Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

23 JUNI 1894. - WET HOUDENDE HERZIENING DER WET VAN 3 APRIL 1851 OP DE MAATSCHAPPIJEN VAN ONDERLINGE BIJSTAND. <Opgeheven vanaf 01-01-1991 door W 1990-08-06/35, art. 76, 002; deze wet blijft evenwel van toepassing op de maatschappijen bedoeld in artikel 1, II, van die wet> <De hiernavolgende Nederlandse tekst van de wet, in zover hij ouder is dan de Gelijkheidswet van 18 april 1898, is geen authentieke tekst maar een ambtelijke vertaling. Deze vertaling, evenals de andere ambtelijke vertalingen die de gelijkheidswet voorafgaan, werd in het Staatsblad gepubliceerd ingevolge de beslissing door Minister Begerem genomen, onder zijn ministeriële verantwoordelijkheid (Senaatsverslag voor de wet van 18 april 1898, Pasin., 1898, blz. 87). De Nederlandse tekst van de gedeelten ingevoegd door wetten van na 18 april 1898 is authentiek.> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf (publicatiedatum van de wet van 12-05-1971) en tekstbijwerking tot 28-10-1997)



Inhoudstafel:


Art. 1-3, 3bis, 4-8, 8bis, 9-22, 22bis, 23-35



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

  1984022017  1986022224  1988022309 



Artikels:

Artikel 1. Zullen door de regeering erkend worden, mits zij de bepalingen dezer wet naleven, de maatschappijen van onderlingen bijstand, in België gevestigd en tot stand gekomen met het uitsluitend doel :
  I. (Aan de deelgenooten en aan de leden van hun gezin, tijdelijken onderstand te verzekeren in geval van ziekte, verwondingen, gebrekkelijkheid; in geval van huwelijk of in geval van geboorte; in de begrafeniskosten te voorzien; tijdelijken onderstand te verleenen aan het gezin van de deelgenooten, bij het overlijden van deze of van hun echtgenoot(e).) <KBN238 4-2-1936, art. 1>
  II. Aan de deelgenooten eene vergoeding te verzekeren hetzij in geval van ziekte of verlies van vee, hetzij in geval van toevallige beschadiging van den oogst;
  III. Aan de deelgenooten der maatschappijen en aan de leden van hun gezin, doch bij uitsluiting van alle anderen, door de bijeenvoeging hunner spaargelden, het aankoopen te vergemakkelijken van huisraad of van levensmiddelen, van werkgereedschap, huisdieren, of van voorwerpen bestemd om te voorzien in tijdelijke en in nu en dan voorkomende noodwendigheden, namelijk meststoffen of zaden;
  IV. Aan de deelgenooten leeningen te doen die 't cijfer van 300 frank niet te boven gaan.
  (V. Het praenuptiaal sparen inrichten, ten einde het de leden die trouwen mogelijk te maken over een som te beschikken, welke in verhouding tot hun stortingen staat en door een bijdrage ten laste van de Staat kan verhoogd worden volgens de voorwaarden en modaliteiten welke de Koning bepalen zal.) <W. 27-03-1951, art. 1>

Art.2. Kunnen door de regeering erkend worden, mits in achtneming van de bepalingen dezer wet en voorzooveel zij haren maatschappelijken zetel in België hebben :
  1° De maatschappijen van onderlingen bijstand ingericht met het oog op verscheidene der in het voorgaande artikel opgesomde doeleinden;
  2° De maatschappijen van onderlingen bijstand wier doel is een afzonderlijk fonds in te richten ten einde, door jaarlijksche bijdragen, hulp te verleenen aan oude of gebrekkelijke deelgenooten, of, na hunnen dood, aan de leden van hun gezin. Die bijdragen mogen alleen op de intresten der kapitalen en op de andere jaarlijksche inkomsten genomen worden; bij ieder dienstjaar zal 't bedrag ervan aan herziening onderworpen worden en dat bedrag zal, per persoon, het cijfer van 1,200 frank niet mogen te boven gaan.

