1 JUNI 1934. - Koninklijk besluit houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-05-2014 en tekstbijwerking tot 16-11-2018)
Art. 1-8, 8bis, 8ter, 8quater, 8quinquies, 8sexies, 9-11
Artikel 1. Niemand mag in het Rijk de tandheelkunde beoefenen zonder houder te zijn :
1° 't zij van het bekwaamheidsgetuigschrift van tandarts voorzien bij artikel 4 der wet van 12 Maart 1818;
2° 't zij van het wettelijk diploma van licentiaat in de tandheelkunde;
3° 't zij van het wettelijk diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde uitgereikt krachtens de wetten op het toekennen van de academische graden voorafgaande aan die van 21 Mei 1929 of krachtens op grond van genoemde wetten verleende vrijstellingen;
4° 't zij van de bij artikel 41 der wet van 21 Mei 1929 voorziene vrijstelling, wat den wettelijken graad van licentiaat in de tandheelkunde betreft.
Bovenvermelde titels moeten eerst door de Provinciale Geneeskundige Commissie van het gebied, waar de practizeerende zich vestigt, geviseerd zijn.
Art.2. De krachtens de wet van 21 Mei 1929 gediplomeerde doctors in de genees-, heel- en verloskunde, die houder zijn van een der bij 1° en 2° van artikel 1 voorziene titels, zijn er toe gemachtigd de tandheelkunde samen met de genees-, heel- en verloskunde te beoefenen.
Art.3. Behooren tot de tandheelkunde alle bloedige of onbloedige behandelingen, alsmede de zelfs bijkomende bewerkingen uitgevoerd in den mond der patiënten en die ten doel hebben de kauworganen te beschutten, te genezen, recht te zetten of te vervangen; behandelingen en bewerkingen begrepen in de operatieve tandheelkunde, de mondprothese en orthondontie, die als examenvakken voorzien zijn bij artikel 15 der wet van 21 Mei 1929 op het toekennen der academische graden. Dit geldt eveneens voor de diagnosen en prognosen, die aan deze behandelingen en bewerkingen voorafgaan.
Art.4. Het nemen van een mondafdruk met het oog op de vervaardiging van een kunstgebit en het plaatsen daarvan zijn verboden aan alwie er overeenkomstig artikel 1 niet toe bevoegd is.
Art.5. (De houders van het bekwaamheidsgetuigschrift van tandarts zijn niet gerechtigd bloedige operaties uit te voeren die tot de heelkunde behoren, met uitzondering van de tandextractie, het uitkrabben, na extractie, van de tandkas, de plaatselijke behandeling van goedaardige bloedingen, het binnensmonds insnijden van een tandabces, het doorsnijden van tandvleesbanden, het wegnemen van alleenstaande vooruitstekende beenpunten aan de rand der tandkas die het dragen van een kunstgebit zouden hinderen, de plaatselijke verdoving door intrabuccale inspuiting en de apectomie der snij- en hoektanden van het bovenkaaksbeen.) <R 12-04-1950, art. 1>
De houders van het wettelijk diploma van licentiaat in de tandheelkunde mogen geen bloedige bewerkingen uitvoeren, dan aan de tanden en de daarmee samenhangende weefsels.
Geen van beide houders mogen mondziekten behandelen, waarvan de therapie tot de algemeene geneeskunde behoort.
Art.6. Alleen de doctors in de geneeskunde mogen de algeheele verdooving toebrengen voor de tandheelkundige operaties.
Art.7. De houders van een der titels waarbij zij krachtens dit besluit gemachtigd zijn tot de bij de artikelen 3, 4 en 5 bepaalde handelingen, zijn er toe gehouden ze persoonlijk uit te voeren.
Art.8. Onder de in artikel 1 bedoelde personen mogen alleen de houders van den titel van licentiaat in de tandheelkunde of van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, slaap- of verdoovingsmiddelen voorschrijven voor de behandeling van mond- en tandziekten.
