BEHANDELD WORDEN.
Art.8. De winning, de aanvoerkanalen, de buisleidingen en reservoirs dienen derwijze ingericht dat daarbij elke mogelijke verontreiniging en intoxicatie is uitgesloten.
  Het vermogen der winning moet verhoudingsgewijs met hare werkelijke productie van het bedrijf overeenkomen.

Art.9. De bereidplaatsen en inrichtingen moeten aan de volgende vereischten voldoen :
  1° De werkplaatsen moeten uitsluitend dienen voor het fabriceeren, het bereiden en het invullen van de bij dit besluit bedoelde producten, zoomede voor het reinigen en ontsmetten van het gerei en de flesschen en houders;
  2° Deze lokalen, zoomede de magazijnen der afgewerkte producten, mogen niet rechtstreeks met stallen, gemakken, mest-, aal- of zinkputten of met opslagplaatsen van in ontbinding zijnde stoffen in verbinding staan;
  3° De werklokalen dienen goed verlucht en verlicht; de bevloering moet effen en ondoordringbaar zijn, in goeden staat van onderhoud bewaard en derwijze aangelegd dat het water snel afloopt; de muren moeten betegeld of van een waterdichte bedekking voorzien zijn;
  4° Het materieel, de toestellen en de lokalen dienen rein en in goeden staat gehouden : ze dienen dagelijks onmiddellijk na beëindiging van den arbeid schoongemaakt en met volle water afgespoeld;
  5° Zelfs voor den schoonmaak mag slechts deugdelijk water worden gebruikt;
  6° De onder druk werkende vergassingstoestellen dienen, vooraleer te worden benut, aan een proefdruk, die 50 t.h. hoger is dan hun normaaldruk, onderworpen. Daarenboven dienen zij voorzien te zijn van een inrichting waardoor stijging boven den normaaldruk wordt onmogelijk gemaakt.

Art.10. <KB 05-07-1972, art. 1> Het is verboden voor het bereiden of in vaten brengen van voor de verkoop bestemd drankwater zomede voor het fabriceren of bereiden van voor de verkoop bestemd ijs of limonade :
  1° toestellen, gereedschappen of vaten te gebruiken, die bevuild zijn, kwalijk rieken of waarvan de gedeelten die met de waar in aanraking komen, van hout zijn of giftige stoffen bevatten;
  2° flessen of andere vaten te gebruiken die niet onmiddellijk voor het vullen hetzij degelijk gereinigd zijn, zowel van binnen als van buiten, ten einde alle sporen van stof, bezoedeling of onreinheid te verwijderen, hetzij gesteriliseerd zijn, gespoeld met drinkbaar water en uitgedrupt.
  Dit verbod is niet toepasselijk op flessen en vaten die door hun fabricage en verdere behandeling op het ogenblik van hun vulling steriel en volkomen zuiver zijn;
  3° flessen of andere vaten te gebruiken die niet van glas zijn of van enig ander materiaal door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin toegelaten, de Hoge Gezondheidsraad gehoord.
  Die verbodsbepaling is alleen toepasselijk op flessen en vaten die drankwater inhouden.

Art.11. <KB 05-07-1972, art. 2> De vaten moeten onmiddellijk na hun vulling worden gestopt.
  Die bewerking moet op zindelijke wijze geschieden door middel van steriele of volkomen gereinigde stopsels, capsules of voorwerpen.
  Het gebruik van knikkerflessen evenals van capsules die al dienst hebben gedaan is verboden.

Art.12. De bij het fabriceeren en bereiden van drankwater te werk gestelde personen moeten vrij van alle besmettelijke ziekten en zindelijk gekleed zijn en bijzonder zorgen voor de reinheid van lichaam, vooral wat de handen en de nagels betreft.

Art.13. Het is verboden water, dat niet van een bron, een winning, een put of watervoorziening voortkomt, ten verkoop te bereiden of te bottelen.
  Dezelfde verbodsbepaling geldt voor het fabriceeren of bereiden van voor den verkoop bestemd ijs en limonade.
  Het water mag slechts door middel van een rechtstreeks met de winning, den put of de watervoorziening verbonden waterdichte kanalisatie naar gezegde bereid- of vullingslokalen toegevoerd worden.

Art.14. <KB 14-05-1951, art. 3> Het is verboden drankwater, limonade of soortgelijke dranken alsmede ijs, wanneer deze producten voor de verkoop bestemd zijn, te bereiden met :
  1° giftige stoffen;
  2° grondstoffen die bij de wetten of reglementen betreffende deze stoffen schadelijk verklaard zijn;
  3° bederfwerende stoffen;
  4° saponinen;
  5° minerale zuren;
  6° geneeskrachtige stoffen;
  7° kooldioxyde, dat derivaten van stikstof, zwavel of koolwaterstof bevat.
  Van de verbodsbepalingen onder 3°, 4°, 5° en 6 van het vorig lid kunnen bij koninklijk besluit afwijkingen worden toegestaan, wanneer de hoeveelheid bederfwerende stoffen, saponinen, minerale zuren of geneeskrachtige stoffen, gebruikt in de bereiding van drankwater of in de fabrikatie van ijs, voor de volksgezondheid niet nadelig is.

AFDELING III. _ TOEZICHT EN STRAFBEPALINGEN.
Art.15. De inspecteurs van de gezondheidswerken en de eetwareninspecteurs zijn belast met het toezicht op de toepassing van de wet van 14 Augustus 1933 betreffende de bescherming van drankwater.
  Samen met de arbeidsopzieners en de medische arbeidsinspecteurs zijn zij, ieder wat hem betreft, ermede belast om op de toepassing van dit besluit toezicht te houden.

Art.16. De overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden gestraft met de bij de wetten van 5 Mei 1888 en 14 Augustus 1933 gestelde straffen, onverminderd de straffen voorzien bij het Wetboek van Strafrecht.

Art.17. Het koninklijk besluit van 13 April 1931 waarbij bijzondere, in de fabrieken van spuitwater en van andere gelijkgestelde producten in acht te nemen maatregelen worden voorgeschreven wordt opgeheven.

Art.18. De bepalingen van afdeeling I treden slechts in werking een jaar na de bekendmaking van dit besluit.

Art. 19. Onze Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en Onze Minister van Binnenlandsche Zaken zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.