Art.3. De erkende maatschappijen van onderlingen bijstand mogen een verbond sluiten met het doel de deelnemende leden, die zich in eene andere omschrijving nederzetten, wederzijds op te nemen, hare diensten voor gemeene rekening in te richten, en raden van scheidsrechters tot stand te brengen, die de mogelijke geschillen tusschen de verbondene maatschappijen of tusschen de leden dier maatschappijen, zouden slechten.
  Nochtans mogen zij geenen afstand doen van hare zelfstandigheid; zij moeten de vrijheid voorbehouden ieder jaar uit het verbond te kunnen treden, mits drie maanden op voorhand te verwittigen, en met het oog op die mogelijkheid, de wijze van regeling harer rechten te voorzien.
  De aldus tot stand gebrachte verbonden zullen door de regeering erkend kunnen worden, op voorwaarde dat zij de bepalingen dezer wet naleven.
  De bepalingen voorkomende onder artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 12, 13, 14, 15, 18, 19, 21, 23, 24, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 dezer wet zijn toepasselijk op de erkende verbonden.

Art. 3bis. <W 9-8-1963, art. 147> De verbonden mogen zich tot landsbond groeperen.
  De aldus opgerichte landsbonden kunnen door de Regering worden erkend op voorwaarde dat zij zich schikken naar de bepalingen van deze wet.
  De bepalingen voorkomende in de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 8bis, 9, 12 en 13 van deze wet zijn toepasselijk op de erkende landsbonden.

Art.4. De statuten der maatschappijen van onderlingen bijstand moeten vermelden :
  I. Den naam door de maatschappij gevoerd, de plaats van haren zetel en van haar gebied;
  II. Het doel of de doeleinden harer inrichting;
  III. De voorwaarden gesteld tot het toe- of uittreden van de leden der verschillende reeksen door de statuten erkend;
  IV. De wijze van benoeming der bestuurders en dezer bevoegdheid;
  V. Het bedrag der inleggelden of der stortingen door de leden verschuldigd;
  VI. De voordeelen door de maatschappijen opgeleverd;
  VII. De wijze waarop de maatschappelijke gelden belegd zijn;
  VIII. De wijze waarop de rekeningen geregeld worden;
  IX. De te volgen regelen tot wijziging der statuten;
  X. De vormen en voorwaarden van ontbinding en eindvereffening der maatschappij.

Art.5. <W 30-3-1926, art. 1> De mutualiteitsvereeniging, die wenscht te worden erkend, dient bij de Regeering haar aanvraag te doen en daarbij te voegen twee exemplaren van haar statuten, alsmede een lijst van haar bestuurders of van haar stichters. Binnen een termijn van vier maand, na het indienen der aanvraag, notificeert de Regeering aan de vereeniging de met redenen omkleede beslissing, waarbij ze al dan niet wordt erkend.

Art.6. <W 3-8-1924, art. 7> Binnen dertig dagen na de dagteekening van het koninklijk besluit dat de erkenning toestaat, maakt het Staatsblad, door toedoen van de Regeering, als bijlage eene akte bekend waarbij, samen met den datum van het koninklijk besluit tot verleening van de wettelijke erkenning, vermeld worden :
  1. De benaming, de zetel en de gebiedsomschrijving van de erkende maatschappij.
  2. Het doel of de doeleinden waarvoor de maatschappij gesticht is.
  3. De samenstelling van den raad van beheer.4. De naam en voornamen, het beroep en de verblijfplaats van de beheerders.
  Worden in dezelfde voorwaarden bekendgemaakt, de wijzigingen gebracht in de statutaire bepalingen betreffende de hierboven bij 1, 2 en 3 bepaalde vermeldingen en die overeenkomstig het hiernavolgend artikel 21 bekrachtigd zijn.
  Binnen denzelfden termijn van dertig dagen wordt een voor eensluidend verklaard exemplaar van de statuten of van de statutaire wijzigingen door toedoen van de Regeering gedeponeerd ter griffie van de rechtbank van eersten aanleg van de plaats waar de maatschappij gevestigd is en eveneens ten zetel van de maatschappij, waar eenieder er kosteloos inzage of afschrift van nemen kan.(...) <W REG, art. 290; W ZEG, art. 81>

Art.7. De erkende maatschappijen van onderlingen bijstand genieten de burgerlijke verpersoonlijking binnen de grenzen en de voorwaarden door deze wet bepaald.
  Zoo de statuten dienaangaande geene tegenovergestelde bepalingen behelzen, zijn de deelgenooten slechts verantwoordelijk tot het beloop der verbintenissen door hen jegens de maatschappij aangegaan

