30 JULI 1926. - Wet tot instelling van eenen onderzoeksraad voor de scheepvaart. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 23-09-1993 en tekstbijwerking tot 24-10-2022)
HOOFDSTUK I. - Instelling en bevoegdheid van den onderzoeksraad voor de scheepvaart.
Art. 1, 1/1, 2-10
HOOFDSTUK II. - Inrichting.
Art. 11-20
HOOFDSTUK III. - Rechtspleging.
Art. 21-46
HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen.
Art. 47-52
HOOFDSTUK V. - Allerlei bepalingen.
Art. 53-56
HOOFDSTUK I. - Instelling en bevoegdheid van den onderzoeksraad voor de scheepvaart.
Artikel 1.Er wordt een onderzoeksraad voor de scheepvaart ingesteld.
Deze raad heeft in opdracht om de oorzaken van de zeevaartongevallen welke de Belgische zeeschepen betreffen, op te sporen en vast te stellen.
Voor de toepassing van deze wet worden als zeeschepen beschouwd :
1° De schepen voorzien van eenen zeebrief;
2° De visschersbooten voorzien van het eigendomsbewijs;
3° Al de schepen welke later bij koninklijk besluit mochten aangeduid worden;
[1 4° de pleziervaartuigen bedoeld in de wet van 5 juli 2018 betreffende de pleziervaart.]1
----------
(1)<W 2018-07-05/07, art. 19, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 1/1. [1 Deze wet strekt tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (herschikking).]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2014-04-24/95, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.2. De onderzoeksraad oefent daarbij disciplinaire rechtsmacht uit op de kapiteins en schippers, de dek- en machineofficieren en de hoofdtelegrafisten der in vorenstaand artikel bedoelde schepen, alsmede op elken, zelfs niet gediplomeerden persoon, die de verantwoordelijkheid draagt voor de wacht of belast is met het voeren van een schip.
Wanneer een der aan deze rechtsmacht onderworpen personen zijne beroepsplichten verzaakt heeft, kan de raad hem, zelfs bij afwezigheid van alle ongeval, eene tuchtstraf opleggen met inachtneming van de bij deze wet ingestelde rechtspleging.
Art.3.De [1 tuchtstraffen]1 zijn :
De waarschuwing;
De vermaning;
De schorsing van diploma's of vergunningen en de ontzetting van het recht om voor eenen termijn van niet meer dan twee jaar in de betrekking te varen.
De intrekking van diploma's of vergunningen en de ontzetting voorgoed van het recht om in de betrekking te varen.
De raad kan eenen officier een diploma of eene vergunning van een lageren graad dan dien welken hij bezat laten behouden.
Den houder van een buitenlandsch diploma, kan de raad ontzetten van het recht om aan boord van Belgische schepen in de betrekking te varen welke dit stuk hem toelaat te vervullen.
[1 De raad kan een geldboete opleggen van minimum 100 euro en maximum 12.500 euro, die in de Schatkist wordt gestort.
De geldboete kan samen met een andere tuchtstraf worden opgelegd.]1
[2 In combinatie met voormelde tuchtstraffen kan de onderzoeksraad de betrokkene verplichten:
1° herhalings- of bijscholingslessen te volgen;
2° praktijkervaring op te doen met behulp van een simulator;
3° een examen af te leggen.
Het Directoraat-Generaal Scheepvaart van de Federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer bezorgt de Rijkscommissaris jaarlijks een lijst met herhalingslessen, bijscholingslessen en examens voor de toepassing van het vorige lid.]2
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
(2)<W 2021-01-19/03, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2021>
Art.4.Stelt de raad de lichamelijke ongeschiktheid vast van eenen der personen over welke hij rechtsmacht heeft, dan kan hij dezes diploma of vergunning schorsen of vernietigen; vaart die persoon zonder diploma of vergunning of is hij houder van een buitenlandsch diploma, zoo kan de raad hem ontzetten van het recht om in zijne betrekking te varen op de in artikel 1 bedoelde schepen.
