Details



Externe links:

Justel


Overzicht pdf



Titel:

12 DECEMBER 1808. - WETBOEK VAN STRAFVORDERING. - BOEK II, TITEL IV. (448 tot en met 524septies) <Om technische redenen is het Wetboek van Strafvordering ingedeeld in 8 delen waarvan het zesde deel Titel IV van het tweede Boek omvat.> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-10-1996 en tekstbijwerking tot 02-05-2024)



Inhoudstafel:

TITEL IV. - ENIGE RECHTSPLEGINGEN VAN BIJZONDERE AARD.
HOOFDSTUK I. - VALSHEID.
Art. 448-464
HOOFDSTUK Ibis. -[1 Strafrechtelijk uitvoerings-onderzoek]1
Afdeling 1. - [1 Begrip en algemene beginselen]1
Art. 464/1
Afdeling 2. - [1 Organen van het onderzoek]1
Art. 464/2, 464/3
Afdeling 3. [1 Opening van het onderzoek]1
Art. 464/4
Afdeling 4. [1 Gewone uitvoeringshandelingen ]1
Onderafdeling 1. [1 Gewone uitvoeringshandelingen]1
Art. 464/5, 464/6, 464/7, 464/8, 464/9, 464/10, 464/11, 464/12, 464/13, 464/14, 464/15, 464/16, 464/17, 464/18
Onderafdeling 2. - [1 Specifieke uitvoeringshandelingen]1
Art. 464/19, 464/20, 464/21, 464/22, 464/23, 464/24, 464/25, 464/26, 464/27, 464/28
Onderafdeling 3. - [1 Inbeslagneming ten behoeve van de straf-uitvoering]1
Art. 464/29, 464/30, 464/31, 464/32, 464/33, 464/34, 464/35, 464/36, 464/37, 464/38
Afdeling 5. - [1 Kosten van het onderzoek]1
AfArt. 464/39. [1 De kosten van het SUO omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de gewone en specifieke uitvoeringshandelingen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden van de betrokken magistraten, politieambtenaren en ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën.
AfArt. 464/40. [1 [2 De kosten die namens het ambt van de SUO-magistraat zijn gemaakt worden begroot overeenkomstig de regelgeving inzake de gerechtskosten in strafzaken.]2
Afdeling 6. - [1 Afsluiting van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek]1
Art. 464/41
HOOFDSTUK II. - WEERSPANNIGHEID AAN DE WET.
Art. 465-478
HOOFDSTUK III. - MISDADEN DOOR RECHTERS GEPLEEGD BUITEN HUN AMBT EN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
AFDELING I. - VERVOLGING EN ONDERZOEK TEGEN RECHTERS WEGENS MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DOOR HEN BUITEN HUN AMBT GEPLEEGD.
Art. 479-482, 482bis
AFDELING II. - (VERVOLGING EN ONDERZOEK, WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN IN VERBAND MET HUN AMBT, TEGEN SOMMIGE RECHTERS EN RECHTBANKEN.) <W 10-07-1967, art. 1, 188°>
Art. 483-503, 503bis
HOOFDSTUK IV. - MISDRIJVEN TEGEN DE EERBIED AAN DE GESTELDE OVERHEDEN VERSCHULDIGD.
Art. 504-509
HOOFDSTUK V. - WIJZE WAAROP GETUIGENISSEN VAN DE PRINSEN EN VAN SOMMIGE STAATSAMBTENAREN WORDEN AFGENOMEN IN CRIMINELE, CORRECTIONELE EN POLITIEZAKEN.
Art. 510-517
HOOFDSTUK VI. - VASTSTELLING VAN DE IDENTITEIT VAN ONTVLUCHTE EN OPNIEUW AANGEHOUDEN VEROORDEELDEN.
Art. 518-520
HOOFDSTUK VIbis. [1 - Opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffenstraffen, opsluitingen of interneringen.]1
Art. 520bis, 520ter, 520quater, 520quinquies, 520sexies, 520septies
HOOFDSTUK VII. - RECHTSPLEGING IN GEVAL VAN VERNIELING OF WEGNEMING VAN HET VONNIS OF VAN DE STUKKEN VAN EEN ZAAK.
Art. 521-524
HOOFDSTUK VIII. - BIJZONDER ONDERZOEK NAAR DE VERMOGENSVOORDELEN. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003>
Art. 524bis, 524ter
HOOFDSTUK IX. [1 - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit]1
Art. 524quater, 524quinquies, 524sexies, 524septies



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2014009275  2018012167 



Artikels:

TITEL IV. - ENIGE RECHTSPLEGINGEN VAN BIJZONDERE AARD.
HOOFDSTUK I. - VALSHEID.
Artikel 448. In alle gedingen ter zake van valsheid in geschrifte wordt het van valsheid betichte stuk, zodra het is ingebracht, neergelegd op de griffie, getekend en geparafeerd op elke bladzijde door de griffier, die een omstandig proces-verbaal opmaakt van de materiële toestand van het stuk, alsook door degene die het heeft neergelegd, indien hij kan tekenen, waarvan melding wordt gemaakt; een en ander op straffe van geldboete van vijftig frank tegen de griffier die het stuk in ontvangst heeft genomen zonder dat die formaliteit vervuld is.

Art.449. Indien het van valsheid betichte stuk uit een openbare bewaarplaats wordt genomen, wordt het ook door de ambtenaar die het uit handen geeft, getekend en geparafeerd zoals hiervoren bepaald is, op straffe van dezelfde geldboete.

Art.450. Het van valsheid betichte stuk wordt bovendien getekend door de officier van gerechtelijke politie, en door de burgerlijke partij of haar pleitbezorger indien dezen zich aanmelden.
  Het wordt ook getekend door de verdachte op het ogenblik dat hij verschijnt.
  Indien de verschijnende personen of enige onder hen niet kunnen of niet willen tekenen, maakt het proces-verbaal daarvan melding.
  In geval van nalatigheid of van verzuim wordt de griffier gestraft met geldboete van vijftig frank.

Art.451. Aan de klachten en aangiften ter zake van valsheid kan altijd gevolg gegeven worden, zelfs wanneer de van valsheid betichte stukken tot grondslag hebben gediend van gerechtelijke of burgerlijke akten.

Art.452. Ieder openbaar of bijzonder bewaarder van stukken die van valsheid beticht worden, is verplicht (...) die af te geven op bevelschrift van de ambtenaar van het openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter. <W 10-07-1967, art. 1, 172°>
  Dit bevelschrift en de akte van neerlegging strekken hem tot ontlasting jegens allen die bij het stuk belang hebben.

Art.453. De stukken die overgebracht worden om tot vergelijking te dienen, worden getekend en geparafeerd, zoals in de eerste drie artikelen van dit hoofdstuk bepaald is betreffende het van valsheid betichte stuk, en onder dezelfde straffen.

Art.454. Alle openbare bewaarders kunnen worden genoodzaakt (...) de stukken van vergelijking die zij in hun bezit hebben, over te brengen; het bevelschrift en de akte van neerlegging strekken hun tot ontlasting jegens hen die bij die stukken belang mochten hebben. <W 10-07-1967, art. 1, 173°>

Art.455.(Indien het nodig is dat een openbaar bewaarder een authentiek stuk uit handen geeft, wordt het vooraf gefotografeerd en een fotocopie wordt na verificatie door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement, die daarvan proces-verbaal opmaakt, door de bewaarder bij zijn minuten gelegd om in de plaats te treden van het stuk totdat het wordt teruggezonden, en hij mag grossen of uitgiften daarvan afgeven met vermelding van het proces-verbaal dat is opgemaakt.) <KB 246 22-02-1936, art. 4>
  [1 Wanneer het over te leggen stuk de minuut van een authentieke akte van een notaris betreft, is het eerste lid niet van toepassing en geschiedt de overlegging overeenkomstig artikel 22 van de wet van 16 maart 1803 op het notarisambt.]1
  Indien het stuk evenwel deel uitmaakt van een register zodat het daarvan niet voor een tijd kan worden afgescheiden, kan de rechtbank de overbrenging van het register bevelen en van de bij dit artikel vastgestelde formaliteit vrijstellen.
  ----------
  (1)<W 2022-11-22/06, art. 114, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.456. Onderhandse geschriften kunnen eveneens als stukken van vergelijking overgelegd en als zodanig aangenomen worden, indien de belanghebbende partijen ze erkennen.
  Evenwel kunnen bijzondere personen die zodanige geschriften, zelfs volgens eigen bekentenis, in hun bezit hebben, niet onmiddellijk worden genoodzaakt die af te geven; doch indien zij voor de rechtbank die met de kennisneming van de zaak is belast, gedagvaard worden om die afgifte te doen of om de redenen van hun weigering voor te dragen, en zij in het ongelijk worden gesteld, kan het arrest of het vonnis bevelen dat zij daartoe (...) zullen worden genoodzaakt. <W 10-07-1967, art. 1, 174°>

Art.457. Wanneer de getuigen zich verklaren omtrent een stuk van het geding, paraferen en tekenen zij het; kunnen zij niet tekenen, dan maakt het proces-verbaal daarvan melding.

Art.458. Indien een van de partijen in de loop van een onderzoek of van een rechtspleging een overgelegd stuk van valsheid beticht, maant zij de andere partij aan te verklaren of zij zich van het stuk wil bedienen.

Art.459. Indien de partij verklaart zich van het stuk niet te willen bedienen of indien zij binnen acht dagen geen verklaring doet, wordt het stuk buiten het geding gehouden en wordt overgegaan tot het onderzoek en de uitspraak.
  Indien de partij verklaart dat hij zich van het stuk wil bedienen, wordt de valsheid als tussengeschil behandeld voor het hof of de rechtbank waarvoor de hoofdzaak aanhangig is.

