Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

7 AUGUSTUS 1931. - Wet op het behoud van monumenten en landschappen. (NOTA 1 : Opgeheven voor de Franse Gemeenschap, eerst met uitzondering van de bepalingen betreffende de roerende goederen door DFG 1987-07-17/36, art. 33) en later volledig door DFG 2002-07-11/62, art. 36; Inwerkingtreding : 24-09-2002). (NOTA 2 : Opgeheven voor de monumenten en landschappen van het Nederlandse taalgebied, behalve de artikelen 2, lid 1, 4, eerste lid, 5 tot 11 en 16 tot 20 door DVR 1976-03-03/30, art. 16)).(NOTA 3 : Voor het Nederlandse taalgebied zijn de bepalingen van hoofdstuk II en hoofdstuk III, artikel 21, vierde lid opgeheven voor zover het roerende goederen betreft in overheidsbezit door DVR 1982-11-17, art. 31)). (NOTA 4 : Opgeheven voor het Duits taalgebied met uitzondering van de bepalingen betreffende de roerende goederen door DWG 1991-07-18/51, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 11-01-1992)). (NOTA 5 : Opgeheven voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met uitzondering van de bepalingen betreffende de roerende goederen door ORD 1993-03-04/36, art. 44, § 1, 004; Inwerkingtreding : onbepaald )). (NOTE 6 : Opgeheven voor de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen door DVR 1996-04-16/34, art. 22)) (NOTA 7 : Opgeheven voor het Vlaamse gemeenchap door DVR2013-07-12/44, art. 12.2.1, 1°; Inwerkingtreding : 01-01-2015) (NOTA 1 : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1989 en tekstbijwerking tot 24-09-2002)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1992 en tekstbijwerking tot 17-05-2019)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - ONROERENDE GOEDEREN.
Afdeling 1. - MONUMENTEN EN GEBOUWEN.
Art. 1-5
Afdeling 2. - DE LANDSCHAPPEN.
Art. 6, 6bis, 7-11
Afdeling 3. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR DE MONUMENTEN, GEBOUWEN EN LANDSCHAPPEN.
Art. 12-16
HOOFDSTUK 2. - ROERENDE GOEDEREN.
Art. 17
Art. 17 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 17 Duitstalige gemeenschap
Art. 18
Art. 18 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 18 Duitstalige gemeenschap
Art. 19
Art. 19 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 19 Duitstalige gemeenschap
Art. 20
Art. 20 Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Art. 20 Duitstalige gemeenschap
HOOFDSTUK 3. - ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 21-27