Art.8. (...) <W. REG; W. ZEG>
  Aan de erkende maatschappijen van onderlingen bijstand worden de volgende voordeelen verleend :
  (...) <W. REG; W. ZEG>
  III. De afkondigingen door deze wet voorgeschreven zullen kosteloos in het Staatsblad opgenomen worden.
  IV. De regeering mag aan de maatschappijen het kosteloos verzenden per post toestaan voor alle briefwisseling onder band en voorzien van de tegenteekening des voorzitters of des gemachtigde van het bestuur, met de openbare overheden, de bestendige commissie der maatschappijen van onderlingen bijstand en de comiteiten van bescherming ingericht door de wet van 9 Augustus 1889.

Art. 8bis. <W 19-3-1898, art. 1> De maatschappijen en verbonden van onderlingen bijstand, door de Regeering erkend, kunnen alleen toelagen bekomen van de openbare machten.

Art.9. De tijdelijke onderstandsgelden, alsmede de sommen toegekend bij den dood van eenen deelgenoot of van een lid van zijn gezin, mogen afgestaan noch in beslag genomen worden.
  Dat is ook het geval met de bijdragen voorzien bij § 2 van artikel 2. Wanneer nochtans, in de gevallen bedoeld bij (artikelen 203, 205 en 218) van het burgerlijk Wetboek, de bijdragen meer dan 360 frank beloopen, mag een derde deel ervan in beslag genomen worden zonder dat het behouden gedeelte ooit beneden deze som moge dalen. <W 30-4-1958, art. 7, § 28, 2, d>

Art.10. Elke persoon die 18 jaar oud is of mondig verklaard, mag lid eener erkende maatschappij van onderlingen bijstand zijn.
  De minderjarige die den ouderdom van 18 jaar niet bereikt heeft en niet mondig werd verklaard, bezit dezelfde bevoegdheid mits toestemming van zijnen voogd of van hem die het vaderlijk gezag over hem uitoefent. Doch, ter vergadering van de maatschappij heeft hij eerst beraadslagende stem wanneer hij tot den ouderdom van achttien jaar is gekomen of mondig werd verklaard.
  De toestemming, bij de voorgaande paragraaf voorzien, moet schriftelijk gegeven of door den daartoe gevolmachtigde van 't bestuur der maatschappij, in bijzijn van twee getuigen die met den gevolmachtigde onderteekenen, ontvangen worden.

Art.11. (...) <W 30-4-1958, art. 7, § 15>

Art.12. De erkende maatschappijen van onderlingen bijstand worden beheerd door een of verscheidene lasthebbers, voor een bepaald tijdvak benoemd, hetzij werkende of eereleden.
  Die lasthebbers moeten Belg en meerderjarig zijn; nochtans mag de regeering, de bestendige commissie gehoord zijnde, ontheffing verleenen wat de voorwaarde van inboorlingschap betreft.
  De bestuurders worden in algemeene vergadering gekozen. Ze zijn herkiesbaar, tenzij de statuten het anders regelen.
  Zijn uitgesloten om dat mandaat uit te oefenen :
  Zij die tengevolge eener veroordeeling beroofd zijn van hun stemrecht;
  (Zij die van hun rechten zijn ontzet; zij die failliet verklaard zijn, zolang zij hun schuldeisers niet volledig hebben betaald) <W 1997-08-08/80, art. 131, 003; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
  Zij die openlijk gekend zijn als houder van een huis van ontucht.

Art.13. Ten ware er in de verordeningen bijzondere bepalingen voorkwamen, vertegenwoordigt de voorzitter, of, wanneer deze verhinderd is, de door de algemene vergadering te zijner vervanging afgevaardigde persoon, de maatschappij in al de rechterlijke akten en treedt in haren naam op bij alle rechtsgedingen, hetzij als eischende, hetzij als verwerende partij.

Art.14. De erkende maatschappijen van onderlingen bijstand kunnen maar giften en legaten ontvangen voor zooveel ze zicht schikken naar de bepalingen, in soortgelijke zaken, door artikel 76 van de gemeentewet voorgeschreven.