Art.460. Indien de partij die het stuk van valsheid beticht heeft, staande houdt dat hij die het overgelegd heeft, dader van of medeplichtige aan de valsheid is, of indien uit de rechtspleging blijkt dat de dader of de medeplichtige nog in leven is en de vervolging van de misdaad nog niet vervallen is door verjaring, zal de strafvervolging plaatshebben in de hierboven voorgeschreven vorm.
  Indien het geding ingesteld is voor de burgerlijke rechter, wordt de berechting geschorst totdat over de valsheid is beslist.
  Indien het een misdaad, een wanbedrijf of een overtreding betreft, moet het hof of de rechtbank waarvoor de zaak aanhangig is, vooraf beslissen, na de ambtenaar belast met het openbaar ministerie te hebben gehoord, of er al dan niet reden is tot schorsing.

Art.461. Van de beklaagde of de beschuldigde kan worden gevorderd dat hij een geschreven stuk overlegt of een schrijfproef aflegt; bij weigering of stilzwijgen maakt het proces-verbaal daarvan melding.

Art.462. Indien het hof of een rechtbank, bij het onderzoek van een geding, zelfs van een burgerlijk geding, aanwijzingen vindt omtrent een valsheid en omtrent de persoon die ze gepleegd heeft, doet de ambtenaar belast met het openbaar ministerie of de voorzitter de stukken toekomen aan (de procureur des Konings) bij de onderzoeksrechter, hetzij van de plaats waar het misdrijf schijnt gepleegd te zijn, hetzij van de plaats waar de verdachte mocht worden gevat, en hij kan zelfs een bevel tot medebrenging verlenen. <W 10-10-1967, art. 156>

Art.463. Wanneer authentieke akten geheel of ten dele vals verklaard zijn, beveelt het hof of de rechtbank die van de valsheid heeft kennis genomen, dat zij zullen worden hersteld, doorgehaald of verbeterd; van alles wordt proces-verbaal opgemaakt.
  De stukken van vergelijking worden teruggezonden naar de bewaarplaatsen waaruit zij zijn genomen, of terugbezorgd aan de personen die ze hebben meegedeeld, een en ander binnen een termijn van vijftien dagen te rekenen van de dag van het arrest of het vonnis, op straffe van geldboete van vijftig frank tegen de griffier.

Art.464. Voor het overige geschiedt het onderzoek omtrent de valsheid zoals voor de andere misdrijven, behoudens de volgende uitzondering.
  De voorzitters van de hoven van assisen (...), de procureurs-generaal of de procureur des Konings), de onderzoeksrechters en de (rechters in de politierechtbank) kunnen de nodige opsporingen buiten hun rechtsgebied voortzetten bij personen die verdacht worden (valse biljetten aan toonder door de Staatskas uitgegeven of valse bankbiljetten aan toonder waarvan de uitgifte door of krachtens een wet is toegelaten), te hebben vervaardigd, ingevoerd of verspreid. <W 10-07-1967, art. 1, 176°> <W 10-10-1967, art. 91, § 3 en 156, § 2>
  Deze bepaling geldt ook voor de misdaad van valsmunterij of van namaking van 's Lands zegel.

HOOFDSTUK Ibis. -[1 Strafrechtelijk uitvoerings-onderzoek]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Begrip en algemene beginselen]1   ----------   (1)
Art. 464/1.[1 § 1. Het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, hierna het "SUO" genoemd, is het geheel van handelingen dat strekt tot de opsporing, de identificatie en de inbeslagneming van het vermogen waarop de veroordeling tot betaling van een geldboete, een bijzondere verbeurdverklaring of de gerechtskosten kan worden uitgevoerd.
   § 2. Het SUO wordt gevoerd door en onder het gezag en de leiding van het openbaar ministerie.
   De magistraat van het openbaar ministerie die het SUO voert, hierna "de SUO-magistraat" genoemd, waakt over de wettigheid van de uitvoeringshandelingen.
   § 3. Het SUO wordt gevoerd ten aanzien van de veroordeelde dader, hierna "de veroordeelde" genoemd, en de derden die wetens en willens met de veroordeelde samenspannen om zijn vermogen te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de uitvoerbare veroordelingen [6 , hierna "de malafide derde" genoemd]6.
   § 4. Behoudens wettelijke uitzonderingen mogen de uitvoeringshandelingen geen enkele dwangmaatregel noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. De bij wet toegelaten inbreuken op de fundamentele rechten en vrijheden mogen niet verder gaan dan hetgeen nodig is voor het bereiken van het in § 1 omschreven doel van het SUO.
   § 5. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het SUO geheim.
   Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het SUO is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de in artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde straffen.
   Onverminderd de uitoefening van het recht van verdediging in andere strafprocedures door de veroordeelde of derden, beslist de SUO-magistraat over het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan, als de veroordeelde of een belanghebbende derde hierom verzoekt. Deze beslissing is niet vatbaar voor enig rechtsmiddel.
  [2 Het verzoek tot het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan door de veroordeelde of een belanghebbende derde, wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zijn zetel niet heeft.
   Het verzoekschrift wordt toegezonden aan of neergelegd op het secretariaat van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat, dat het opneemt in een daartoe bestemd register.
   De SUO-magistraat neemt een beslissing uiterlijk binnen een termijn van vier maanden na de opname van het verzoekschrift in het register.
   De SUO-magistraat kan de inzage beperken tot het deel van het dossier waarvoor de verzoeker een belang kan doen gelden. De SUO-magistraat kan de inzage of het verkrijgen van een afschrift ervan weigeren omdat het SUO-onderzoek nog niet heeft geleid tot een inbeslagneming of tot de ontdekking van nieuwe strafbare feiten, omdat de noodwendigheden van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek dit vereisen of omdat de verzoeker geen rechtmatige beweegredenen kan aanvoeren voor de inzage van het dossier.
   Ingeval het verzoek om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen wordt ingewilligd, wordt, het dossier binnen twintig dagen na de beslissing van de SUO-magistraat, in origineel of in afschrift, gedurende ten minste achtenveertig uur, voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en diens advocaat. Het secretariaat van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat brengt de verzoeker en diens advocaat per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg op de hoogte van het tijdstip waarop het dossier kan worden ingezien. [4 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]4 De verzoeker kan de door de inzage of het nemen van een afschrift verkregen inlichtingen alleen gebruiken in het belang van zijn verdediging, op voorwaarde dat hij het vermoeden van onschuld in acht neemt, alsook de rechten van verdediging van derden, het privéleven en de waardigheid van de persoon. Elk misbruik wordt gestraft overeenkomstig artikel 460ter van het Strafwetboek.
   De met redenen omklede beslissing van de SUO-magistraat wordt per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg meegedeeld aan de verzoeker, en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat, binnen een termijn van acht dagen na de beslissing. De verzoeker mag op straffe van niet-ontvankelijkheid geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.
   De verzoeker kan hoger beroep instellen tegen de beslissing voor de strafuitvoeringsrechter binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, door een verklaring gedaan op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en opgenomen in een daartoe bestemd register. Indien de SUO-magistraat geen beslissing heeft genomen binnen de in het zesde lid vermelde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de strafuitvoeringsrechter. Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen na het verstrijken van die termijn is neergelegd op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Het verzoekschrift wordt opgenomen in een daartoe bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis van de verklaring aan de SUO-magistraat die het onderzoek voert. De SUO-magistraat zendt de stukken van het dossier toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die ze ter griffie neerlegt. De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg, uiterlijk zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld kennis van de zitting aan de SUO-magistraat. De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie kunnen worden gehoord. De strafuitvoeringsrechter kan afzonderlijk de SUO-magistraat horen.
   De strafuitvoeringsrechter doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring uitspraak. De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten. De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per faxpost, bij gewone brief of langs elektronische weg kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de SUO-magistraat.
   Het vonnis van de strafuitvoeringsrechter is niet vatbaar voor verzet of cassatieberoep.]2
   Onverminderd de toepassing van [3 artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]3, kan de SUO-magistraat tijdens het SUO aan een burgerlijke partij inzage van het dossier verlenen om haar te informeren over de vermogensbestanddelen waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een schadevergoeding kan worden uitgevoerd. De SUO-magistraat kan de inzage van het dossier of het nemen van een afschrift ervan beperken tot het deel van het dossier waarvoor de burgerlijke partij een belang kan doen gelden.
   § 6. De SUO-magistraat deelt, indien nodig, alle in het raam van het SUO verzamelde relevante inlichtingen over het vermogen van de veroordeelde mee aan de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën of deelt aan die ambtenaar mee dat deze inlichtingen ter beschikking zijn voor inzage en het nemen van een afschrift, met als doel het vergemakkelijken van de invordering van de door de veroordeelde verschuldigde verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten.
   De politieambtenaren die niet zijn gevorderd door de SUO-magistraat delen onmiddellijk en op eigen initiatief aan deze magistraat de voor het SUO nuttige inlichtingen mee die ze hebben verzameld in het raam van een opsporingsonderzoek, gerechtelijk onderzoek of een ander SUO.
   De politieambtenaren die in het raam van het SUO inlichtingen hebben verzameld die van belang kunnen zijn voor een lopend opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek of een ander SUO, brengen deze inlichtingen onmiddellijk ter kennis van het bevoegde openbaar ministerie of de bevoegde onderzoeksrechter. Wanneer zij in de loop van het SUO feiten ontdekken die een wanbedrijf of misdaad kunnen uitmaken, stellen zij het bevoegde openbaar ministerie hiervan onmiddellijk in kennis.
   De leden van het openbaar ministerie kunnen de inlichtingen die op regelmatige wijze zijn verzameld in het raam van het SUO aanwenden wanneer zij hun ambt uitoefenen in andere strafrechtelijke en burgerrechtelijke procedures.
   § 7. De geldsommen die de SUO-magistraat en het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring, hierna het "COIV" genoemd, ontvangen of beheren in het raam van het SUO worden zodra mogelijk gestort naar de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, de geldboete en de gerechtskosten.
   § 8. Onverminderd de toepassing van [3 artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]3, doet het SUO geen afbreuk aan de uitoefening van het recht van de burgerlijke partij of derden te goeder trouw om overeenkomstig [5 artikel 3.36]5 van het Burgerlijk Wetboek hun schuldvorderingen ten uitvoer te leggen op het vermogen van de veroordeelde.
   Bij samenloop van een burgerlijk uitvoerend beslag en een beslag gelegd in het raam van het SUO met betrekking tot dezelfde vermogensbestanddelen worden de in § 1 bedoelde veroordelingen verder ten uitvoer gelegd door de federale overheidsdienst Financiën via de uitoefening van de rechten die de wet toekent aan de schuldeisers in het raam van de evenredige verdeling of rangregeling.
   Indien de veroordeelde of de [6 malafide derde]6 het voorwerp is van een collectieve insolventieprocedure, worden de in § 1 bedoelde veroordelingen verder ten uitvoer gelegd door de federale overheidsdienst Financiën via de uitoefening van de rechten die de wet toekent aan de schuldeisers in het raam van de collectieve insolventieprocedure.
   Een collectieve insolventieprocedure in de zin van deze paragraaf is het faillissement, de gerechtelijke reorganisatie, de collectieve schuldenregeling of elke andere Belgische of buitenlandse rechterlijke, administratieve of vrijwillige collectieve procedure die de realisatie van de activa en de verdeling van de opbrengst van die realisatie onder, naar gelang van het geval, de schuldeisers, de aandeelhouders, de vennoten of de leden inhoudt.
   De kwijtschelding of vermindering van de straffen in het raam van een collectieve insolventieprocedure of burgerlijke beslagprocedure kan enkel worden toegestaan met toepassing van de artikelen 110 en 111 van de Grondwet.
   De samenloop met een burgerlijk uitvoerend beslag of een lopende collectieve insolventieprocedure vormt geen beletsel voor het verzamelen van inlichtingen over het vermogen van de veroordeelde door het openbaar ministerie in het raam van het SUO en de mededeling ervan aan de federale overheidsdienst Financiën.]1