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK 1. - ONROERENDE GOEDEREN.
Afdeling 1. - MONUMENTEN EN GEBOUWEN.
Artikel 1. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Op voorstel, hetzij van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen, hetzij van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar zij gelegen zijn, worden de monumenten en gebouwen waarvan het behoud, in historisch, artistiek of wetenschappelijk opzicht van nationaal belang is, in hun geheel of gedeeltelijk gerangschikt bij koninklijk besluit en onder bescherming van den Staat gesteld.
  Nadat een voorstel tot rangschikking bij de Regeering aanhangig werd gemaakt, beslist zij of daaraan gevolg dient gegeven; in dit geval wordt dit voorstel beteekend aan de eigenaars, aan de titularissen van ingeschreven zakelijke rechten of van rechten voortspruitende uit overgeschreven akten en aan de schuldeischers die een bevelakte hebben laten overschrijven, alsmede aan het college van burgemeester en schepenen der gemeente waar zich het te rangschikken onroerend goed bevindt. Het wordt vervolgens aan het advies der bestendige deputatie onderworpen, bij dewelke al de betrokkenen hun aanmerkingen mogen indienen binnen den termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de beteekeningen. Het voorstel tot rangschikking wordt vervolgens, door de Regeering, aan de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen, voor met redenen omkleed advies overgemaakt; voor het onderzoek van het voorstel, zal die commissie aangevuld worden met een afgevaardigde van den Minister van Financiën, als raadgevend lid.
  Het koninklijk besluit waarbij tot de rangschikking wordt besloten, mag eerst getroffen worden drie maanden na de beteekening van het voorstel tot rangschikking aan de eigenaars en aan de andere hierboven vermelde betrokkenen. Het besluit wordt hun beteekend en wordt overgeschreven op het kantoor van den hypotheekbewaarder.
  De hierboven voorziene beteekeningen geschieden langs administratieven weg.
  De koninklijke besluiten worden genomen na beraadslaging in den Ministerraad.
  <Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 1 door de volgende bepaling vervangen : " § 1. De Vlaamse Executieve stelt een voorstel tot rangschikking als landschap vast.
  § 2. Het voorstel bevat inzonderheid :
  1° de benaming van het landschap en een plaatsbeschrijving;
  2° een opsomming van de op te leggen erfdienstbaarheden van openbaar nut;
  3° een plan als bijlage dat de grenzen van het landschap bepaalt en eventueel het gebruik van het geheel of een gedeelte van de gronden aangeeft.
  § 3. Het voorstel en het dossier worden gelijktijdig bij aangetekend schrijven :
  1° ter advies voorgelegd aan de bestuurlijke entiteiten bevoegd voor ruimtelijke ordening, landinrichting, natuurbehoud en aan de betrokken gemeente(n) en provincie(s). Deze adviezen worden binnen zestig dagen na ontvangst uitgebracht, zoniet worden ze geacht gunstig te zijn;
  2° bij de betrokken gemeente(n) neergelegd voor het openen van een openbaar onderzoek en het opstellen van een proces-verbaal waarin de opmerkingen en bezwaren worden opgenomen. Een bericht omtrent het openbaar onderzoek wordt aangeplakt bij de toegangswegen van het landschap zoals aangeduid op het plan. Het openbaar onderzoek gaat in ten laatste vijftien dagen na ontvangst van de betekening en duurt dertig dagen. Tijdens het openbaar onderzoek zal het voorstel en het dossier ter inzage liggen bij de betrokken gemeente(n). Bij het verstrijken van de termijn wordt het openbaar onderzoek door de gemeente(n) afgesloten. Binnen de vijftien dagen na het afsluiten zenden zij hun proces-verbaal over aan de betrokken buitendienst van de bestuurlijke entiteit bevoegd voor monumenten en landschappen, hierna te noemen de administratie.
  § 4. Het voorstel wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
  § 5. De administratie betekent het voorstel aan de eigenaars, vruchtgebruikers, erfpachthouders en opstalhouders zoals bekend bij de Administratie van de B.T.W., Registratie en Domeinen op de datum van het voorstel. Zij kunnen hun opmerkingen en bezwaren indienen bij de administratie binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van betekening. Gedurende deze termijn ligt het dossier ter inzage op de administratie gedurende deze periode.
  § 6. Binnen tien dagen na ontvangst van het voorstel delen de personen die er overeenkomstig § 5 van werden in kennis gesteld, het bij ter post aangetekende brief mee aan de huurders of de bewoners, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 23.
  § 7. De personen die overeenkomstig § 5 in kennis werden gesteld geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan de administratie, binnen tien dagen na ontvangst van de betekening, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 23. De nieuwe eigenaars, vruchtgebruikers, erfpachthouders en opstalhouders worden op hun beurt betekend overeenkomstig § 4.
  § 8. Bij overdracht van zakelijke rechten op een onroerend goed gelegen in een landschap voorgesteld voor rangschikking, moet de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte vermelden dat bedoeld onroerend goed binnen een voorstel tot rangschikking ligt en deze overdracht meedelen aan de administratie.
  § 9. Na afloop van de in de § 5, 6 en 7 bepaalde procedure wordt het voorstel tot rangschikking aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest voor een met redenen omkleed advies overgezonden.
  § 10. De Vlaamse Executieve besluit tot de definitieve rangschikking als landschap.
  § 11. Het besluit tot rangschikking als landschap wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en betekend aan de openbare besturen vermeld in § 3 en aan de eigenaars, vruchtgebruikers, erfpachthouders en opstalhouders zoals bekend bij de Administratie van de B.T.W., Registratie en Domeinen op de datum van dit besluit. Het besluit wordt overgeschreven op het kantoor van de hypotheekbewaarder.
  § 12. De personen die overeenkomstig § 11 in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de betekening aan de huurders of de bewoners, binnen tien dagen na ontvangst ervan op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 23 van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen.
  § 13. De personen die overeenkomstig § 11 in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan de administratie, binnen tien dagen na ontvangst van de betekening, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 23 van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen.
  § 14. Bij overdracht van zakelijke rechten op een onroerend goed gelegen in een gerangschikt landschap moet de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte vermelden dat bedoeld onroerend goed binnen een gerangschikt landschap ligt en deze overdracht meedelen aan de administratie. " (DVR 1993-07-14/35, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 19-09-1993)>