[1 De raad kan de Belgische vaarbevoegdheidsbewijzen van personen die deze op fraudeleuze wijze hebben bekomen nietig verklaren.]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.5. De rechtsmacht van den raad is van louter administratieven aard en de straffen welke hij uitspreekt, hebben uitsluitend betrekking op de tucht.
Zijne uitspraken zijn voor den rechter geenszins bindend ten aanzien van de schadeloosstelling in strafzaken of van de beteugelende vervolgingen.
Art.6. <opheffingsbepalingen>
Art.7. Wanneer eene der tuchtstraffen voorzien bij letter B van artikel 5 van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij, door de bevoegde overheden is toegepast geworden, mag de raad bovendien tot een der tuchtmaatregelen besluiten, bij artikel 3 van deze wet voorzien. <lees art. 6 W 05-06-1928>
Art.8. De schorsing van de geldigheid van diploma's of vergunningen uitgesproken tegen eenen persoon die veroordeeld werd of later veroordeeld wordt tot eene de vrijheid ontnemende straf, loopt niet gedurende den tijd dat de veroordeelde zijne straf ondergaat of laat verjaren.
Art.9.<W 05-06-1972, art. 34> De Onderzoeksraad neemt bovendien kennis van het beroep tegen de beslissingen van de bevoegde overheid ingesteld overeenkomstig artikel 18 van de wet op de veiligheid (van de vaartuigen). <W 2007-01-22/44, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 26-03-2007>
[1 De Onderzoeksraad neemt bovendien kennis van de beroepen tegen de beslissingen van de bevoegde overheid ingesteld overeenkomstig artikel 6, vierde lid en artikel 9, vijfde lid van de wet van 30 januari 2012 tot regeling van aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet inzake de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen.]1
[2 De Onderzoeksraad neemt bovendien kennis van de beroepen tegen de beslissingen van de bevoegde overheid ingesteld overeenkomstig artikel 8, vijfde lid van de wet van 30 januari 2012 tot regeling van aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet inzake de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen.]2
[3 De onderzoeksraad neemt bovendien kennis van de beroepen tegen de beslissingen van de scheepvaartcontrole ingesteld overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van de wet van 5 juli 2018 betreffende de pleziervaart.]3
----------
(1)<W 2012-01-30/03, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 12-03-2012>
(2)<W 2012-01-30/04, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 27-09-2012>
(3)<W 2018-07-05/07, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.10. <W 05-06-1972, art. 34> In het geval voorzien bij artikel 14, § 1, tweede lid, van de wet op de veiligheid (van de vaartuigen), kan de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Zeevaart, na de kapitein of de scheepseigenaar gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, aan de bevoegde overheid machtiging verlenen een schip op te houden. <W 2007-01-22/44, art. 37, 003; Inwerkingtreding : 26-03-2007>
HOOFDSTUK II. - Inrichting.
Art.11. De zetel van den raad is te Antwerpen gevestigd.
De voorzitter kan bij bevelschrift op vordering van den Rijkscommissaris of ambtshalve beslissen, dat de raad zich naar eene andere gemeente van het Rijk zal begeven.
Art.12.[1 De onderzoeksraad bestaat uit een voorzitter, een ondervoorzitter en uit [2 vijftien]2 bijzitters. Hij vergadert geldig wanneer ten minste drie leden aanwezig zijn : de voorzitter of de ondervoorzitter en twee bijzitters. Hij kan zich in kamers verdelen.
De onderzoeksraad beslist bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
(2)<W 2018-07-05/07, art. 21, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.13.[1 De voorzitter en de ondervoorzitter worden, op voordracht van de minister bevoegd voor maritieme mobiliteit door de Koning benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.]1
(Niemand kan tot deze functies benoemd worden, tenzij hij Belg is) [1 en voldoet aan de voorwaarden van artikel 207, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek]1. <Zie Ger.W. art. 207 tot 209> <W 1993-08-06/35, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 03-10-1993>
De voorzitter legt in handen van den Minister van het Zeewezen den bij decreet van 20 Juli 1831 voorgeschreven eed af.