(De tandartsen zijn gemachtigd, voor de behandeling van de tandziekten, de geneesmiddelen voor te schrijven die voorkomen op een lijst door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin vast te stellen op advies van de Pharmacopeecommissie.) <R 12-04-1950, art. 2>
Art. 8bis. <KB 09-11-1951, art. 1> Ieder overeenkomstig artikel 1 bevoegde persoon die zijn diensten verleent aan een onderneming bijzonder voor tandverzorging ingericht, moet zulks onmiddellijk aan de provinciale geneeskundige commissie van het ambtsgebied mededelen; hetzelfde geldt wanneer hij zijn werkzaamheid in deze onderneming stopzet.
Art. 8ter. <KB 09-11-1951, art. 1> Wanneer verschillende overeenkomstig artikel 1 bevoegde personen hun beroep in een zelfde tandheelkundige praktijk uitoefenen hetzij als vennoot, hetzij in dienst of op naam van een derde of van een gemeenschap, moet één hunner de leiding van de praktijk waarnemen en daarvan onmiddellijk aan de provinciale geneeskundige commissie van het ambtsgebied schriftelijk kennis geven. Deze kennisgeving moet daarenboven de namen en de titels vermelden van de bevoegde personen die er praktizeren, met opgave, voor elk hunner, van de zitdagen en -uren; elke aan deze kennisgeving gebrachte wijziging moet de dag zelf aan de provinciale geneeskundige commissie medegedeeld worden.
Art. 8quater.<KB 09-11-1951, art. 1> Ieder overeenkomstig artikel 1 bevoegde persoon die de diensten gebruikt van niet overeenkomstig artikel 1 wettelijk bevoegde personen, voor het uitvoeren van werken van tandtechniek of tandprothese in het gebouw waar zijn praktijk is ingericht, moet hiervan kennis geven aan de provinciale geneeskundige commissie van het ambtsgebied, met opgave van de datum waarop deze personen in dienst genomen werden. In geval van hun diensten afgezien wordt, moet daarvan insgelijks kennis gegeven worden aan de provinciale geneeskundige commissie.
[1 Het is toegelaten aan de overeenkomstig artikel 1 bevoegde personen, de dentaaltechnicus zoals bepaald in het koninklijk besluit van 21 december 2006 betreffende de beroepsbekwaamheid voor de uitoefening van zelfstandige activiteiten op het gebied van lichaamsverzorging, van opticien, dentaaltechnicus en begrafenisondernemer, toe te laten, in aanwezigheid van de patiënt die hiertoe zijn toestemming heeft verleend, tot de voor tandverzorging uitgeruste lokalen, en dit in het kader van het uitvoeren van werken van tandtechniek of tandprothese.
De bijdrage van de dentaaltechnicus beperkt zich tot mondelinge en theoretische bijstand en vindt plaats in aanwezigheid van en onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de overeenkomstig artikel 1 bevoegde persoon.]1
In het geval van artikel 8ter, is de bevoegde persoon, die de leiding van de tandheelkundige praktijk heeft, gehouden de in het eerste lid van dit artikel opgelegde kennisgevingen te doen. Hij draagt zorg dat het bepaalde in het vorige lid wordt nageleefd.
----------
(1)<W 2014-01-15/28, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 30-05-2014>
Art. 8quinquies.[1 ...]1
De bevoegde personen mogen bij de uitoefening van hun beroep geen andere titel dan die van tandarts voeren. Degenen die houder zijn van een universiteitsdiploma mogen hun academische titel of graad in de plaats er van stellen of er aan toevoegen. Alleen de houders van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde mogen de titel van " mondarts " of van " stomatoloog " voeren.
----------
(1)<W 2018-10-30/06, art. 65, 003; Inwerkingtreding : 26-11-2018>
Art. 8sexies. (opgeheven) <W 15-04-1958, art. 9>
Art.9. De geneeskundige commissies zijn, overeenkomstig de artikelen 4 en 14 der wet van 12 Maart 1818, er mee belast toezicht te houden op al wat op het beoefenen van de tandheelkunde betrekking heeft, en er toe gehouden bij de parketten aan te geven alle handelingen van onwettige beoefening daarvan, die hun ter kennis mochten komen.
Art.10. De overtredingen van de bepalingen van dit besluit zullen worden gestraft met de bij de wet van 12 Maart 1818 voorziene straffen.
Art. 11. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.