Art.2. <Zie nota 1-6 onder TITEL> <NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse gemeenschap bij DVR 1992-12-18/30, art. 72, 3°, 003; Inwerkingtreding : 08-01-1993> Wanneer werken van onderhoud, versteviging of herstel noodig worden om de historische, artistieke of wetenschappelijke waarde van een gerangschikt monument of gebouw te bewaren, verleenen de Staat, de betrokken provincie en de betrokken gemeente hun bijdrage in de kosten dezer werken, in de bij koninklijk besluit vast te stellen voorwaarden en verhoudingen. De bijdrage van den Staat mag niet langer zijn dan die van de gemeente, behoudens toestemming van deze laatste.
  Indien de betrokkenen, ondanks de hun overeenkomstig de vorenstaande paragraaf gedane aanbiedingen tot tegemoetkoming, weigeren de werken te laten uitvoeren, welke noodig zijn om het verval of de beschadiging van het onroerend goed te voorkomen, mag de Regeering ze van ambtswege laten uitvoeren en gerechtelijk de terugbetaling der uitgaven bekomen, in de mate waarin de belanghebbenden er het voordeel van hebben genoten, zonder dat laatstgenoemden zich kunnen beroepen op de vorenstaande paragraaf.
  Wanneer het monument of gebouw aan een particulier toebehoort, mag deze, in plaats van de noodige werken uit te voeren, eischen dat de Staat zijn onroerend goed onteigene.

Art.3. <Zie nota 1-6 onder TITEL> De eigenaar van een gerangschikt monument of gebouw mag er geen verandering van blijvende aard aan brengen, waardoor het uitzicht wordt gewijzigd, zonder daarvoor de toelating te hebben ontvangen bij koninklijk besluit, getroffen nadat de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen alsmede het college van burgemeester en schepenen advies hebben uitgebracht.
  De koninklijke commissie voor monumenten en landschappen en het college van burgemeester en schepenen worden geacht een gunstig advies uit te brengen, indien zij niet binnen een maand definitief uitspraak doen.

Art.4. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Wanneer er voor een gerangschikt monument of gebouw zou gevaar bestaan voor verval of zware beschadiging, zoo het in het bezit blijft van zijn eigenaar, mag de Koning, op aanvraag of na advies van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen, machtiging verleenen tot onteigening ten algemeenen nutte, hetzij door den Staat, hetzij door de gemeente.
  Wanneer er, zonder de bij art. 3 voorziene toelating, werken aangevangen worden, waardoor het behoud van een gerangschikt gebouw of monument in gevaar wordt gebracht of het uitzicht ervan gewijzigd, mag de burgemeester of de gouverneur de werken door tussenkomst van de gewapende macht laten stilleggen.

Art.5. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Tenzij door de betrokken partijen anders werd overeengekomen, geldt elke onteigening, gedaan krachtens de artikelen 2 en 4, voor het geheele monument of gebouw, al werd dit slechts voor een deel gerangschikt, en bovendien voor het terrein dat er bij behoort.

Afdeling 2. - DE LANDSCHAPPEN.
Art.6. <Zie nota 1-6 onder TITEL> De landschappen waarvan het behoud in historisch, aesthetisch of wetenschappelijk opzicht van nationaal belang is, kunnen gerangschikt worden onder de voorwaarden en in de vormen vastgesteld bij het eerste artikel : de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen zal, voor het onderzoek van die voorstellen, aangevuld worden door een afgevaardigde van het Ministerie van Financiën, alsook door een afgevaardigde van elk der bij de zaak betrokken ministeries, als raadgevende leden.
  Elk koninklijk besluit tot rangschikking van een landschap bevat als bijlage een plan dat er de grenzen nauwkeurig van zal bepalen. Het somt de beperkingen op, welke gebracht worden aan de rechter der eigenaars en welke door de behartiging van het nationaal belang worden opgelegd.
  Echter zal het koninklijk besluit de vrijheid van den landbouwer niet kunnen beperken, wat de aanplantingen en de verbouwingen betreft.
  De bij het koninklijk besluit tot rangschikking verboden werken mogen echter, op verzoek van de belanghebbenden, bij een later koninklijk besluit toegelaten worden, nadat advies werd uitgebracht door de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen en door het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente, op het grondgebied waarvan het gerangschikt landschap zich bevindt. Het bij artikel 3, alinea 2, bepaalde vermoeden is in dit geval toepasselijk.
  De Regeering wordt geacht de toelating te verleenen, indien, binnen den termijn van twee maanden na inzending van de door het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen gevraagde plans en inlichtingen, een koninklijk besluit niet is getroffen waarbij toelating tot uitvoering der ontzegde werken gegeven wordt.
  Elke aldus verleende toelating kan eveneens ingetrokken worden bij een koninklijk besluit voorafgegaan van de adviezen voorzien bij alinea 4 van dit artikel.
  Elk koninklijk besluit tot toelating, weigering of intrekking derzelve, wordt aan de belanghebbenden beteekend overeenkomstig de bepalingen van de alinea's 2 en 4 van artikel 1.

