Details



Externe links:

Justel
Reflex



Titel:

14 MAART 1890. - Koninklijk besluit met reglement op de vilbeluiken. <NOTA 1 : Opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij BESL 1993-07-15/35, art. 8, 002; ED 18-08-1993> <NOTA 2 : Voor het Vlaamse Gewest opgeheven bij BVE 1993-06-23/33, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 14-09-1993>



Inhoudstafel:


Art. 1-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1946012403 



Artikels:

Artikel 1. <KB 23-05-1893, art. 1> De bewerking van het aan stukken snijden der dieren, van het verdelen van het vlees, afval en andere overblijfsels van dieren, welke tot de voeding ongepast zijn, mogen enkel geschieden in de gestichten daartoe behoorlijk geoorloofd.
  De rompen kunnen op twee wijzen tot meststoffen omgezet worden:
  1°) Gedeeltelijk, door het koken der rompen op voorhand aan stukken gesneden, zonder het vel en het haar, en zonder de hoeven, de hoornen en de pezen: het bloed en gans de gekookte massa, uitgenomen bovenzwemmend vet en de beenderen, moeten in ene te dien einde bijzonder geschikte put gegoten worden;
  2°) In hun geheel, met behouding, naar verkiezen, van het vel en het roet alleen, volgens een natuur- of scheikundig stelsel, aanvaard door de overheid die de toelating aflevert (bij voorbeeld, behandeling door waterdamp van ongeveer 150°, of behandeling door zwavelzuur met latere bijvoeging van kalkachtige fosfaat, ten einde een stevige meststof te bekomen.

Art.2. De vernieling in de vilbeluiken van dieren, welke dood zijn of aangedaan van besmettelijke ziekten, aangewezen in artikel 34 van het koninklijk besluit van 20 september 1883, moet altoos volkomen zijn. <Dit artikel 34 werd opgeheven door het koninklijk besluit van 31 december 1900 (B.St. 24-01-1901). Zie het besluit van de Regent van 24 januari 1946 betreffende de wegruiming van voor het verbruik ongeschikte dierenlijken (B.St. 09-02-1946)>
  Zij zal geschieden door bijzondere stelsels, aangenomen door de Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken.
  Deze rompen mogen enkel aangenomen worden in de beluiken die er toe gemachtigd werden door de bestendige deputatie, op advies van het technisch comiteit, ingesteld door koninklijk besluit van 10 juli 1889, en van het raadgevend comiteit der veeziekten.

Art.3. De vilbeluiken mogen niet ingericht worden in de bewoonde delen der steden en gemeenten.
  De plaats moet luchtig zijn en derwijze gelegen dat de heersende winden de uitwasemingen des gestichts ver van de woonhuizen wegdragen.

Art.4. De muren van het slachthuis moeten langs binnen op ten minste één meter hoogte boven de grond gecimenteerd zijn.
  Al de binnen- en buitenmuren moeten ten minste eenmaal 's jaar met kalk gewit worden. De zichtbare delen der ijzeren en houten getimmerten en het verschillig houtwerk moeten beplaasterd of met drie lagen verf of teer beschilderd zijn.

Art.5. De grond van al de gebouwen, aanhorigheden en buitenplaatsen moet met gecimenteerde kasseien of met een vloer of een bekleding in harde bouwstoffen waterdicht bedekt worden. Een voldoende helling moet overal gemaakt zijn, naar de riolen, welke men zal voorzien van luchtafsnijders (coupe-air) van ten minste acht centimeters indompeling.

Art.6. De duikers en de waterleidingen boven of onder de grond moeten met een laag ciment bezet of volkomen ondoordringbaar gemaakt worden. Zij zullen in verbinding zijn met de naaste openbare riool of met een waterdichte put.

Art.7. De werkplaatsen, slachthuizen en andere gebouwen, waar de werkingen, van welkdanige aard ook, geschieden, moeten ruimschoots verlucht zijn, door langs onder gelegen luchtgaten, en openingen in het bovendeel der lokalen gemaakt, om de slechte lucht weg te drijven langs schoorstenen van gepaste doorsnede, die boven het dak van het hoogste gebouw uitsteken.
  In de vilbeluiken bepaald bij artikel 34 van het koninklijk besluit van 20 september 1883 waar men rompen van besmette dieren mag aanvaarden, moeten bijzondere maatregelen genomen worden om de voortzetting der ziekten te vermijden; de openingen en beweegbare vensters van werkplaatsen en lokalen waar de krengen neergelegd werden moeten namelijk van metalen traliën met kleine mazen voorzien zijn die de insecten beletten binnen te vliegen.(Doch het besluit tot machtiging zal de belanghebbende kunnen ontlasten die voorzorg te nemen.) <KB 08-12-1902, art. 1>

Art.8. Water in overvloed moet in al de delen van het gesticht kunnen gegoten worden. Te dien einde moeten al de gebouwen en buitenplaatsen voorzien zijn van pompen en kranen, gereed om water te geven.
  De lokalen en het gereedschap moeten na elke werking met veel water gewassen worden.
  Van april tot oktober moeten deze wassingen met chloor en phenol-water geschieden.
  De grootste reinheid moet overal heersen.