De ondervoorzitters leggen denzelfden eed af in handen van den voorzitter.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.14.[1 De bijzitters worden door de Koning benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.]1
Niemand kan tot bijzitter benoemd worden, (tenzij hij Belg is), zijne burgerlijke en politieke rechten bezit en ten minste dertig jaar oud is. <W 1993-08-06/35, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 03-10-1993>
[2 Onder deze bijzitters moeten er ten minste twee een Belgisch vaarbevoegdheidsbewijs van kapitein, ten minste twee een Belgisch vaarbevoegdheidsbewijs van werktuigkundige of motorist, ten minste twee een Belgisch vaarbevoegdheidsbewijs van schipper onbeperkt vaargebied en ten minste twee een Belgisch vaarbevoegdheidsbewijs voor de pleziervaart hebben.]2 Die bijzitters moeten gedurende ten minste twee jaar in die onderscheiden hoedanigheden gevaren hebben in den loop van de twintig jaar welke hunne benoeming voorafgaan.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
(2)<W 2018-07-05/07, art. 22, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art.15.Bij den raad worden aangesteld : een griffier en [1 een toegevoegd griffier]1.
[1 De griffier en de toegevoegd griffier worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar en afgezet door de Koning.]1 (Niemand mag het ambt van griffier waarnemen tenzij hij Belg is), ten volle vijf en twintig jaar oud is, ten minste vijf jaar lang het ambt van toegevoegd griffier heeft waargenomen bij een hof, eene rechtbank van eersten aanleg of een handelsrechtbank of wel bij den onderzoeksraad. (Niemand kan tot toegevoegd griffier benoemd worden, tenzij hij Belg is) en ten volle een en twintig jaar oud is. De griffier en de toegevoegde griffiers leggen in handen van den voorzitter den bij het decreet van 20 Juli 1831 voorgeschreven eed af onder bijvoeging van de woorden :
" Ik zweer het ambt van... (griffier of toegevoegd griffier) getrouw te vervullen." <W 1993-08-06/35, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 03-10-1993>
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.16.Bij den onderzoeksraad worden aangesteld een Rijkscommissaris [1 en een toegevoegd rijkscommissaris]1.
[1 De rijkscommissaris en de toegevoegd rijkscommissaris worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar en afgezet door de Koning]1. Zij leggen in dezes handen den eed af en oefenen hun ambt onder zijn gezag uit. <W 30-12-1933, enig art.>
Niemand mag die ambten waarnemen, (tenzij hij Belg is), den leeftijd van vijf en twintig jaar heeft bereikt en [1 master]1 in de rechten is. <W 1993-08-06/35, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 03-10-1993>
(De rijkscommissaris en de [1 toegevoegd rijkscommissaris]1 verzamelen alle inlichtingen van aard om den raad voor te lichten omtrent de feiten die tot zijn bevoegdheid behooren; zij hebben het recht van initiatief ten aanzien van de toepassing van de bij artikelen 3, 4 en 7 voorziene maatregelen.
[1 De rijkscommissaris oordeelt over de opportuniteit van de tuchtrechtelijke vervolging. Hij geeft de reden aan van de beslissingen van seponering die hij terzake neemt. Dit lid is niet van toepassing op procedures ingesteld overeenkomstig artikel 9.]1
Zij bestatigen bovendien alle vergrijpen en misdrijven voorzien door de wet van 5 Juni 1928 houdende Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisscherij, die te hunner kennis kwamen tijdens het uitoefenen van hun ambt; zij beschikken, te dien einde, over de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, helpers van den procureur des Konings.) <W 30-12-1933, enig art.>
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.17.Alle rechterlijke en bestuursoverheden [1 ...]1 alsmede de consuls van België, zijn gehouden den Rijkscommissaris bij beknopt verslag in te lichten over de zeeongevallen en de feiten welke tot rechtsmacht van den raad behooren en waarvan zij kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun ambt.