Art. 6bis. <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 1994-07-06/48, art. 13, Inwerkingtreding : 03-10-1994> <Zie nota 6 onder TITEL> § 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse regering premies toekennen als bijdrage in de kosten voor onderhoudswerken in gerangschikte landschappen.
  De bijdrage van het Vlaamse Gewest bedraagt ten hoogste 40 % van de uitgaven voor deze werken.
  § 2. De Vlaamse regering omschrijft de aard van de werken bepaald in § 1 en van de kosten die geheel of gedeeltelijk voor een bijdrage in aanmerking komen, bepaalt de algemene voorwaarden, de samenstelling van het dossier en stelt de procedure voor de toekenning en de uitbetaling van deze premies vast.

Art.7. <Zie nota 1-5 onder TITEL> De eigenaars en overige belanghebbenden hebben aanspraak op een vergoeding ten laste van den Staat voor het nadeel dat hun wordt berokkend door de beperkingen van hun recht.
  Dit recht kan tot meerdere rechtsvorderingen aanleiding geven ingeval nieuwe oorzaken van nadeelen kunnen ingeroepen worden.
  Bij gebrek aan overeenkomst tusschen partijen wordt deze vergoeding gerechtelijk geregeld, op aanvraag van de belanghebbenden. Deze aanvraag moet, op straf van verval, worden ingediend binnen twee jaar te rekenen van den dag waarop de Regeering, bij toepassing van lid 4 en lid 7 van artikel 6, het nadeel doet ontstaan met aan de belanghebbenden hare weigering te beteekenen eene handeling te verrichten die zij, krachtens hunne rechten op het met dienstbaarheid bezwaar goed willen uitoefenen.
  In geval van rechterlijke vordering, kunnen al de belanghebbenden die niet aanlegger zijn in het geding tusschenkomen of, bij gebrek daarvan, hetzij door den aanlegger of de aanleggers, hetzij door den Staat in de zaak worden betrokken.
  Ingeval zij behoorlijk opgeroepen, niet zouden tusschenkomen in de rechtsvordering, of hunne rechten niet zouden doen gelden, worden zij vervallen verklaard van het recht op vergoeding van het nadeel dat de weigering van toelating hun mocht hebben berokkend.
  De eigenaar, van het met dienstbaarheid bezwaard goed, kan van den Staat de aanwerving daarvan eischen, zoo hij bewijst dat de waardevermindering van dit goed de helft van zijn koopwaarde overschrijdt.
  De aanwerving door den Staat zal kunnen gevorderd worden, zelfs in geval van mede-eigendom of van samenloop van mede-eigenaars, mits al de belanghebbenden het eens zijn; in dit geval gaan de rechten van vruchtgebruik op den prijs over.

Art.8. <Zie nota 1-6 onder TITEL> In geval van gedwongen aankoop door den Staat, wordt de eindbeslissing waarbij de overgang van eigendom wordt vastgesteld, ten kantore der hypotheekbewaring overgeschreven. Deze overschrijving heeft ten aanzien van derden dezelfde uitwerking als de overschrijving van een akte van afstand. Onder voorbehoud van de bepalingen dezer wet, betreffende het vruchtgebruik, moet de Staat, als aanwerver, evenals op het stuk van verkoop en bij toepassing van de regelen van het gemeen recht, al de zakelijke rechten eerbiedigen die op het goed bestaan, evenals al de persoonlijke genotsrechten door den overlater of de overlaters of door hunne rechtgevers afgestaan.
  Zooals in zake onteigening ten algemeenen nutte wordt gehandeld wat betreft de betaling van den prijs door den Staat en de inbezitstelling van dezen laatste.