Art.9. <KB 23-05-1893, art. 1> Men zal, in een bijzonder beluik, de te villen paarden plaatsen, die niet aanstonds moeten afgemaakt worden.
  Onder geen voorwendsel mogen zij uit die bijzondere stal geleid worden, tenzij om naar het slachthuis te gaan.
  Onmiddellijk na het afmaken der dieren of het binnenbrengen der rompen in het beluik zal men het vlees doorkerven en bij middel van pheniekzuur, creoline of alle andere daartoe door de Minister aangenomen zelfstandigheid ontaarden.
  De omzetting tot meststof moet voleindigd zijn ten laatste binnen de drie dagen na het afmaken of het invoeren van het lijk in het beluik.
  Al de behandelingen geschieden binnen de werkplaatsen. De buitendeuren van het gesticht moeten gedurende het werk gesloten blijven.
  De paardenvillers zijn gehouden een register te hebben waarin zij de inkomstdag der dieren, hun plaats van herkomst, de naam van hun eigenaar en zoveel mogelijk de aanwijzing der ziekte waarvan zij aangetast waren, vermelden.

Art.10. Geen een der werklieden mag in de werkhuizen of in de paardestallen blijven slapen.

Art.11. In de vilbeluiken, ingericht volgens het oud stelsel, (bloedlaten, aan stukken snijden, koken in water) moeten de volgende voorwaarden nageleefd worden:
  A. De putten en vergaarbakken, bestemd tot het opvangen van het bloed, het water der afkoking, het gekookt vlees en, desgevallend, het waswater, moeten gewelfd zijn. Van 't midden van 't gewelf moet een buis de gassen tot boven het dak geleiden.
  De putten moeten waterdicht zijn, hun hoeken afgerond, hun opening luchtdicht gesloten, bij middel van een platte steen of een gietijzeren deksel, in een raam vastgezet;
  B. Het afkoken moet geschieden in een ketel met dubbele bodem of met een kronkelbuis, waarin men damp laat, of in een op het bloot vuur verwarmde ketel.
  In dit laatste geval, moet de ketel op een fornuis in metselwerk derwijze geplaatst zijn, dat hij op niet meer dan één derde der hoogte, te rekenen van de bodem, kan verwarmd worden. De vuurhaarden moeten hun deuren langs buiten hebben.
  De ketels moeten voorzien zijn van een ijzeren deksel, bij voorkeur van een luchtdicht sluitend deksel (zelfsluiter). Zij moeten daarenboven bekroond zijn met een brede schoorsteenmantel, zo laag mogelijk dalend en bij middel van een luchtpijp in verbinding zijnde met een schoorsteen van ten minste vijftien decimeters binnendoorsnede vierkant en ten minste twee meters boven de vorst van het hoogste gebouw uitstekend;
  C. De koking mag enkel plaats hebben op zekere uren, voor elk geval in de bijzondere machtbrief te bepalen;
  D. De afval en bijprodukten van alle aard zullen ten spoedigste in gesloten en waterdichte karren of kuipen weggevoerd worden.
  De vellen mogen nochtans gedurende acht dagen bewaard worden, mits ze onmiddellijk te zouten. Hetzelfde is toegelaten voor de beenderen, hoornen, hoeven, pezen, enz..., op voorwaarde ze in kalkmelk te dopen en ze in een bijzonder magazijn te leggen.
  Het ruimen der putten mag enkel 's nachts gebeuren. Men zal voor het vervoer goed gesloten en waterdichte tonnen gebruiken, zorgvuldig langs buiten afgewassen vóór hun vervoer buiten het gesticht.

Art.12. In de gestichten waar andere stelsels, dan het hierboven beschrevene, gebruikt worden, zal men de bijzondere voorwaarden moeten naleven van ieder toelatingsbesluit.

Art.13. <KB 23-05-1893, art. 1> Het is uitdrukkelijk aan de villers verboden in hun beluiken eetwaren met dierenvlees te bereiden, zoals de worsten, gekend onder de naam van "saucissons de Boulogne", "cervelas", gerookte ruggestukken (filets d'Anvers), enz., alsook enig vlees of andere waren uit hun gesticht te laten wegvoeren die niet omgezet zijn overeenkomstig de voorschriften van het toelatingsbesluit, of gezegd vlees of waren te benuttigen voor de voeding van mensen of dieren.
  Het is hun ook verboden elders, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen, enige andere handel of nijverheid te drijven welke in betrekking is met de bereiding, de verkoop of de behouding voor de verkoop van vers of bewaard vlees.

Art.14. De overtredingen van voorgaande schikkingen vallen onder de toepassing der artikels 2 en volgende der wet van 5 mei 1888, onverminderd de toepassing der artikels van het Strafwetboek en der wet van 30 december 1882 op de gezondheidspolitie der huisdieren.

Art. 15. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare werken is gelast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, dat met 1 juli aanstaande van kracht zal zijn.