Elke belanghebbende heeft het recht om bij den Rijkscommissaris eene aanklacht in te dienen.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.18.[1 Echtgenoten, wettelijk samenwonenden, bloed- en aanverwanten tot in de 3e graad van de voorzitter, ondervoorzitter, bijzitters, rijkscommissaris, toegevoegd rijkscommissaris, griffier of toegevoegd griffier mogen niet samen deel uitmaken van de onderzoeksraad.]1
Voor den griffier en de toegevoegde griffiers gelden buiten deze de bepalingen van artikelen [1 168, 169 [2 en 782, § 2,]2 van het Gerechtelijk Wetboek]1. (Zie Ger.W., art. 170 tot 175, 350, 782, 784, 787)
Doet zich, wat den voorzitter, de ondervoorzitters, en de bijzitters, den Rijkscommissaris of de toegevoegde Rijkscommissarissen, den griffier of de toegevoegde griffiers betreft, een der in [1 828 van het Gerechtelijk Wetboek]1 opgenoemde gevallen voor, dan zal de raad over de wraking beslissen. <Ger.W., art. 828>
Zoo gaat het eveneens, indien een der bijzitters in dienst is van eene betrokken reederij.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
(2)<W 2022-10-16/03, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 30-09-2023>
Art.19.[1 De artikelen 293 tot en met 299 van het Gerechtelijk Wetboek]1 zijn toepasselijk ten aanzien van den voorzitter en de ondervoorzitters. Kunnen evenwel benoemd worden tot het ambt van voorzitter of van ondervoorzitter van den raad, de voorzitters eener Kamer van en de raadsheeren in het Hof van beroep, werkelijke of ten eeretitel, de ondervoorzitters van en de rechters in de rechtbank van eersten aanleg, werkelijke of ten eeretitel. <Ger.W., art. 293 en v.>
[1 De artikelen 293 tot en met 299 van het Gerechtelijk Wetboek]1 zijn toepasselijk ten aanzien van den rijkscommissaris en de toegevoegde rijkscommissarissen, den griffier en de adjunct-griffiers. Kunnen nochtans tot het ambt van rijkscommissaris en toegevoegde rijkscommissarissen worden benoemd, de ambtenaren van de administratieve orde, en tot het ambt van griffier en adjunct-griffier, de griffiers en adjunct-griffiers van de rechtbanken en van de Hoven van beroep, benevens de ambtenaren van de administratieve orde.) <Ger.W., art. 293 en v.> <W 30-12-1933, enig art.>
[1 De artikelen 297 en 298 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing]1 op de bijzitters. <Ger.W., art. 297, 298>
De bijzitters mogen niet onder de deurwaarders noch onder de ontvangers der belastingen gekozen worden.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.20.[1 Bij verhindering wordt de voorzitter vervangen door de ondervoorzitter, de rijkscommissaris door de toegevoegde rijkscommissaris en de griffier door de toegevoegde griffier. Artikel 329 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de onderzoeksraad.]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
HOOFDSTUK III. - Rechtspleging.
Art.21.Ten verzoeke van den Rijkscommissaris of zelfs ambtshalve vaardigt de voorzitter een bevelschrift uit, waarbij plaats, dag en uur voor de bijeenkomst van den raad vastgesteld en de ter vergadering opgeroepen bijzitters aangeduid worden.
[1 ...]1
Voor de oproeping van de bijzitters zorgt de Rijkscommissaris.
Blijft de bijzitter [1 ...]1 in gebreke gevolg te geven aan den oproep die tot hem werd gericht, dan wordt dit verzuim gestraft met eene der straffen voorzien bij artikel 396 van het Wetboek van strafrechtspleging. Artikelen 397 en 398 van hetzelfde Wetboek zijn alsdan toepasselijk. <art. 396 opgeheven bij W 10-10-1967, art. 2-32>
De Rijkscommissaris en de persoon tegen wien toepassing van eenen tuchtmaatregel wordt gevorderd kunnen er zich tegen verzetten, dat de bijzitters welke niet heel het onderzoek gevolgd hebben, stemgerechtigd zijn.