Art.9. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Is het met dienstbaarheid bezwaarde goed ook bezwaard met inschrijvingen ten bate van hypothecaire of bevoorrechte schuldeischers, dan gaan de rechten dezer laatsten over op de vergoeding die, in dit geval, moet worden geconsigneerd, onverminderd de rechten van bedoelde schuldeischers op het vast goed voor het saldo hunner vordering.
  Wordt bij toepassing van artikel 7, het goed door den Staat overgenomen, dan gaan de rechten derzelfde schuldeischers van rechtswege op den prijs over, zoals in zake onteigening ten algemeenen nutte.

Art.10. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Wanneer de houder van een onroerend goed dat in een gerangschikt landschap begrepen is, werken onderneemt welke verboden zijn krachtens het koninklijk besluit tot rangschikking, mag de burgemeester of de gouverneur deze werken door tusschenkomst van de gewapende macht doen stilleggen.

Art.11. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Er kunnen, bij akte onder levenden of bij uiterste wilsbeschikking, servituten van openbaar nut gevestigd worden ten bate van de gemeenten, inzonderheid om het vrij doorstroomen van de lucht te vrijwaren, om opene ruimten voor te behouden, en om het behoud en het verfraaien der landschappen te verzekeren.
  De gemeenten mogen van de aldus gevestigde servituten afzien, na het advies van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen te hebben ingewonnen en mits de gebruikelijke goedkeuringen vanwege de hoogere overheid.

Afdeling 3. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR DE MONUMENTEN, GEBOUWEN EN LANDSCHAPPEN.
Art.12. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Te beginnen met den dag waarop de Regeering ter kennis brengt van de belanghebbenden dat een voorstel tot rangschikking onderzocht wordt, zijn al de uitwerkselen der rangschikking voorloopig van toepassing op de bedoelde onroerende goederen, gedurende een tijdvak van zes maanden, ingaande op den dag van deze beteekening waarbij de beperkingen worden bepaald.
  <Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 12 door de volgende bepaling vervangen : " § 1. Vanaf de betekening van het voorstel tot rangschikking aan de openbare besturen bepaald in artikel 1, § 3, zijn al de uitwerkselen van de rangschikking voorlopig van toepassing gedurende een periode van 1 jaar.
  § 2. Voor de personen bedoeld in § 5 zijn al de uitwerkselen van de rangschikking voorlopig van toepassing vanaf hun betekening tot de datum waarop de in § 1 bepaalde termijn afloopt.
  § 3. De rechtsgevolgen gelden erga omnes vanaf de publikatie in het Belgisch Staatsblad tot de datum waarop de in § 1 bepaalde termijn afloopt. " (DVR 1993-07-14/35, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 19-09-1993)>

Art.13. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Het onroerend goed blijft steeds aan de uitwerkselen der rangschikking onderworpen, in welke handen het ook overgaat. De servituten welke voortvloeien uit de wetten en reglementen betreffende de politie op de wegen en de gebouwen, zijn niet toepasselijk op de gerangschikte onroerende goederen, indien zij beschadiging of wijziging van uitzicht kunnen ten gevolge hebben.

Art.14. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Het opheffen der rangschikking van een monument, een gebouw of een landschap geschiedt onder de voorwaarden en in de vormen vastgesteld voor de rangschikking.

Art.15. <Zie nota 1-6 onder TITEL> De koninklijke besluiten tot rangschikking en tot opheffing van de rangschikking der monumenten, gebouwen en landschappen moeten in den Moniteur worden bekendgemaakt.

Art.16. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Het verbod van reclame-paneelen of gelijk welke publiciteit aan te brengen, hetzij op een gerangschikt monument of gebouw, hetzij in een gerangschikt landschap, sluit alle aanspraak op vergoeding uit.

HOOFDSTUK 2. - ROERENDE GOEDEREN.
Art.17. De inventaris der roerende goederen, welke toebehooren aan den Staat, de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen, en waarvan het behoud, in artistiek opzicht, van nationaal belang is, wordt opgemaakt op verzoek van den Minister van Kunsten en Wetenschappen, door de zorgen van de betrokken openbare besturen of instellingen of door de Koninklijke commissie voor monumenten en landschappen. Deze inventarissen worden beteekend aan de betrokken besturen.
  Deze bepaling is niet toepasselijk op de musea en op de bibliotheken van den Staat en van de provincies.

Art.17_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-04-25/21, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art.17_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.    [1 ...]1
  ----------
  (1)<DDG 2017-02-20/19, art. 31,2°, 006; Inwerkingtreding : 17-04-2017>


Art.18. Al wie aldus gerangschikte roerende goederen in bewaring heeft moet het verlies, de vernietiging of de beschadiging ervan onmiddellijk ter kennis brengen van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen. Deze mag te allen tijde een harer afgevaardigden zenden om de voorwerpen van den inventaris op te nemen en om den inventaris, volgens deze opneming aan te vullen.