Art.15. De erkende maatschappijen van onderlingen bijstand mogen geen gebouw in huur nemen tenzij met het doel er haren maatschappelijken zetel te vestigen of er zich te vereenigen.
  Zij mogen geen onroerend goed verwerven onder bezwarende voorwaarden noch een onroerend goed behouden dat haar geschonken of vermaakt werd, tenzij met het doel in de voorgaande paragraaf aangeduid, en mits er gemachtigd toe te zijn bij koninklijk besluit verleend op advies van den gemeenteraad en van de bestendige deputatie.
  Het koninklijk besluit houdende machtiging voor eene maatschappij tot het aanvaarden eener schenking waarin een onroerend goed begrepen is, bepaalt, zoo noodig, het tijdsverloop binnen hetwelk dat goed zal moeten verkocht worden.

Art.16. Gedurende het bestaan der erkende maatschappij van onderlingen bijstand, is alle verdeeling der fondsen verboden.
  (Niettemin mogen de statuten de algemene vergadering machtigen, bij meerderheid van drie vierde van de aanwezige stemgerechtigde leden en onder goedkeuring van de Regering, te beslissen, gelden die het maatschappelijk bezit hebben doen aangroeien en niet het gevolg zijn van schenkingen of legaten en kennelijk de behoeften van de maatschappij en de noodwendigheden van dienst te boven gaan, onder alle deelgenoten te verdelen.) <W 12-5-1971, art. 1>

Art.17. <W 27-3-1951, art. 2> De statuten mogen bepalingen omvatten, waarbij toegelaten wordt alles of een gedeelte aan een deelgenoot terug te betalen :
  1° van de bijdragen die deze gestort heeft, met aftrekking van de sommen die hem mochten toegekend geweest zijn, in geval van :
  a) niet-opneming als lid van een candidaat wien een proeftijd werd opgelegd vóór zijn definitieve aanneming;
  b) aansluiting van een deelgenoot bij een erkende mutualiteitsvereniging in een andere plaats en wanneer het gaat om een eenvoudige overdracht van gelden van de ene naar de andere vereniging;
  2° van de stortingen, die deze verricht heeft voor praenuptiaal sparen, in de gevallen bepaald bij koninklijk besluit.

Art.18. <W 27-12-1923, enig artikel> Zoodra het vereenigingsvermogen het twaalfde van de jaarlijksche bijdragen overtreft, moet het overschot, behoudens de in de alineas 4, 5 en 6 beneden opgegeven uitzonderingen, in naam der mutualiteitsvereeniging, in de Spaarkas onder den Waarborg van den Staat worden gestort of worden omgezet 't zij in openbare Belgische fondsen of andere door den Staat gewaarborgde waarden, 't zij in obligaties op de provinciën, steden of gemeenten van België.
  De in de Spaarkas gestorte sommen worden, op aanvraag van de belanghebbende vereenigingen, in openbare Belgische fondsen omgezet, die in het bij het spaarboekje gevoegd renteboekje dienen opgegeven.
  Bij het aankoopen van effecten, moeten deze binnen de veertien dagen nadat ze werden aangekocht, in naam der vereeniging in een kredietinstelling worden belegd.
  (De mutualiteitsvereenigingen worden ertoe gemachtigd hun fondsen toe te vertrouwen aan cooperatievereenigingen van crediet met hoofdelijke en onbeperkte aansprakelijkheid. Zij mogen, insgelijks hun beschikbare gelden, doch enkel tot een beloop van 50 t.h. van hunne reserven, in bewaring geven in private spaarkassen, wier werking bij sectie I, van het koninklijk besluit nr 42, dd. 15 December 1934, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr 157, dd. 10 April 1935, en nr 185, dd. 9 Juli 1935, wordt beheerscht.) <KBN238 4-2-1936, art. 1>
  Zij mogen eveneens, tot op het einde van 't dienstjaar, het bedrag hunner jaarlijksche ontvangsten in een door den bestuursraad aangeduide kredietinstelling beleggen.
  Op beslissing van de algemeene vergadering wordt het hun toegelaten 25 t.h. maximum van hun vereenigingsvermogen te besteden aan ondernemingen van medischen aard of verplegingsondernemingen, er toe bestemd de leden der erkende mutualiteitsvereenigingen te verzorgen.
  Een koninklijk besluit zal de formaliteiten, die dienen nageleefd, en de vereischten waaraan dient voldaan, regelen, wat het beleggen en het afhalen der gelden en effecten van de mutualiteitsvereeniging betreft.