Vooraleer zitting te nemen leggen de bijzitters in handen van den voorzitter den eed af dat zij als lid van den raad hun ambt trouw zullen vervullen, de beraadslagingen zullen geheim houden en uitspraak zullen doen zonder haat, vrees en toegevendheid alleen met den wil de waarheid te zeggen en de wet ten uitvoer te leggen.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.22.Op den gestelden dag deelt de voorzitter den raad het ontvangen advies, de ingediende aanklacht mede of zet de feiten uiteen welke tot de vergadering aanleiding gegeven hebben.
[1 ...]1
De raad is in alle geval gehouden met den meesten spoed tot het onderzoek over te gaan.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.23.[1 Elke oproeping om voor de raad te verschijnen wordt ter kennis gebracht door de rijkscommissaris. In de oproeping bepaalt de rijkscommissaris de vermeende feiten waarvoor de betrokkene dient te verschijnen en waarschuwt de rijkscommissaris de betrokkene dat de raad een tuchtstraf kan opleggen.]1
(...) <W 10-10-1967, art. 2-4, 6°>
[1 De oproeping gebeurt bij een ter post aangetekende zending.]1
[1 Een termijn van minstens 14 dagen wordt gelaten tussen de oproeping en de verschijning voor de raad. Indien de opgeroepen persoon noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft in België, is artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing. Indien de opgeroepen persoon aantoont dat hij wegens professionele redenen op zee is, dan kan de voorzitter een nieuwe datum van verschijning vastleggen.]1
Is de zaak dringend, dan kan de voorzitter de termijnen [1 bedoeld in het derde lid]1 afkorten en de oproeping zelfs van uur tot uur bevelen.
[1 Artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de oproepingen bedoeld in het eerste lid.]1
[1 ...]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.24.[1 Artikel 939 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de verhoren van de betrokkene en de getuigen.]1
[1 ...]1
Voor den raad worden geen getuigen gewraakt. [1 ...]1 <art. 283 opgeheven bij W 10-10-1967, art. 2-13>
De eed wordt niet opgelegd aan de betrokken personen. Het zal eenen persoon die zich betrokken acht, steeds vrijstaan zich als dusdanig te doen beschouwen.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.25.Indien een regelmatig [1 opgeroepen]1 getuige verzuimt te verschijnen of een geldige verontschuldiging over te leggen, wordt zulks in het proces-verbaal opgeteekend en mag de Rijkscommissaris daarover eene klacht indienen bij den procureur des Konings, op wiens vordering de onderzoeksrechter, overeenkomstig artikel 80 van het Wetboek van strafvordering, een bevel tot medebrenging zal kunnen afleveren, tenzij de getuige [1 ...]1 in het buitenland verblijft.
Elke regelmatig [1 opgeroepen]1 persoon die weigert den eed af te leggen of te getuigen, zal kunnen veroordeeld worden tot eene boete van [1 26 euro tot 300 euro]1 en eene gevangenisstraf van acht dagen tot drie maand, ofwel alleen tot ééne dezer straffen.
Artikelen 218, 222, 223, 224 en 225 van het Strafwetboek zijn van toepassing op getuigenissen afgenomen door den raad of door de personen aan wie hij opdracht heeft gegeven.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.26. De bijzitters, de Rijkscommissaris en de betrokken personen zijn er toe gemachtigd rechtstreeks aan de getuigen vragen te stellen in de door den voorzitter vastgestelde volgorde.
Beslist de raad dat de vraag noch tot de zaak behoort noch er betrekking op heeft en er niet moet op geantwoord worden, dan wordt zulks in het proces-verbaal vermeld.
Art.27. De raad heeft de meest uitgebreide macht van onderzoek. Hij mag zich aan boord begeven en er alle vaststellingen doen, de getuigen hooren en de overlegging van alle bewijsschriften of stukken bevelen. Ingeval de belanghebbenden weigeren de opgevorderde bescheiden over te leggen, mag de voorzitter, met toestemming van den Rijkscommissaris, tot de inbeslagneming er van overgaan.
