Details



Externe links:

Justel
Reflex

Overzicht pdf



Titel:

10 MEI 1926. - Wet tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemeenen nutte. (NOTA : opgeheven voor het Vlaams Gewest bij DVR2017-02-24/22, art. 122,3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2018) (NOTA : opgeheven voor het Waalse Gewest bij DWG2018-11-22/12, art. 101, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-04-2017 en tekstbijwerking tot 18-12-2018)



Inhoudstafel:


Art. 1-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Bij dringende noodzakelijkheid om één of meer onroerende goederen, behoorende tot die waarvan de onteigening wettelijk word verordend, in bezit te nemen, wordt urgentverklaring verleend bij een bijzonder met redenen omkleed koninklijk besluit, genomen op voorstel van den betrokken ministers in overleg met den minister van financiën.
  In dit geval worden de volgende wijzigingen aan de gewone rechtspleging toegebracht.

Art.2. Het koninklijk besluit tot urgentverklaring wordt aan de eigenaars en vruchtgebruikers beteekend, hetzij bij de dagvaarding voorzien bij artikel 2 der wet van 17 april 1835, hetzij bij afzonderlijk exploot.

Art.3. De eigenaar is gehouden binnen dertig dagen, te rekenen van de beteekening, de belanghebbende derden in het geding te roepen, zooals wordt voorzien en bekrachtigd bij, artikel 19 der wet van 17 april 1835.

Art.4. Door het vonnis, voorzien bij artikel 7 der wet van 17 April 1835, wordt het onderzoek ter plaatse bepaald op om dag in de derde of vierde week na afloop van den termijn hierboven voorgeschreven bij artikel 3. Indien het koninklijk besluit tot urgentverklaring wordt beteekend na de uitspraak van het vonnis voorzien bij artikel 7 der wet van 17 april 1835 en vóór het onderzoek ter plaatse, bepaalt de rechter-commissaris, op aanzoek van de meeste gereede partij, bedoeld onderzoek op een dag binnen den termijn van veertien dagen in het vorige lid aangeduid.
  Wordt het besluit beteekend na het onderzoek ter plaatse, dan roept de rechter-commissaris opnieuw partijen en deskundigen bijeen, met inachtneming van den bij het eerste lid voorzienen termijn.
  Bij het in het eerste en tweede lid voorziene onderzoek ter plaatse of bij de in het derde lid voorziene bijeenkomst hebben de partijen al de stukken over te leggen, die van nut zijn voor het begrooten van de schadeloosstellingen.
  Partijen hebben een en twintig dagen tijd om te antwoorden.

Art.5. De deskundigen dienen een verslag in binnen de maand te rekenen van den dag waarop partijen gehouden zijn de stukken over te leggen. Deze termijn wordt met een en twintig dagen verlengd bijaldien partijen, of een dezer, de overgelegde nota's en stukken beantwoorden.
  Dit verslag bevat een beredeneerde begrooting der schadeloosstellingen, benevens alle inlichtingen die van nut zijn voor het bepalen van die schadeloosstellingen; het bevat tevens een beschrijvenden staat der plaats.
  Onmiddellijk nadat het verslag is overgelegd, bepaalt de rechter-commissaris den dag voor de terechtzitting, welke hij houdt binnen dertig dagen te rekenen van gemelde overlegging en waarop de aanwezige partijen door hem gehoord worden met het oog op de begrooting van de aan elken belanghebbende toekomende schadeloosstelling.
  De griffier deelt bij aangeteekend schrijven, ten minste vijftien dagen van te voren, den dag der terechtzitting aan partijen mede; bij doet hun tezelfdertijd een door de deskundigen eensluidend verklaard afschrift van het overgelegd verslag toekomen.

Art.6. De rechter-commissaris, na de aanwezige partijen en de deskundigen te hebben gehoord, bepaalt bij een met redenen omkleed bevelschrift de aan elken belanghebbende toekomende schadeloosstelling.
  Het bevelschrift van den rechter-commissaris wordt verleend uiterlijk binnen veertien dagen na de terechtzitting.
  De bepaalde bedragen worden binnen dertig dagen in de Deposito- en Consignatiekas gestort, om aan de rechthebbenden uitgekeerd te worden onder de bij artikel 22 der wet van 17 April 1935 gestelde voorwaarden.

Art.7. Op vertoon van het exploot waarbij het bij artikel 6 voorziene stortingsbewijs aan pleitbezorger of partij wordt beteekend, wordt de onteigende partij bij op request verleend bevelschrift van den rechter-commissaris in het bezit van het onroerend goed gesteld.
  In geval van uitereste noodwendigheid kan, echter, de rechter-commissaris aan den onteigende een uitstel verleenen, dat niet twee maanden mag overschrijden vanaf de bij de eerste alinea voorziene beteekening.

Art.8. <W 10-10-1967, art. 31, BS 31-10-1967> De in artikel 5 bepaalde tijd kan bij beschikking van de rechter-commissaris worden verlengd, wegens uitzonderlijke door hem te bepalen omstandigheden, doch zonder vier maanden te mogen overschrijden.

Art.9. Indien de deskundigen hunne verrichtingen niet binnen den vastgestelden tijd geëindigd hebben, wordt hun geen belooning toegekend; zij worden geacht in gebreke te zijn gebleven en de rechtbank vervangt hen op verzoek van de meest gereede partij.
  Ingeval van ziekte of overlijden van een der deskundigen, wordt bij door de rechtbank, op verzoek van de meest gereede partij, vervangen.
  De termijnen voorzien bij artikel 5, eerste alinea, nemen aanvang vanaf het vonnis waarbij het nieuw college van deskundigen wordt aangesteld of een nieuwe deskundige wordt benoemd.

Art.10. De bij deze wet voorziene bevelschriften en het bij artikel 5 voorziene verslag van deskundigen worden niet gelicht.
  De bevelschriften zijn uitvoerbaar op de minuut.
  Verzet of beroep er tegen is niet toegelaten.

Art.11. De gewone rechtspleging is geschorst vanaf de beteekening van de urgentie.
  Zij kan hervat worden bij aan pleitbezorger of partij beteekend exploot op verzoek van eiken belanghebbende; de beteekening moet, op straf van verval van rechten, gedaan worden binnen den tijd van één jaar, te rekenen van het bij artikel 6 bedoelde bevelschrift.

Art. 12. Indien de schadeloosstelling toegekend bij het vonnis voorzien bij artikel 11 der wet van 17 April 1835 hooger loopt dan het krachtens artikel 6 van deze wet in consignatie gegeven bedrag, wordt bij dit vonnis de tijd bepaald binnen welken de aanvullende schadeloosstelling in de Deposito- en Consignatiekas moet worden gestort.
  Bij elke vaststelling dat de aanvullende schadeloosstelling niet binnen den gestelden tijd in consignatie werd gegeven, gelast de rechter het schorsen van de werken.