(NOTA : bij arrest nr 178/2015 van 17-12-2015 (B.St. 08-02-2016,p. 8566), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 464/1,§5, derde lid, laatste zin vernietigd)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2018-03-18/14, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
  (3)<W 2018-02-04/04, art. 44, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (4)<W 2019-05-05/19, art. 152, 020; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
  (5)<W 2020-02-04/16, art. 14, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (6)<W 2021-11-28/01, art. 10, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Afdeling 2. - [1 Organen van het onderzoek]1   ----------   (1)
Art. 464/2.[1 § 1. Het SUO wordt gevoerd door en onder het gezag en de leiding van de SUO-magistraat die bevoegd is voor de uitvoering van de in kracht van gewijsde gegane veroordeling. Deze magistraat draagt hiervoor de verantwoordelijkheid.
   § 2. De SUO-magistraat kan over het hele grondgebied van het Rijk alle uitvoeringshandelingen verrichten of laten verrichten die tot zijn bevoegdheid behoren.
   § 3. Het lid van het openbaar ministerie bij een hof van beroep dat het SUO voert, is bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. Hij oefent het ambt van officier van gerechtelijke politie uit onder het toezicht van de procureur-generaal.
   § 4. De SUO-magistraat kan de politiediensten bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politie-ambt vorderen om, met uitzondering van de door de wet voorziene beperkingen, alle voor het SUO noodzakelijke uitvoeringshandelingen uit te voeren.
  [2 De in het eerste lid bedoelde politiediensten genieten de bescherming van hun identiteit onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 112quater en 112quinquies.]2
   De vorderingen worden gericht aan de bevoegde politieoverheid en uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 8 tot 8/3 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
   De gevorderde politiediensten bezorgen het verslag over de opdrachten die ze hebben uitgevoerd en de inlichtingen die ze naar aanleiding ervan hebben ingewonnen aan de vorderende magistraat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2016-12-25/14, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 09-01-2017>

Art. 464/3.[1 § 1. De SUO-magistraat kan in de zaken die hij aanwijst, de directeur van het COIV belasten met het voeren van een SUO in zijn naam, dan wel hem verzoeken hem bijstand te verlenen tijdens het SUO dat hij zelf voert.
   [3 Een magistraat van het COIV]3 kan de SUO-magistraat ambtshalve voorstellen om het COIV een SUO te laten voeren. Hij kan deze magistraat ook ambtshalve voorstellen bijstand te verlenen bij het SUO dat hij voert.
   § 2. Het SUO waarmee het COIV wordt gelast kan enkel gevoerd worden door een magistraat van het COIV, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt.
   § 3. Onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 464/2, § 1, berust de leiding van het SUO bij de magistraat van het COIV aan wie dit onderzoek is toevertrouwd. Hij voert zijn opdracht uit onder het gezag en de leiding van de directeur van het COIV.
   Indien het COIV bijstand verleent in het raam van het SUO gevoerd door de SUO-magistraat, doet hij dit in nauw overleg met deze magistraat.
   § 4. Bij de uitoefening van de in § 2 bedoelde opdracht beschikt de magistraat van het COIV die het SUO voert over dezelfde bevoegdheden als de SUO-magistraat.
   Hij kan over het hele grondgebied van het Rijk alle uitvoeringshandelingen verrichten die tot zijn bevoegdheid behoren.
   Hij is bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. In die hoedanigheid staat hij onder het toezicht van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
   Hij kan een in de [2 artikelen 21 en 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]2 bedoeld solvabiliteitsonderzoek uitvoeren of laten uitvoeren. Dit solvabiliteitsonderzoek strekt zich ook uit tot de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een strafrechtelijke geldboete of de gerechtskosten.
   § 5. De magistraat van het COIV die het SUO voert mag zich laten bijstaan door het personeel van het COIV en door de in [2 artikel 36 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]2 bedoelde ambtenaren die ter beschikking worden gesteld van het COIV.
   Hij kan overeenkomstig artikel 464/2, § 4, een politiedienst vorderen om uitvoeringshandelingen te laten uitvoeren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2018-02-04/04, art. 45, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (3)<W 2024-04-18/08, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 12-05-2024>