De raad mag bevel geven tot onderzoek door deskundigen, onder andere tot een geneeskundig onderzoek betreffende de personen waarop hij rechtsmacht heeft.
De voorschriften, vastgesteld voor het door den onderzoeksrechter bevolen onderzoek door deskundigen, zijn van toepassing op dergelijk, door den raad bevolen onderzoek. De deskundigen dienen hun verslag in bij de griffie van den raad.
Art.28.De raad kan aan een zijner leden opdragen de verklaringen af te nemen van den getuige die niet in staat is zich voor den raad te begeven.
Hij kan er eveneens een of meer zijner leden mee belasten zelfs buiten de Belgische zeewateren sommige vaststellingen te doen.
De raad kan opdracht geven aan de consuls om de verklaringen van de in den vreemde verblijvende getuigen te ontvangen [1 ...]1 alsmede aan de buitenlandsche overheden rogatoire brieven zenden.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.29.
<Opgeheven bij W 2014-04-24/95, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.30.[1 ...]1
[1 De betrokkene mag zich doen bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.]1 Zij mogen van het proces-verbaal van het onderzoek alsmede van al de overgelegde bescheiden kennis nemen en zijn er toe gemachtigd aanwezig te zijn er toe gemachtigd aanwezig te zijn bij het treffen van om het even welken onderzoeksmaatregel. <art. 62 wordt niet in Ger.W. opgenomen>
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.31.De betrokkene mag getuigen doen hooren en er door den Rijkscommissaris doen [1 opgeroepen]1.
Beslist de raad dat de getuigen niet zullen [1 opgeroepen]1 of gehoord worden, zoo wordt zulks in het proces-verbaal vermeld.
De in den loop van het onderzoek betrokken persoon mag vragen dat een getuige opnieuw gehoord worde. Indien er wegens bijzondere omstandigheden aan dit verzoek geen gevolg kan gegeven worden, zullen die omstandigheden in het proces-verbaal worden vermeld.
[1 ...]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.32. De terechtzittingen van den raad zijn openbaar.
Hij mag evenwel het verhoor met gesloten deuren bevelen, wanneer de betrokken persoon er om vraagt of indien de openbaarheid der besprekingen gevaar oplevert voor de zeden of de openbare veiligheid.
De beslissingen worden altijd in het openbaar uitgesproken. Van die beslissingen alsmede van al de stukken van het onderzoek wordt afschrift gegeven aan den betrokken persoon die er om vraagt. Derden kunnen die afschriften slechts met toelating van den voorzitter bekomen.
Art.33.Zijn van toepassing op den onderzoeksraad, [1 de artikelen 759 tot en met 762, 778, eerste lid, [2 en 782bis, eerste en zesde lid,]2 van het Gerechtelijk Wetboek]1. (Ger.W., art. 759 tot 762, 778)
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
(2)<W 2022-10-16/03, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 30-09-2023>
Art.34. De kosten van rechtspleging worden door den raad vastgesteld en geïnd als in strafzaken. Zij vallen ten laste van den persoon tegen wien een tuchtmaatregel getroffen wordt. De raad kan evenwel deze kosten geheel of gedeeltelijk ten laste doen komen van den Staat.
Art.35. Voor den onderzoeksraad wordt noch burgerlijke partij gesteld noch eenigerlei tusschenkomst aangewend, zelfs met het oog op een gemeen vonnis.
Art.36. Indien sommige door het onderzoek aan den dag gebrachte feiten eene overtreding schijnen uit te maken, geeft de Rijkscommissaris er kennis van aan de bevoegde overheid en maakt haar al de stukken over.
De beslissingen van den raad worden door den Rijkscommissaris aan het Beheer van het Zeewezen medegedeeld. Geldt het den houder van een buitenlandsch diploma, dan wordt de beslissing ter kennis gebracht van de overheden van het land dat bedoeld diploma afgeleverd heeft.