Art.19. (De erkende mutualiteitsvereenigingen dienen jaarlijks aan de Regeering een rekening over te maken van hun ontvangsten en hun uitgaven, opgemaakt overeenkomstig het door de Regeering vastgesteld model en afgesloten op 31 December van het verloopen dienstjaar.) <W 30-3-1926, art. 1>
  Zij antwoorden op de vragen tot inlichting haar door de regeering, de bestendige commissie der maatschappijen van onderlingen bijstand of de comiteiten van bescherming gezonden, nopens feiten die hun aangaan.

Art.20. Wanneer eene maatschappij, na bijzondere verwittiging vanwege de regeering, de bepalingen van deze wet of van bekrachtigde statuten niet in acht neemt, mag de regeering, de bestendige commissie gehoord zijnde, haar de voordeelen onttrekken, vermeld in artikel 8, nummers I tot IV van deze wet.
  De beslissing der regeering moet door redenen gestaafd zijn. Ze mag altijd ingetrokken worden.
  Elke beslissing door de regeering, overeenkomstig dit artikel genomen, moet in het Staatsblad bekend gemaakt worden.

Art.21. <W 12-5-1971, art. 2> De statuten van een erkende maatschappij van onderlinge bijstand mogen slechts gewijzigd worden door de algemene vergadering, beraadslagende en beslissende in de vormen door de statuten bepaald.
  Om geldig te zijn, moeten de beslissingen van de algemene vergadering genomen worden met een meerderheid van drie vierde der aanwezige stemgerechtigde leden en bekrachtigd door de Regering overeenkomstig de bepalingen van artikel 5.

Art.22. (De erkende maatschappijen van onderlinge bijstand kunnen worden ontbonden bij beslissing van de algemene vergadering, die rechtsgeldig beraadslaagt en beslist, ongeacht het aantal aanwezige leden.) <W. 12-5-1971, art. 3>
  Die beslissing moet genomen zijn door de drie vierden der aanwezige leden.

Art. 22bis. <W 12-5-1971, art. 4> Tot de algemene vergaderingen, bedoeld in de artikelen 16, 21 en 22, worden de leden opgeroepen bij individueel bericht of bij een bericht dat in een onder alle leden van de maatschappij verspreide publikatie bekendgemaakt wordt. De oproeping vermeldt, met de nodige verantwoording, de punten waarover de algemene vergadering dient te beslissen.

Art.23. Wanneer het voor de maatschappij, ten gevolge van de ontoereikendheid harer hulpmiddelen, onmogelijk geworden is hare verplichtingen te vervullen, kan zij, op aanvraag van elken belanghebbende, ontbonden worden verklaard door de rechtbank van het arrondissement waar ze haren zetel heeft.

Art.24. Op aanvraag van een deelgenoot of van het openbaar ministerie, spreekt dezelfde rechtbank de ontbinding uit van de vereeniging die naar een ander doel streeft dan dat waarvoor ze werd erkend.

Art.25. De algemeene vergadering die de ontbinding der maatschappij uitspreekt, moet, in dezelfde zitting, overeenkomstig de statuten, één of verscheidene schuldvereffenaars benoemen.
  Niettemin wordt de maatschappij, na hare ontbinding, verondersteld te bestaan voor hare vereffening.
  De gouverneur mag eenen gemachtigde gelasten met het toezicht op de vereffening; die gemachtigde kan buiten den schoot der maatschappij gekozen worden.

Art.26. Op aanvraag van iederen belanghebbende of van het openbaar ministerie, benoemt de rechtbank één of verscheidene schuldvereffenaars wanneer de algemeene vergadering die benoeming niet deed of wanneer de ontbinding rechterlijk wordt uitgesproken.

Art.27. Het besluit of het vonnis dat de ontbinding voor gevolg heeft en de schuldvereffenaars aanwijst, moet, door de zorgen en onder de verantwoordelijkheid der schuldvereffenaars, dit binnen de vijf dagen na hunne benoeming, bij uittreksel gezonden worden naar het Staatsblad om er, als bijlage, in opgenomen te worden.