Afdeling 3. [1 Opening van het onderzoek]1   ----------   (1)
Art. 464/4. [1 § 1. Het bevoegde openbaar ministerie kan een SUO instellen of het COIV hiermee gelasten bij gebrek aan volledige betaling van de opgelegde bijzondere verbeurdverklaring, de geldboetes of de gerechtskosten binnen de door het openbaar ministerie of de federale overheidsdienst Financiën bepaalde termijn en mits het bedrag van de betalingsverplichting belangrijk is. De Koning bepaalt, op voorstel van de minister bevoegd voor Justitie en bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in functie van de hoogte van het in te vorderen bedrag van de veroordeling of de ernst van het strafbaar feit dat ten grondslag ligt aan de veroordeling, wat onder een belangrijk bedrag van de betalingsverplichting wordt verstaan.
   Tegen de beslissing van het bevoegde openbaar ministerie om een SUO te openen of op te dragen aan het COIV kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.
   § 2. Indien uit de inlichtingen waarover het openbaar ministerie of de federale overheidsdienst Financiën beschikt blijkt dat de veroordeelde zijn betalingsverplichting heeft verzuimd of, zoals blijkt uit ernstige en concrete elementen, zal verzuimen moet hij niet meer vooraf worden uitgenodigd om de bijzondere verbeurdverklaringen, de geldboetes of de gerechtskosten te voldoen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Afdeling 4. [1 Gewone uitvoeringshandelingen ]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 Gewone uitvoeringshandelingen]1   ----------   (1)
Art. 464/5.[1 § 1. De SUO-magistraat kan als uitvoeringshandeling elke onderzoeksdaad, die toegelaten is in het raam van het in artikel 28bis bedoelde opsporingsonderzoek,verrichten of laten verrichten door de gevorderde politiedienst, mits deze handeling kan bijdragen tot het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel.
   Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid is het nemen van een vrijheidsberovende maatregel in de zin van de artikelen 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis verboden.
   § 2. De SUO-magistraat kan een in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt bedoelde politiedienst vorderen om een vermogensonderzoek uit te voeren.
   De gevorderde politiedienst verzamelt inlichtingen over de bezittingen en de inkomsten van de veroordeelde en de [2 malafide derde]2.
   Behoudens andersluidende beslissing van de SUO-magistraat kan de politiedienst die het vermogensonderzoek uitvoert noch de in de artikelen 464/7 en 464/12 tot 464/14 bedoelde gewone uitvoeringshandelingen noch de in onderafdeling 2 omschreven specifieke uitvoeringshandelingen, aanwenden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/6.[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, kan getuigen, zonder eedaflegging, de veroordeelde of de [2 malafide derde]2 verhoren over de vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en de derde, alsook over de samenstelling en de vindplaats van hun vermogen.
   Het verhoor begint met de mededeling dat de te verhoren persoon wordt ondervraagd in de hoedanigheid van veroordeelde, van derde in de zin van artikel 464/1, § 3, of als getuige.
   § 2. De getuige beantwoordt elke vraag, tenzij hij zich kan beroepen op een geheimhoudingsplicht die bij wet is ingesteld of hij zichzelf zou beschuldigen van een misdrijf.
   De veroordeelde of de derde kan ofwel een verklaring afleggen, ofwel antwoorden op de hem gestelde vragen, ofwel zwijgen.
   § 3. Indien de te verhoren persoon zich in een andere taal dan die van het onderzoek wenst uit te drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigd tolk, ofwel worden zijn verklaringen opgetekend in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring op te tekenen. Indien het verhoor met behulp van een tolk wordt afgenomen, worden diens identiteit en hoedanigheid vermeld.
   § 4. Van het verhoor van de veroordeelde, de derde of de getuige wordt een proces-verbaal opgemaakt.
   De verhoorde kan op zijn vraag en kosteloos een afschrift van de tekst van zijn verhoor ontvangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 13, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/7.[1 De SUO-magistraat kan een technisch adviseur aanwijzen die, zonder eedaflegging, een advies geeft over de vermogenssituatie van de veroordeelde of de [2 malafide derde]2 of over welbepaalde vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en deze derde.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/8. [1 § 1. De SUO-magistraat, of de gevorderde politiedienst kan met de schriftelijke en voorafgaande toestemming van de persoon die het werkelijke genot ervan heeft, te allen tijde een niet voor het publiek toegankelijke plaats betreden om de in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen.
   § 2. Onverminderd artikel 464/22 kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, na de voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechtmatige gebruiker, te allen tijde een zoeking uitvoeren in een privaat informaticasysteem dat zich bevindt op een niet voor het publiek toegankelijke plaats.
   Hij kan, behoudens verzet van de rechtmatige gebruiker, de zoeking uitbreiden tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking wordt uitgevoerd, als :
   1° deze uitbreiding noodzakelijk is om de in artikel 464/29, § 2, 2°, bedoelde inlichtingen te verzamelen, en
   2° andere maatregelen om deze inlichtingen te vergaren disproportioneel zouden zijn, of er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding deze inlichtingen verloren gaan.
   De uitbreiding van de zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informatica-systemen of de delen daarvan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.
   Als de door de uitbreiding van de zoeking overeenkomstig het tweede en derde lid in een informaticasysteem aangetroffen gegevens nuttig zijn voor het doel van het SUO, worden ze in beslag genomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 15, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/9. [1 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een voor het publiek toegankelijke plaats betreden, gedurende de tijd dat het voor het publiek is toegelaten, om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/10. [1 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan een vaartuig, voertuig of enig ander vervoermiddel doorzoeken, zowel in het verkeer als geparkeerd op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen, indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat er in het vaartuig, voertuig of vervoermiddel in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers aanwezig zijn die vatbaar zijn voor inbeslagneming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 17, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/11.[1 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, kan de veroordeelde of een [2 malafide derde]2, fouilleren door het betasten van hun lichaam en de kleding die ze dragen, evenals hun bagage controleren, indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan dat zij in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers bij zich dragen die vatbaar zijn voor inbeslagneming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 18, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/12.[1 § 1. Bij de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf, kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van de in [2 artikel 5, § 1, 1° tot en met 22°, 29° tot en met 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten]2 bedoelde ondernemingen en personen, de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen :
   1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of de in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten bedoelde financiële instrumenten waarvan de veroordeelde of de [3 malafide derde]3, titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijk gerechtigde is en, in voorkomend geval, alle nadere gegevens hieromtrent;
   2° de transacties die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;
   3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden, die tijdens een bepaalde periode toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen.
   De SUO-magistraat bepaalt in zijn beslissing de vorm waarin de in het eerste lid vermelde gegevens hem worden meegedeeld.
  [4 § 1/1. Bij de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf, kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst op specifiek en met redenen omkleed verzoek, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest, met betrekking tot de veroordeelde of de malafide derde alle beschikbare informatie opvragen bij het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten bij de Nationale Bank van België.
   § 1/2. Bij de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf, kan de SUO-magistraat, of de gevorderde politiedienst, op specifiek en met redenen omkleed verzoek, met betrekking tot de veroordeelde of de malafide derde alle voor het SUO nuttige informatie over geleverde producten, verleende diensten of uitgevoerde verrichtingen betreffende virtuele valuta opvragen bij de personen en instellingen die op het Belgisch grondgebied diensten beschikbaar stellen of aanbieden met betrekking tot virtuele waarden die toelaten dat gereglementeerde betaalmiddelen in virtuele waarden worden bewaard of uitgewisseld.]4
   § 2. Indien het noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling, kan de SUO-magistraat bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing bovendien vorderen dat :
   1° gedurende een vernieuwbare periode van maximum twee maanden de transacties met betrekking tot een of meer van deze bankrekeningen, [4 bankkluizen, financiële instrumenten of virtuele valuta]4 van de veroordeelde of de derde onder toezicht worden geplaatst;
   2° de aangezochte persoon of onderneming de tegoeden en verbintenissen die verbonden zijn aan deze bankrekeningen, [4 bankkluizen, financiële instrumenten of virtuele valuta]4, niet meer uit handen mag geven voor een termijn die hij bepaalt, maar die niet langer kan zijn dan de termijn die loopt van het ogenblik waarop hij of zij kennis neemt van zijn vordering, die per telefax of bij aangetekende zending is toegezonden tot vijf werkdagen na de kennisgeving van de bedoelde gegevens aan de SUO-magistraat.
   De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de door de SUO-magistraat vastgestelde termijn of in geval van volledige betaling van de verschuldigde verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten.
   § 3. De in § 1 bedoelde aangezochte persoon of onderneming verleent onverwijld zijn of haar medewerking aan de uitvoering van de in [4 bankkluizen, financiële instrumenten of virtuele valuta]4 bedoelde maatregelen.
   De persoon of onderneming die zijn medewerking weigert aan de in [4 bankkluizen, financiële instrumenten of virtuele valuta]4 bedoelde vorderingen van de SUO-magistraat wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro of met één van die straffen alleen.
   De persoon of onderneming of elke derde die goederen bewaart of beheert die het voorwerp uitmaken van een in § 2 bedoelde maatregel en deze met bedrieglijk opzet wegmaakt, wordt gestraft met de in artikel 507 van het Strafwetboek bepaalde straffen. De poging wordt gestraft met dezelfde straffen.
   § 4. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de in [4 bankkluizen, financiële instrumenten of virtuele valuta]4 bedoelde maatregelen of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 19, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2017-09-18/06, art. 141, 015; Inwerkingtreding : 16-10-2017>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 12, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/13.[1 § 1. [2 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, van de actoren bedoeld in het tweede lid de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen:
   1° de identificatie van een abonnee of een gewoonlijke gebruiker van een dienst bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
   2° de identificatie van de diensten bedoeld in het tweede lid, tweede streepje, waarop een bepaalde persoon geabonneerd is of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt.
   De volgende actoren zijn gehouden tot medewerking overeenkomstig het eerste lid:
   - de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
   - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.]2
   § 2.[2 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, verstrekken alle beschikbare inlichtingen in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, volgens de nadere regels die bepaald worden bij het ter uitvoering van artikel 46bis, § 2, eerste en tweede lid, genomen koninklijk besluit.
   Iedere persoon die de gegevens weigert mee te delen of deze niet meedeelt in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, wordt gestraft met geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro]2
   § 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 20, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2016-12-25/37, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art. 464/14. [1 § 1. De SUO-magistraat kan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing een politiedienst machtigen om een observatie uit te voeren.