Art.37.[1 Kennisgeving van de beslissing genomen op grond van artikel 3, 4, 7 of 9 gebeurt aan de betrokkene door middel van een ter post aangetekende zending door de rijkscommissaris.]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.38.Eene eindbeslissing wordt beschouwd als op tegenspraak genomen, zoodra de belanghebbende voor die eindbeslissing [1 na de bij artikel 23, eerste lid, voorziene waarschuwing verschenen is of vertegenwoordigd werd]1.
[1 Verzet tegen bij verstek gewezen beslissingen moet gedaan worden bij een ter post aangetekende zending, binnen de dertig dagen na kennisgeving van de beslissing zoals bepaald in artikel 37.]1
[1 Ingeval de betrokkene noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft in België, is artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing.]1
[1 In afwijking van het tweede en derde lid, wordt de termijn op drie maand gebracht indien de betrokkene aantoont dat hij zich op zee bevond wegens professionele redenen op het ogenblik van de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 37.]1
[1 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing.]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.39.[1 § 1. De beslissingen van de raad zijn niet vatbaar voor hoger beroep behoudens de beslissingen van de raad waarbij een tuchtstraf overeenkomstig artikel 3 wordt opgelegd of waarbij een vaarbevoegdheidsbewijs wordt geschorst of nietig verklaard overeenkomstig artikel 4.
§ 2. Het beroep wordt ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Antwerpen, voor wat de in artikel 2 bedoelde bemanningsleden van de in artikel 1, 1° en 3°, bedoelde zeeschepen betreft en bij de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, voor wat de in artikel 2 bedoelde bemanningsleden van de in artikel 1, 2°, bedoelde zeeschepen betreft.
§ 3. Het beroep wordt ingesteld binnen de dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 37.
Indien de betrokkene noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft in België, is artikel 55 van het Gerechtelijk wetboek van toepassing.
In afwijking van het eerste en tweede lid van deze paragraaf, wordt de termijn op drie maand gebracht indien de betrokkene aantoont dat hij zich op zee bevond wegens professionele redenen op het ogenblik van de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 37.
§ 4. De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak in laatste aanleg.
§ 5. Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing.]1
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.40.
<Opgeheven bij W 2014-04-24/95, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.41.
<Opgeheven bij W 2014-04-24/95, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.42. Na den Rijkscommissaris gehoord te hebben, kan de raad zijne beslissing, waarbij diploma's of vergunningen, om reden van lichamelijke ongeschiktheid, geschorst of vernietigd werden, herzien, indien hij oordeelt dat in den toestand van den betrokkene wijziging gekomen is.
De eisch tot herziening wordt, zonder rechtsvorm, tot den voorzitter gericht door den Rijkscommissaris of door den betrokkene.
Hij mag eerst één jaar na de beslissing, waarvan herziening wordt aangevraagd, ingediend worden. Is de eisch tot herziening verworpen geworden, dan kan geen nieuwen eisch worden ingediend dan na verstrijking van eenen termijn van één jaar. Wordt om herziening gevraagd, dan is de voorzitter gehouden den raad binnen zes maand bijeen te roepen.
Art.43. Worden nieuwe feiten aan den dag gebracht welke van aard mochten geweest zijn om op de beslissing van den raad invloed te hebben, dan mag door den Rijkscommissaris en door den persoon op wien een tuchtmaatregel werd toegepast, om een nieuw onderzoek gevraagd worden. Dit moet geschieden bij tot den raad gericht verzoekschrift waarin de aangevoerde feiten nauwkeurig omschreven worden. De raad beslist of een nieuw onderzoek dient ingesteld.
Art.44. De persoon op wien, buiten het intrekken voorgoed van diploma's of vergunningen, een van de bij artikelen 3 en 7 voorziene maatregelen werd toegepast, zal om herstel in eer en rechten kunnen vragen.