Art.18_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-04-25/21, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art.18_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.    [1 ...]1
  ----------
  (1)<DDG 2017-02-20/19, art. 31,2°, 006; Inwerkingtreding : 17-04-2017>


Art.19. Geen der aldus gerangschikte voorwerpen mag gerestaureerd, hersteld of vervreemd worden, zonder dat de Koning daartoe de toelating verleent, na advies van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen. Het koninklijk besluit waarbij de vervreemding wordt toegelaten, mag het recht van voorkoop voorbehouden ten bate van de openbare verzamelingen van het Rijk.
  Het bestuur of de openbare instelling die een gerangschikt voorwerp in zijn bezit heeft, mag zich daarvan - ook niet tijdelijk - ontdoen, tenzij de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen een eensluidend advies uitbrengt.

Art.19_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1.
  ----------
  (1)<ORD 2019-04-25/21, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art.19_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.    [1 ...]1
  ----------
  (1)<DDG 2017-02-20/19, art. 31,2°, 006; Inwerkingtreding : 17-04-2017>


Art.20. Elke vervreemding, waarbij artikel 18 overtreden wordt, is nietig.
  De vordering tot nietigverklaring van deze vervreemding en de vordering tot opeisching van het vervreemde voorwerp zijn onverjaarbaar.

Art.20_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. [1 ...]1
  ----------
  (1)<ORD 2019-04-25/21, art. 51, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2019>


Art.20_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.    [1 ...]1
  ----------
  (1)<DDG 2017-02-20/19, art. 31,2°, 006; Inwerkingtreding : 17-04-2017>


HOOFDSTUK 3. - ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art.21. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Wordt gestraft met een boete van 1.000 tot 10.000 frank :
  1° Hij die, zonder de bij artikel 3 voorziene toelating, werken heeft ondernomen, waardoor het behoud van een gerangschikt monument of gebouw in gevaar kan worden gebracht of het uitzicht ervan gewijzigd;
  2° Hij die werken heeft ondernomen welke verboden zijn bij het koninklijk besluit tot rangschikking van een landschap, tenware zij bij koninklijk besluit van lateren datum werden toegelaten;
  3° Hij die de verbodsbepalingen van artikel 19 overtreedt;
  4° Hij die, hoewel hij er de herkomst van kende, in het bezit komt van een roerend goed waarvan de vervreemding verboden is bij artikel 19 of die de bemiddelaar was van den verkoop;
  5° Hij die kwaadwillig de bij artikel 18 voorgeschreven kennisgeving verzuimt.
  <Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt artikel 21 aangevuld met een punt 6, luidend als volgt : " 6. Hij die kwaadwillig de bij artikel 1, §§ 6, 7, 8, 12, 13 en 14 voorgeschreven kennisgeving verzuimt. " (DVR 1993-07-14/35, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 19-09-1993)>

Art.22. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Het eerste boek van het Strafwetboek, zonder uitzondering voor de artikelen 66, 67, 69, § 2, en 85, is toepasselijk op de bij het vorige artikel bepaalde misdrijven.

Art.23. <Zie nota 1-6 onder TITEL> Bij elk vonnis van veroordeeling wordt bevel gegeven tot herstelling van de gerangschikte gebouwen, monumenten, onroerende en roerende goederen in hun oorspronkelijken staat of tot uitvoering van de noodige werken om hun in de mate van het mogelijke hun vroegere uitzicht terug te schenken, en dit op kosten van den veroordeelde, onverminderd de schadeloosstelling.

Art.24. <Zie nota 1-6 onder TITEL> De Staat mag, zoo de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen niet handelen, in hun plaats optreden of tusschenkomen in het door hen aanhangig gemaakt geding.

Art.25. <Zie nota 1-6 onder TITEL> De koninklijke commissie voor monumenten en landschappen is onderworpen aan de wet van 31 Juli 1921 op het taalgebruik in bestuurszaken.

Art.26. <opheffingsbepaling van art. 76, § 8, van W 1836-03-30/30>

Art. 27. <Zie nota 1-6 onder TITEL> De rechtspleging voortvloeiende uit de toepassing der tegenwoordige wet geschiedt op kosten van den Staat, overeenkomstig het bepaalde der wet van 17 April 1835, betreffende de onteigening ten algemeenen nutte.