   § 2. Observatie is mogelijk als :
   1° de overige gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken, en
   2° de uitvoeringshandeling uitsluitend wordt aangewend ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf;
   § 3. De machtiging tot observatie is schriftelijk en bevat de volgende vermeldingen :
   1° de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat de veroordeelde gehouden is tot betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat hij schuldig is verklaard aan een misdrijf waarop een correctionele hoofdgevangenisstraf staat van een jaar of een zwaardere straf;
   2° de redenen waarom de overige gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken;
   3° de naam of, indien die niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de in § 1 geobserveerde persoon of personen, alsmede van de zaken, plaatsen of gebeurtenissen;
   4° de wijze waarop de observatie zal worden uitgevoerd;
   5° de periode tijdens welke de observatie kan worden uitgevoerd en die niet langer mag zijn dan drie maanden te rekenen van de datum van de machtiging.
   § 4. In spoedeisende gevallen kan de machtiging tot observatie mondeling worden verstrekt. De machtiging moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de in § 3 bepaalde vorm.
   § 5. De SUO-magistraat kan steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot observatie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de in § 2 bedoelde voorwaarden nog zijn vervuld en handelt daarbij overeenkomstig § 3, 1°, 2°, 3° en 5°.
   § 6. De politieambtenaar die de operationele leiding heeft over de uitvoering van de observatie brengt de SUO-magistraat volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over de uitvoering van de observaties. Hij zendt die verslagen, die vertrouwelijk zijn, rechtstreeks aan deze magistraat.
   § 7. De in § 6 bedoelde politieambtenaar stelt proces-verbaal op van de uitvoering van de observatie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant en van de politieambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de observatie in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het in § 6 bedoelde schriftelijk verslag.
   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie en worden de in § 3, 1°, 2°, 3° en 5° bedoelde vermeldingen, opgenomen. De magistraat bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie.
   De opgestelde processen-verbaal en de in het tweede lid bedoelde beslissing worden uiterlijk bij het beëindigen van de observatie bij het dossier van het SUO gevoegd.
   § 8. De SUO-magistraat bewaart een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier dat de volgende stukken bevat :
   1° de machtiging tot observatie en de beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging;
   2° de toelating tot het plegen van misdrijven overeenkomstig artikel 464/15;
   3° de vertrouwelijke verslagen die zijn opgesteld door de politieambtenaar die de operationele leiding heeft over de uitvoering van de observatie.
   De SUO-magistraat en het bevoegde openbaar ministerie hebben als enige toegang tot dit afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, onverminderd het in artikel 464/18 bedoelde inzagerecht van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 21, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/15. [1 § 1. Onverminderd het in § 2 bepaalde is het de politieambtenaren, belast met de uitvoering van een observatie, verboden in het kader van hun opdracht strafbare feiten te plegen.
   § 2. Blijven vrij van straf de politieambtenaren die, in het kader van hun opdracht en met het oog op het welslagen ervan, strikt noodzakelijke misdrijven plegen, met het uitdrukkelijk akkoord van de SUO-magistraat.
   De magistraat die het akkoord verleent, met inachtneming van de bepalingen die betrekking hebben op het SUO, blijft vrij van straf.
   De politieambtenaren melden schriftelijk en vóór de uitvoering van de observatie aan de SUO-magistraat de in het eerste lid bedoelde misdrijven die zij voornemens zijn te plegen.
   Indien deze voorafgaande kennisgeving niet kon gebeuren, stellen de politieambtenaren de SUO-magistraat onverwijld in kennis van de misdrijven die zij hebben gepleegd en bevestigen dit nadien schriftelijk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 22, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/16.[1 § 1. De SUO-magistraat of het bevoegde openbaar ministerie kan via de informantenwerking alle nuttige inlichtingen verzamelen over het vermogen waarop de veroordeling tot betaling van een verbeurdverklaring, een geldboete of de gerechtskosten kan worden uitgevoerd.
   De informantenwerking in de zin van dit artikel is het onderhouden van regelmatige contacten door een politieambtenaar, "contactambtenaar" genoemd, met een persoon, "informant" genoemd, van wie vermoed wordt dat hij nauwe banden heeft met een of meer personen, die schuldig zijn verklaard aan een misdrijf en die als gevolg hiervan zijn veroordeeld tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten of de gerechtskosten, of met een [2 malafide derde]2 die de politieambtenaar, al dan niet gevraagd, inlichtingen en gegevens verstrekt over de vermogensbestanddelen waarop deze veroordelingen kunnen worden uitgevoerd.
   § 2. De lokale informantenbeheerder deelt zodra mogelijk en spontaan alle voor het SUO nuttige inlichtingen in een vertrouwelijk verslag rechtstreeks mee aan de SUO-magistraat.
   De SUO-magistraat bewaart de meegedeelde inlichtingen in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier. De SUO-magistraat en het bevoegde openbaar ministerie hebben als enige toegang tot dit afzonderlijk en vertrouwelijk dossier, onverminderd het in artikel 464/18 bedoelde inzagerecht van de kamer van inbeschuldigingstelling. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
   De SUO-magistraat beslist of, in functie van het belang van de aangebrachte informatie en met inachtneming van de veiligheid van de informant, hiervan proces-verbaal wordt opgesteld.
   § 3. De organisatie van de informantenwerking ingesteld bij artikel 47decies, § 2 tot 6, tweede lid, is van toepassing op de in § 1 bedoelde informantenwerking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 23, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/17. [1 De SUO-magistraat staat in voor de permanente controle over de uitvoering van observaties en de aangewende informantenwerking door de politiediensten in het raam van dit onderzoek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 24, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/18. [1 § 1. De kamer van inbeschuldigingstelling controleert de uitvoering van de in de artikelen 464/14 en 464/27 bedoelde observatie die gegevens heeft opgeleverd die nadien door het openbaar ministerie werden aangewend in het raam van een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek.
   De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt op het ogenblik dat de onderzoeksrechter zijn dossier aan de procureur des Konings toezendt krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, op vordering van de procureur-generaal, de regelmatigheid van deze observatie.
   De kamer van inbeschuldigingstelling onderzoekt, op vordering van de procureur-generaal, de regelmatigheid van de observatie bij het afsluiten van het opsporingsonderzoek en alvorens het openbaar ministerie tot rechtstreekse dagvaarding overgaat.
   De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling verloopt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 235ter, §§ 2 tot 6.
   § 2. Op vraag van de strafuitvoeringsrechter die kennis neemt van een voorziening op grond van artikel 464/36, § 4, controleert de kamer van inbeschuldigingstelling de regelmatigheid van de uitvoering van de in de artikelen 464/14 en 464/27 bedoelde observaties die gegevens hebben opgeleverd die door het openbaar ministerie zijn aangewend in het raam van het SUO.
   De hoven en rechtbanken die kennis nemen van burgerrechtelijke vorderingen betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen houdende veroordeling tot een bijzondere verbeurdverklaring, een geldboete en de gerechtskosten in het kader van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, kunnen, alvorens uitspraak te doen over de gegrondheid van deze rechtsvordering, de zaak verzenden naar de kamer van inbeschuldigingstelling teneinde de regelmatigheid te controleren van de in het raam van het SUO uitgevoerde observatie.
   De rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling verloopt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 235ter, §§ 2 tot 5.
   De griffier deelt een afschrift van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mee aan de gedingvoerende partijen en aan het hof of de rechtbank die bedoeld zijn in het tweede lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Onderafdeling 2. - [1 Specifieke uitvoeringshandelingen]1   ----------   (1)
Art. 464/19. [1 De SUO-magistraat kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing als uitvoeringshandeling, de onderzoekshandelingen waarvoor in het kader van een gerechtelijk onderzoek uitsluitend de onderzoeksrechter bevoegd is, verrichten of laten verrichten door de gevorderde politiedienst, als ze noodzakelijk zijn voor het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.
   De uitoefening van de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid is evenwel beperkt tot de in deze onderafdeling omschreven uitvoerings-handelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 26, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/20. [1 De SUO-magistraat kan een in artikel 464/19 bedoelde uitvoeringshandeling enkel verrichten of laten verrichten na voorafgaande machtiging die wordt verleend door de strafuitvoeringsrechter.
   De strafuitvoeringsrechter doet over het schriftelijke en met redenen omklede verzoek tot machtiging uitspraak uiterlijk binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek.
   De strafuitvoeringsrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid, de proportionaliteit en de subsidiariteit van de gevorderde uitvoeringshandeling.
   De SUO-magistraat staat in voor de tenuitvoerlegging van de toegelaten uitvoeringshandeling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/21. [1 § 1. De SUO-magistraat kan bij het Hof van Cassatie een cassatieberoep instellen tegen het vonnis van de strafuitvoeringsrechter.
   § 2. De SUO-magistraat stelt het cassatieberoep in binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de uitspraak van het bestreden vonnis.
   Het cassatieberoep wordt ingesteld door een verklaring ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
   § 3. De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zendt het dossier van de rechtspleging onverwijld aan de griffie van het Hof van Cassatie.
   De cassatiemiddelen worden aangevoerd in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie wordt neergelegd, ten laatste op de vijfde dag na het afleggen van de verklaring.
   § 4. Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de instelling van het cassatieberoep.
   De griffie van het Hof van Cassatie geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak van het arrest per aangetekende zending of telefax kennis van dit arrest aan de SUO-magistraat.
   § 5. Na een cassatiearrest met verwijzing doet een andere strafuitvoeringsrechter uitspraak binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de uitspraak van het arrest van het Hof van Cassatie.
   § 6. Voor het overige verloopt de rechtspleging zoals in correctionele zaken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/22. [1 De SUO-magistraat kan, bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, een huiszoeking verrichten of door de gevorderde politiedienst laten verrichten in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen en informatiedragers op te sporen en in beslag te nemen.
   Geen huiszoeking mag worden verricht vóór vijf uur `s morgens en na negen uur `s avonds.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 27, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/23.[2 § 1.]2 [1 De SUO-magistraat kan de zoeking in een informaticasysteem of een deel daarvan, die hij uitvoert of door de gevorderde politiedienst laat uitvoeren, uitbreiden tot een informaticasysteem of een deel daarvan dat zich op een andere plaats bevindt dan daar waar de zoeking plaatsvindt als :
   1° deze uitbreiding noodzakelijk is om de in artikel 464/29, § 2, bedoelde inlichtingen, te verzamelen, en
   2° indien andere maatregelen om deze inlichtingen te vergaren disproportioneel zouden zijn of indien er een risico bestaat dat zonder deze uitbreiding deze inlichtingen verloren gaan.]1
  [2 § 2. De uitbreiding van een zoeking in een informaticasysteem mag zich niet verder uitstrekken dan tot de informaticasystemen of de delen daarvan waartoe de personen die gerechtigd zijn het onderzochte informaticasysteem te gebruiken, in het bijzonder toegang hebben.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 28, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2018-03-18/14, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>