Dit zal, nadat de Rijkscommissaris gehoord werd, kunnen uitgesproken worden, indien de betrokkene, in den loop van eenen termijn van vijf jaar varens, sedert de toepassing der tuchtstraf, blijkbare bewijzen van vlijt en bekwaamheid heeft gegeven.
Art.45.De kosten van verzet zijn ten laste van den persoon die verzet aanteekent, indien het verstek aan hem te wijten is.
De kosten [1 ...]1 van eenen eisch tot herziening, tot nieuw onderzoek en tot herstelling in eer en rechten zijn ten laste van den betrokkene, indien hij in het ongelijk gesteld wordt.
Wegens [1 ...]1 eischen tot herziening, nieuw onderzoek en herstelling in eer en rechten wordt de uitvoering van de beslissing niet geschorst.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.46. Geenerlei rechtspleging mag voor den raad worden begonnen omtrent feiten die meer dan twaalf maand geleden zijn.
Geenerlei uitspraak mag meer dan twee jaar nadat het onderzoek door de bijeenroeping van den raad werd ingesteld, gewezen worden.
In geval van verzet zal de uitspraak ten opzichte van de partij, welke verzet heeft ingesteld, als ongedaan beschouwd worden, indien de raad binnen twee jaar na het verzet geen oordeel geveld heeft.
HOOFDSTUK IV. - Strafbepalingen.
Art.47.Al wie de werking van den onderzoeksraad, onder andere de uitvoering van zijne beslissingen belemmert, wordt gestraft met eene boete van 26 [1 euro]1 tot 300 [1 euro]1 en eene gevangenisstraf van acht dagen tot drie maand of alleen met eene dezer straffen.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.48. Ten aanzien van de toepassing van het Strafwetboek worden de leden van den onderzoeksraad in de uitoefening van hun ambt met de rechters gelijkgesteld.
Art.49.De deskundige of de vertaler die zich bij het volbrengen van zijne opdracht aan ernstige nalatigheid zal schuldig gemaakt hebben, wordt gestraft met eene boete van 200 [1 euro]1 tot 2 000 [1 euro]1 en met eene gevangenisstraf van een maand tot twee jaar of alleen met eene dezer straffen.
De bij artikelen 218 en 223 van het Strafwetboek voorziene straffen worden op hen toegepast, wanneer zij zich schuldig hebben gemaakt aan de bij genoemde artikelen aangegeven overtredingen.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 30, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.50. Artikelen 243 en 244 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de griffiers en de deurwaarders van den raad.
Art.51.Wordt gestraft met eene boete van 26 [1 euro]1 tot 300 [1 euro]1 en eene gevangenisstraf van acht dagen tot drie maand of alleen met eene dezer straffen, elke in artikel 2 bedoelde persoon die eenen post bekleedt in strijd met de beslissingen van den raad.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
Art.52.De straffen [1 ...]1 voorzien bij artikelen 21, 25, 47, 49, 50 en 51 van deze wet, worden toegepast door de strafrechtbanken. <Ger.W., art. 762>
Al de bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn van toepassing op de bij deze wet voorziene overtredingen.
----------
(1)<W 2014-04-24/95, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 07-08-2014>
HOOFDSTUK V. - Allerlei bepalingen.
Art.53. Het reglement van den raad wordt bij koninklijk besluit vastgesteld op voorstel van den voorzitter.
Art.54. De wetsbepalingen betreffende het gebruik van de Vlaamsche taal in strafzaken zijn van toepassing op de bij deze wet ingestelde rechtspleging.
Art.55. Worden vrijgesteld van de formaliteiten en rechten van zegel en registratie, alle akten, vonnissen en andere stukken betreffende de rechtsvorderingen voor den onderzoeksraad alsmede de door den griffier gehouden registers en de uit deze registers aan de belanghebbenden afgeleverde uittreksels of getuigschriften.
Art. 56. Al wat de uitvoering van deze wet betreft zal bij een koninklijk besluit geregeld worden. Dit besluit zal den datum bepalen waarop zij van kracht wordt.