Art.28. Na de betaling der schulden, wordt door de vereffenaars op het actief der maatschappij afgehouden :
  1° De sommen noodig om, binnen de grenzen der statuten en gedurende een tijdsverloop van ten langste zes maanden, onderstand te blijven verleenen aan de personen wier recht daarop begonnen is vóór het tijdstip der ontbinding;
  2° De sommen noodig tot het afkoopen der verbintenissen betreffende de jaarlijksche bijdragen waartoe de maatschappij gehouden is uit kracht van nr. 2 van artikel 2.

Art.29. Behoudens de tegenstrijdige bepaling van wege de schenkers of erflaters, zal het bedrag van de schenkingen of legaten, aan de maatschappij gedaan, behandigd worden aan de Regeering en door deze besteed tot een doel van onderlingen bijstand in den aard van dit door de maatschappij betracht.

Art.30. Het overschot van het actief zal onder de werkende leden die, op den dag der ontbinding, sedert ten minste één jaar aan de maatschappij als werkelijk lid verbonden zijn, verdeeld worden in de verhoudingen door de statuten bepaald, of, bij gebrek van bijzondere bepalingen, in evenredigheid der inleggelden door ieder lid betaald sedert zijne opneming in de vereeniging.
  Die verdeeling mag enkel na ten minste zes maanden sedert de bekendmaking der ontbinding geschieden.

Art.31. De bestuurders eener erkende maatschappij van onderlingen bijstand die, te kwader trouw, aan de bepalingen dezer wet te kort komen, zijn strafbaar met eene boete van 1 frank tot 200 frank, waarvan het bedrag zal gestort worden in de kas der maatschappij waartoe zij behooren.

Art.32. Bij het ministerie tot welks bevoegdheid de maatschappijen van onderlingen bijstand behooren, wordt eene bestendige commissie ingericht, samengesteld uit vijftien leden, te weten :
  Twee senatoren, door den Senaat aangeduid;
  Twee leden der Kamer van volksvertegenwoordigers, door de Kamer aangeduid;
  Eenen gemachtigde van den bevoegden minister;
  Den algemeenen bestuurder der Algemeene Spaar- en Lijfrentekas;
  Negen leden door de regeering aangeduid, waarvan ten minste vijf zullen gekozen worden onder de leden der erkende maatschappijen van onderlingen bijstand en waarvan ten minste twee actuarissen zullen zijn.
  De leden der commissie worden benoemd voor eenen termijn van ten hoogsten zes jaar. Hun mandaat mag hernieuwd worden. Zij vervullen kosteloos hun ambt, behalve dat ze, in voorkomend geval, recht hebben op de teruggaaf hunner kosten van verplaatsing en verblijf.
  Op voorstel der bestendige commissie worden de beambten van haar secretariaat door de regeering benoemd en afgesteld.
  (De vaste commissie dient haar advies uit te brengen omtrent al de punten, die haar betreffende de inrichting en de werking van de mutualiteitsvereenigingen door het Ministerie van Nijverheid, Arbeid en Maatschappelijke Voorzorg worden onderworpen.) <W 30-3-1926, enig artikel>

Art.33. De vroeger erkende maatschappijen van onderlingen bijstand genieten de voordeelen door deze wet verleend.
  Die maatschappijen zullen de bepalingen harer statuten die met de regelen dezer wet zouden strijden, binnen het tijdsverloop van één jaar moeten wijzigen. Bij afwijking van artikel 21 zullen de beslissingen der algemeene vergadering, welke betrekking op die wijzigingen hebben, mogen genomen worden bij eenvoudige meerderheid der aanwezige leden.
  Bij afwijking van artikel 12, zullen de maatschappijen die, op 't oogenblik van de afkondiging dezer wet, onder hunne volmachthouders personen tellen die tot eene andere natie behooren, door die personen nog mogen bestuurd worden tot dat dezer mandaat ten einde is.

Art.34. De Regeering zal, ten dienste der maatschappijen van onderlingen bijstand, kanstabellen doen opmaken.

Art. 35. De wet van 3 april 1851 is afgeschaft.