Art. 464/24.[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan personen van wie hij vermoedt dat ze een bijzondere kennis hebben van het informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking of van diensten om gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, te beveiligen of te versleutelen, bevelen om in een verstaanbare vorm inlichtingen te verstrekken over de werking ervan en over de wijze om toegang te verkrijgen tot de gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen.
   § 2. [2 De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan iedere geschikte persoon verzoeken om zelf het informaticasysteem te bedienen of de ter zake dienende gegevens, die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen, naar gelang van het geval, te zoeken, toegankelijk te maken, te kopiëren, ontoegankelijk te maken of te verwijderen, in de door hem gevorderde vorm. Deze personen zijn verplicht hieraan gevolg te geven, voor zover dit in hun mogelijkheden ligt. Deze personen kunnen echter hun medewerking weigeren, in het bijzonder wanneer ze zichzelf zouden beschuldigen van een misdrijf.]2
   § 3. [2 Derden die weigeren de in de paragrafen 1 en 2 gevorderde medewerking te verlenen of de zoeking in het informaticasysteem hinderen, worden gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar en met geldboete van zesentwintig euro tot twintigduizend euro of met een van die straffen alleen.
   Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]2
   § 4. [2 ...]2]1

  (NOTA : bij arrest nr 178/2015 van 17-12-2015 (B.St. 08-02-2016,p . 8566), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel 464/24,§2 en §3 in zovere medewerkingsplicht ook geldt voor de veroordeelde of voor derden bedoeld in artikel 464/1,§3, van het Wetboek van strafvordering ten aanzien van wie er aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan en ander misdrijf dan datgene dat geleid heeft tot de veroordeling waarop het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek betrekking heeft vernietigd)
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 29, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2018-03-18/14, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>

Art. 464/25.[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan [3 de actoren bedoeld in het tweede lid]3 vorderen om :
   1° de oproepgegevens te doen opsporen van elektronische communicatiemiddelen waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gedaan;
   2° de oorsprong of de bestemming van elektronische communicaties te laten lokaliseren.
  [3 De volgende actoren zijn gehouden tot medewerking overeenkomstig het eerste lid:
   - de operator van een elektronisch communicatie-netwerk;
   - iedereen die binnen het Belgisch grondgebied, op welke wijze ook, een dienst beschikbaar stelt of aanbiedt, die bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische communicatienetwerken, of er in bestaat gebruikers toe te laten via een elektronisch communicatienetwerk informatie te verkrijgen of te ontvangen of te verspreiden. Hieronder wordt ook de verstrekker van een elektronische communicatiedienst begrepen.]3
   In de in het eerste lid bedoelde gevallen worden voor ieder elektronisch communicatiemiddel waarvoor de oproep-gegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicaties wordt gelokaliseerd, de dag, het uur, de duur en, indien nodig, de plaats van de oproep vastgesteld en opgenomen in een proces-verbaal.
   De SUO-magistraat vermeldt in zijn beslissing de duur van de maatregel, die, wat de toekomstige elektronische communicatiegegevens betreft, niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen vanaf het bevelschrift, behoudens een hernieuwing.
   § 2. [3 De actoren bedoeld in § 1, tweede lid, delen de gevorderde inlichtingen mee in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, volgens de nadere regels die bepaald worden bij het ter uitvoering van artikel 88bis, § 4, eerste en derde lid, genomen koninklijk besluit.
   Iedere persoon die zijn technische medewerking aan de in dit artikel bedoelde vorderingen weigert of niet verleent in werkelijke tijd of, in voorkomend geval, op het tijdstip bepaald in de beslissing, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.]3
   § 3. Iedere persoon die uit hoofde van zijn bediening kennis krijgt van de maatregel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht.
   Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 30, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2016-05-29/03, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 28-07-2016>
  (3)<W 2016-12-25/37, art. 28, 014; Inwerkingtreding : 27-01-2017>

Art. 464/26.[1 § 1. De SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst kan privécommunicatie of privéelektronische communicatie, tijdens de overbrenging ervan, afluisteren, er kennis van nemen en opnemen.
   Teneinde het mogelijk te maken privécommunicatie of -elektronische communicatie direct af te luisteren, er kennis van te nemen of op te nemen met technische hulpmiddelen, kan de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, te allen tijde, ook buiten medeweten of zonder de toestemming van hetzij de bewoner, hetzij de eigenaar of zijn rechthebbenden, in een woning of in een private plaats binnendringen.
   § 2. De in § 1 bedoelde bewakingsmaatregel kan worden bevolen als :
   1° hij uitsluitend aangewend wordt ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, die is uitgesproken nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een in artikel 90ter, § 2 tot 4, bedoeld misdrijf;
   2° de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken.
   § 3. De in § 1 bedoelde bewakingsmaatregel kan alleen worden bevolen ten aanzien van de veroordeelde, ten aanzien van de communicatie- of telecommunicatiemiddelen die geregeld worden gebruikt door deze veroordeelde, of ten aanzien van de plaatsen waar deze vermoed wordt te vertoeven. De maatregel kan eveneens worden bevolen ten aanzien van de [2 malafide derde]2 dan wel ten aanzien van de personen die vermoed worden regelmatig in contact te staan met de veroordeelde of de [2 malafide derde]2.
   De maatregel kan alleen betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats of de communicatie- of telecommunicatiemiddelen van een advocaat of een arts, indien deze zelf een veroordeelde of een [2 malafide derde]2, of indien er ernstige en concrete aanwijzingen bestaan waaruit blijkt dat de woning of beroepslokalen van de arts of de advocaat worden aangewend om de in de artikelen 464/29, § 2, en 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten.
   De maatregel mag niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naar gelang van het geval, de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte werd gebracht. Dezelfde personen zullen door de magistraat die het onderzoek voert in kennis worden gesteld van hetgeen volgens hem als communicatie of telecommunicatie onder het beroepsgeheim valt en niet zal worden opgetekend in het in § 7 bedoelde proces-verbaal.
   § 4. De met redenen omklede beslissing van de SUO-magistraat houdende verzoek tot machtiging gericht aan de strafuitvoeringsrechter vermeldt :
   1° de identiteit van de veroordeelde en, in voorkomend geval, van de [2 malafide derde]2;
   2° de gegevens van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing waaruit blijkt dat het SUO betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, nadat de veroordeelde schuldig verklaard is aan een in artikel 90ter, § 2 tot 4, bedoeld misdrijf of van een [2 malafide derde]2;
   3° het verschuldigde saldo van de veroordeling tot de betaling van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten;
   4° de redenen waarom de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden, of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken;
   5° de identiteit van de persoon, het communicatie- of elektronisch communicatiemiddelmiddel of de plaats die het voorwerp is van de bewakingsmaatregel;
   6° de voorgestelde periode tijdens welke de bewaking kan worden uitgeoefend, die niet langer mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de ondertekening van de machtiging die werd verleend krachtens artikel 464/20.
   § 5. De SUO-magistraat kan met de machtiging van de strafuitvoeringsrechter, de duur van de bewakingsmaatregel een of meer malen verlengen met een termijn die telkens niet langer mag zijn dan één maand, met een maximum van zes maanden, onverminderd zijn beslissing om aan de maatregel een einde te maken, zodra de omstandigheden die deze gerechtvaardigd hebben, verdwenen zijn.
   Na het verstrijken van de maximumduur kan de uitvoering van de bewakingsmaatregel worden hernieuwd met de machtiging van de strafuitvoeringsrechter, voor zover er nieuwe omstandigheden voorhanden zijn en dit telkens voor één maand met een maximum van zes maanden.
   § 6. De SUO-magistraat of de politieambtenaar die belast is met de operationele leiding van de uitvoering van de bewakingsmaatregel, neemt de bij artikel 90quater, § 2 en 4, voorziene maatregelen als ze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die maatregel. De bij artikel 90quater, § 2, tweede en derde lid, en § 4, derde en vierde lid, bepaalde strafsancties zijn van toepassing op de personen die de verplichtingen tot medewerking en geheimhouding schenden.
   § 7. De politiedienst die belast is met de uitvoering van de bewakingsmaatregel staat in voor :
   1° de selectie en transcriptie van de delen van de opnamen die voor het SUO relevant geachte inlichtingen betreffende de vermogenssituatie van de veroordeelde en de [2 malafide derde]2 bevatten, onder het toezicht van de SUO-magistraat;
   2° het vertalen of het laten vertalen van de relevante inlichtingen naar de taal waarin het SUO wordt gevoerd, na toelating van de SUO-magistraat;
   3° de neerlegging van de opnamen, samen met de uitgevoerde transcripties, vertalingen en de gemaakte notities, onder verzegelde omslag, op het secretariaat van het openbaar ministerie dat het SUO voert;
   4° het vernietigen of het laten vernietigen van de opnamen, selecties van transcripties en vertalingen, na toelating van de SUO-magistraat;
   De gevorderde politiedienst stelt een proces-verbaal op waarin hij verslag uitbrengt over de uitvoering van de bewakingsmaatregel en de opdrachten bedoeld in het eerste lid, dat aan de SUO-magistraat wordt toegezonden.
   De communicatie of elektronische communicatie die onder het beroepsgeheim of journalistiek bronnengeheim valt, wordt niet opgetekend in het proces-verbaal dat wordt opgesteld naar aanleiding van de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde opdracht.
   De gevorderde politiedienst neemt alle noodzakelijke maatregelen om de integriteit en de vertrouwelijkheid te waarborgen van de opgenomen, overgeschreven en vertaalde communicatie of elektronische communicatie tot de neerlegging ervan op het secretariaat overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 90septies, vijfde lid, genomen koninklijk besluit.
   § 8. Het secretariaat van het openbaar ministerie dat het SUO voert, staat in voor de bewaring van de overeenkomstige § 7, eerste lid, 3°, neergelegde voorwerpen en akten.
   De SUO-magistraat neemt, overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 90septies, vijfde lid, genomen koninklijk besluit, alle noodzakelijke maatregelen om tijdens de bewaring op het secretariaat de integriteit en de vertrouwelijkheid te waarborgen van de neergelegde opnamen, transcripties en vertalingen.
   De SUO-magistraat oordeelt overeenkomstig artikel 464/1, § 5, over de inzage van de voorwerpen en akten die zijn neergelegd door de veroordeelde, de [2 malafide derde]2 of elke andere belanghebbende.
   De SUO-magistraat beveelt de vernietiging van de neergelegde voorwerpen en akten die niet bestemd zijn voor de exploitatie in het raam van het SUO of die niet bruikbaar zijn voor de doeleinden bedoeld in artikel 464/1, § 6, uiterlijk bij de afsluiting van het SUO.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 31, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/27.[1 § 1. De SUO-magistraat die het onderzoek voert, kan een politiedienst machtigen om een observatie uit te voeren zoals bedoeld in artikel 47sexies, om met gebruik van technische hulpmiddelen zicht te verwerven in een woning of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts.
   De in artikel 464/15 bedoelde verschoningsgrond is van toepassing op deze observatie.
   § 2. De magistraat vermeldt in zijn machtiging tot observatie het adres of een zo nauwkeurig mogelijke plaatsbepaling van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde woning, het lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats waarop de observatie betrekking heeft.
   § 3. De in paragraaf 1 bedoelde observatie kan worden bevolen als :
   1° hij uitsluitend aangewend wordt ter tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot de betaling van verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, die is uitgesproken nadat de veroordeelde schuldig is verklaard aan een in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, bedoeld misdrijf of een strafbaar feit in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;
   2° de gewone uitvoeringshandelingen niet volstonden of redelijkerwijze niet kunnen volstaan om het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO te bereiken.
   Bovendien kan een observatie zoals bedoeld in paragraaf 1, die betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, slechts door de SUO-magistraat gemachtigd worden wanneer de advocaat of de arts zelf het voorwerp uitmaakt van de in kracht van gewijsde gegane veroordeling bedoeld in de bepaling onder 1°, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden die het voorwerp uitmaken van een dergelijke veroordeling, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats.
   Deze maatregel kan niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
   Er wordt gehandeld overeenkomstig artikel 464/14.]1
  ----------
  (1)<W 2018-03-18/14, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>

Art. 464/28.[1 Indien er tijdens het SUO ernstige aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde of de [2 malafide derde]2 als rechtspersoon zijn vermogen wil onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten op dit vermogen, kan de SUO-magistraat de volgende maat-regelen gelasten, indien bijzondere omstandigheden dat vergen :
   1° de schorsing van de procedure van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon;
   2° het verbod van specifieke vermogensrechtelijke transacties die tot het onvermogen van de rechtspersoon kunnen leiden;
   3° de storting van een borgsom op de rekening van het COIV tot een door hem bepaald bedrag, als waarborg voor de inachtneming van de maatregelen die hij gelast.
   Indien de in het eerste lid bedoelde maatregelen betrekking hebben op onroerende goederen, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 464/33.
   De rechtspersoon kan om de opheffing van de genomen maatregel verzoeken overeenkomstig artikel 464/36.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 33, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Onderafdeling 3. - [1 Inbeslagneming ten behoeve van de straf-uitvoering]1   ----------   (1)
Art. 464/29. [1 § 1. De SUO-magistraat kan, bij een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, alle inbeslagnemingen verrichten, of laten verrichten door de gevorderde politiedienst, die kunnen bijdragen tot het bereiken van het doel van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.
   Iedere politieambtenaar mag ambtshalve overgaan tot de inbeslagneming van de roerende goederen en documenten bedoeld in § 2 die kunnen bijdragen tot het bereiken van het in artikel 464/1, § 1, omschreven doel van het SUO.
   § 2. Zijn vatbaar voor inbeslagneming :
   1° alle goederen, zowel roerende als onroerende, lichamelijke als onlichamelijke, in het vermogen van de veroordeelde, waarop de uitvoerbare veroordeling tot betaling van een verbeurdverklaring, geldboete en de gerechtskosten kan worden uitgevoerd;
   2° alle informatiedragers, in origineel of in kopie, die zich bevinden bij de veroordeelde of derden en inlichtingen bevatten over de vermogensrechtelijke verrichtingen die zijn uitgevoerd door de veroordeelde en over de samenstelling en de vindplaats van zijn vermogen.
   § 3. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, mogen in geen geval in beslag worden genomen.
   De informatiedragers die inlichtingen bevatten die gedekt zijn door een beroepsgeheim zijn niet vatbaar voor beslag.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 35, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/30. [1 § 1. De SUO-magistraat kan beslag leggen op de in artikel 464/29, § 2, 1°, bedoelde goederen die niet toebehoren aan de veroordeelde, onder de volgende voorwaarden :
   1° er zijn voldoende ernstige en concrete aanwijzingen dat de veroordeelde het goed heeft overgedragen, zelfs voor het in kracht van gewijsde gaan van de veroordeling, aan de derde met het kennelijke doel de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten te verhinderen, of aanzienlijk te bemoeilijken;
   2° de derde wist of moest redelijkerwijs weten dat het goed hem rechtstreeks of onrechtstreeks was overgedragen door de veroordeelde met het oogmerk om het te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een uitvoerbare of mogelijke veroordeling tot een verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten.
   In zijn beslissing vermeldt de magistraat de ernstige en concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat de veroordeelde het goed wil onttrekken aan de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete en gerechtskosten alsook de inlichtingen waaruit de wetenschap van de derde blijkt of kan worden afgeleid en die de inbeslagneming rechtvaardigen. Deze gegevens worden opgenomen in het proces-verbaal dat wordt opgemaakt naar aanleiding van de inbeslagneming.
   § 2. Goederen die ingevolge de artikelen 1408 tot 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge bijzondere wetten niet vatbaar zijn voor beslag, mogen in geen geval in beslag worden genomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 36, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/31. [1 § 1. Ingeval wordt overgegaan tot inbeslagneming krachtens de artikelen 464/29, 464/30 en 464/32 maakt de beslagleggende SUO-magistraat of politiedienst een proces-verbaal op waarin de in beslag genomen zaken worden vermeld.
   § 2. Het proces-verbaal wordt ter ondertekening aan de beslagene aangeboden, die er kosteloos een afschrift van kan ontvangen. Indien de beslagene weigert het proces-verbaal te ondertekenen en/of het afschrift daarvan in ontvangst te nemen of niet bereikt kan worden, maakt de SUO-magistraat of politieambtenaar daarvan melding op het origineel en wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan op de dag waarop de verbalisant de weigering vaststelt. Indien het afschrift niet onmiddellijk wordt overhandigd, wordt het binnen achtenveertig uur verstuurd.
   Het afschrift van het proces-verbaal bevat :
   1° de waarschuwing dat de beslagene, de goederen die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen mag geven, op straffe van toepassing van artikel 507 van het Strafwetboek;
   2° de referenties eigen aan de zaak;
   3° de tekst van het artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 37, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/32. [1 Wanneer de in 464/29, § 2, 2°, bedoelde inlichtingen zijn opgeslagen in een informaticasysteem, maar de inbeslagneming van de drager ervan niet wenselijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens die noodzakelijk zijn om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers die toebehoren aan de overheid. In geval van dringendheid of om technische redenen kan gebruik gemaakt worden van dragers die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn het informaticasysteem te gebruiken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 38, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/33.[1 § 1. De SUO-magistraat kan de onroerende goederen die een zaak in de zin van artikel 464/29, § 2, 1°, vormen, in beslag laten nemen.
   § 2. Het beslag wordt op vordering van de SUO-magistraat gelegd bij proces-verbaal dat door deze magistraat of de gevorderde politiedienst aan de eigenaar wordt betekend. In voorkomende geval wordt het proces-verbaal van inbeslagneming betekend aan de blote eigenaar, de vruchtgebruiker, de erfpachter, de opstalhouder en, in voorkomende geval, de huurder.
   Het proces-verbaal van inbeslagneming bevat op straffe van nietigheid :
   1° een afschrift van de vordering van de SUO-magistraat;
   2° de identiteit van de beslagene, met vermelding van zijn naam, voornaam, woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en de geboortedatum- en plaats, indien het een natuurlijk persoon betreft, of van zijn benaming, rechtsvorm, ondernemingsnummer en zetel, indien het een rechtspersoon betreft;
   3° een omschrijving van het onroerend goed waarop beslag wordt gelegd op de wijze die is voorgeschreven door artikel 141 van de Hypotheekwet van 16 december 1851;
   4° een uittreksel uit de kadastrale legger, dat minder dan drie maanden oud is;
   5° de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek;
   § 3. Binnen vierentwintig uur na de handeling van het beslag biedt de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst het proces-verbaal van inbeslagneming ter overschrijving aan op het [2 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2 van de plaats waar de goederen gelegen zijn.
   De overschrijving wordt door de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2, op straffe van schadevergoeding, gedaan uiterlijk binnen acht dagen na de afgifte van het voormelde proces-verbaal van inbeslagneming. Als dagtekening van de overschrijving geldt evenwel de dag van afgifte van het proces-verbaal.
   Als de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2 de overschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming niet kan verrichten op het ogenblik dat hij wordt gevorderd, dan vermeldt [2 zij ]2 op de originele processen-verbaal die bij [2 haar]2 worden achtergelaten de dag en het uur waarop zij [2 haar]2 werden overhandigd.
   § 4. Het beslag doet geen afbreuk aan de uitoefening van het recht van de eigenaar of elke andere gerechtigde persoon om het in beslag genomen onroerend goed verder te gebruiken als een goede huisvader.
   § 5 De burgerlijke vruchten die het onroerend goed tijdens de duur van het beslag opbrengt, zijn in het beslag be-grepen, behoudens andersluidende beslissing van de SUO-magistraat.
   De SUO-magistraat kan het COIV verzoeken om in te staan voor de inning van de vruchten van een onroerend goed. Indien het beslag uitgaat van een magistraat van het COIV, kan hij ambtshalve beslissen deze vruchten te innen. Onverminderd de toepassing van artikel 464/36 staat er geen rechtsmiddel open tegen de beslissing van de SUO-magistraat.
   Het COIV brengt de in het tweede lid bedoelde beslissing tweede lid ter kennis van de schuldenaar en schuldeiser van deze inkomsten bij een aangetekend schrijven of door de overhandiging van een proces-verbaal. De kennisgeving bevat de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van Strafwetboek.
   Vanaf de ontvangst van de kennisgeving worden alle burgerlijke vruchten die tijdens het beslag vervallen, van rechtswege begrepen in het voorwerp van het beslag.
   De schuldenaar en de schuldeiser mogen de geldsommen die begrepen zijn in het voorwerp van het beslag niet meer op een andere wijze uit handen geven dan die welke in het zesde lid wordt bedoeld, op straffe van toepassing van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek.
   De schuldenaar van de inkomsten kan enkel bevrijdend betalen in handen van het COIV. Betalingen in handen van de schuldeiser die zijn verricht na de regelmatige kennisgeving van de in het tweede lid bedoelde beslissing, kunnen niet worden tegengeworpen aan de Staat.
   § 6. Het bewarend beslag op onroerend goed geldt gedurende drie jaar met ingang van de dagtekening van de overschrijving, behoudens vernieuwing overeenkomstig § 7. Bij het verstrijken van deze termijn verliest het beslag van rechtswege zijn uitwerking en wordt er geen melding meer van gemaakt in hypothecaire getuigschriften.
   De in het eerste lid bedoelde termijn wordt geschorst gedurende de procedure voor de vervreemding van het onroerend goed, vanaf de ontvangst van de toelating tot vervreemding door het COIV of vanaf de datum van de beslissing tot vervreemding door de magistraat van het COIV die het SUO voert, tot de dag waarop het goed is verkocht.
   Op verzoek van de directeur van het COIV wordt de definitieve beslissing tot vervreemding van het onroerend goed door de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2 op beknopte wijze vermeld op de kant van het overgeschreven beslagexploot.
   § 7. De SUO-magistraat kan vóór het verstrijken van de geldigheidsduur de vernieuwing van het gelegde beslag bevelen.
   De beslissing van de magistraat wordt door hemzelf of door de gevorderde politiedienst door middel van een proces-verbaal ter kennis gebracht van de in § 2, eerste lid, bedoelde personen. Het proces-verbaal van kennisgeving bevat de in § 2, tweede lid, opgesomde vermeldingen.
   De vernieuwing heeft plaats op overlegging aan de [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2 van een proces-verbaal dat is ondertekend door de SUO-magistraat of de gevorderde politiedienst, met nauwkeurige opgave van de te vernieuwen overschrijving, samen met een afschrift van de vordering van de magistraat.
   De vernieuwing geldt voor drie jaar. De nieuwe termijn gaat in op de dag waarop de overschrijving wordt vernieuwd.
   § 8. In geval van opheffing van het beslag wordt een afschrift van de beslissing van de SUO-magistraat of, in voorkomend geval, van de rechterlijke beslissing die de opheffing beveelt, ter kennis gebracht van de in § 2, eerste lid, bedoelde personen en van [2 het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2 door middel van de toezending van de beslissing bij aangetekende zending of door overhandiging ervan die vastgesteld wordt bij proces-verbaal.
   De [2 Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie]2 verricht op grond hiervan de doorhaling van de overschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming. Na de doorhaling wordt er van het beslag geen melding meer gemaakt in hypothecaire getuigschriften.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 39, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2018-07-11/07, art. 74, 018; Inwerkingtreding : 30-07-2018>

Art. 464/34.[1 § 1. De SUO-magistraat kan beslag leggen op de geldsommen die de derde-beslagene moet betalen aan of op zaken die de derde-beslagene moet afgeven aan de veroordeelde of de [2 malafide derde]2 ten laste van wie het beslag wordt gelegd.
   Zijn van rechtswege in het voorwerp van het beslag begrepen :
   1° de intresten die na het beslag aan de titularis van de schuldvordering verschuldigd zijn;
   2° alle na het beslag vervallen termijnen van een schuldvordering betreffende periodieke inkomsten.
   § 2. Het beslag op een schuldvordering, met uitzondering van het beslag op rechten aan order of aan toonder, gebeurt door de schriftelijke kennisgeving van de beslissing tot inbeslagneming aan de beslagene en de derde-beslagene.
   De SUO-magistraat of de politieambtenaar brengt de beslissing ter kennis door middel van :
   1° de toezending van de beslissing per telefax of bij een aangetekende zending, of
   2° de afgifte van een kosteloos afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming dat is opgesteld door de politieambtenaar.
   De kennisgeving bevat de referenties eigen aan de zaak, alsmede de tekst van dit artikel en van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek. In de kennisgeving gericht aan de derde-beslagene wordt bovendien de tekst van artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek vermeld.
   § 3. Vanaf de ontvangst van de kennisgeving mag de derde-beslagene de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag niet meer uit handen geven, op straffe van toepassing van artikel 507, eerste lid, van het Strafwetboek.
   De SUO-magistraat kan de derde-beslagene bevelen de geldsommen die het voorwerp zijn van het beslag over te dragen aan het COIV.
   § 4. De derde-beslagene heeft recht op de vergoeding van de kosten van de verklaring. De Koning bepaalt het maximumbedrag van deze vergoeding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 40, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 11, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 464/35. [1 § 1. De in beslag genomen roerende goederen worden neergelegd op de griffie van de rechtbank of het hof waarbij de SUO-magistraat zijn ambt uitoefent.
   De griffie staat in voor de bewaring van de in beslag genomen goederen en schrijft ze in in het daartoe bestemde register.
   § 2. In afwijking van § 1 kan de SUO-magistraat de bewaring in natura van het in beslag genomen roerend goed beëindigen en het teruggeven aan de beslagene tegen betaling van een geldsom, waarvan hij het bedrag bepaalt.
   Als de beslagene hiermee instemt, treedt de betaalde geldsom van rechtswege in de plaats van het teruggegeven in beslag genomen goed.
   § 3. In afwijking van § 1 worden de in beslag genomen geldsommen gestort op de rekening die het COIV geopend heeft bij een financiële instelling.
   Zodra zijn rekening is gecrediteerd, staat het COIV in voor de bewaring van de aan hem toevertrouwde geldsommen.
   § 4. In afwijking van § 1 kan de SUO-magistraat het COIV verzoeken in te staan voor het beheer van effecten of van geldsommen die zijn in beslag genomen bij een financiële instelling, alsmede van de andere vermogensbestanddelen die een bijzonder beheer vereisen.
   Als een magistraat van het COIV het SUO voert kan hij ambtshalve beslissen in beslag genomen effecten, geldsommen of vermogensbestanddelen in beheer te nemen.
   Het COIV kan de in beslag genomen effecten en vermogensbestanddelen toevertrouwen aan een door hem aangestelde lasthebber of beheerder.
   De SUO-magistraat maakt de door het COIV beheerde effecten en andere vermogensbestanddelen te gelde overeenkomstig artikel 464/37.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 41, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

Art. 464/36.[1 § 1. Elke persoon die benadeeld is door een inbeslagneming met betrekking tot zijn goederen kan de SUO-magistraat verzoeken deze uitvoeringshandeling op te heffen.
   § 2. Het verzoekschrift wordt met redenen omkleed en houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats of zetel niet heeft. Het wordt per aangetekende zending of telefax toegezonden aan het secretariaat van het bevoegde openbaar ministerie en ingeschreven in het daartoe bestemde register.
   § 3. De SUO-magistraat doet uitspraak binnen een termijn van vijftien dagen na de inschrijving van het verzoekschrift in het register.
   Hij kan het verzoek afwijzen indien hij van oordeel is dat de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen of wanneer de veroordeling tot de betaling van een verbeurdverklaring, de geldboete en de gerechtskosten kan worden uitgevoerd op de betrokken goederen.
   De met redenen omklede beslissing van de SUO-magistraat wordt per telefax of bij een aangetekende zending meegedeeld aan de verzoeker, en in voorkomend geval, aan zijn advocaat binnen een termijn van acht dagen na de beslissing.
   § 4. De verzoeker kan de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechter binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
   Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien één van deze personen buiten het Rijk verblijft.
   De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt door een verklaring gedaan op de griffie van de gevangenis of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis van de verklaring aan de SUO-magistraat die het onderzoek voert.
   § 5. De SUO-magistraat zendt de stukken van het dossier met betrekking tot de inbeslagneming toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die ze ter griffie neerlegt. De stukken van het in de artikelen 464/14, 464/16 en 464/27 bedoelde vertrouwelijk dossier worden niet ter beschikking gesteld van de griffier, de strafuitvoeringsrechter, de verzoeker of zijn advocaat.
   De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per telefax of bij een aangetekende zending, uiterlijk zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld kennis van de zitting aan de SUO-magistraat.
   De stukken van het dossier die betrekking hebben op de inbeslagneming worden gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en zijn advocaat op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]2 De verzoeker kan, op zijn verzoek, een afschrift van de stukken verkrijgen.
   De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie worden gehoord.
   § 6. De strafuitvoeringsrechter onderzoekt uitsluitend de wettigheid en de proportionaliteit van de inbeslagneming en doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring in eerste en laatste aanleg uitspraak over het verzoek tot opheffing van de inbeslagneming. Deze termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel op vraag van de verzoeker of zijn advocaat.
   De strafuitvoeringsrechter kan op vraag van de verzoeker of ambtshalve de controle waarin artikel 464/18, § 2, eerste lid, voorziet laten uitvoeren indien het beslag is gesteund op gegevens die zijn verkregen op grond van een observatie die wordt bedoeld in de artikelen 464/14 en 464/27 of die de inbeslagneming van de in de artikelen 464/29, § 2, of 464/30, § 1, bedoelde goederen of informatiedragers mogelijk heeft gemaakt.
   De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld kan worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
   De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per aangetekende zending of per telefax kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de SUO-magistraat en, in voorkomend geval, aan de directeur van het COIV.
   Het vonnis van de strafuitvoeringsrechter is niet vatbaar voor verzet of cassatieberoep.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2019-05-05/19, art. 153, 020; Inwerkingtreding : 29-06-2019>

Art. 464/37.[1 § 1. De SUO-magistraat kan het COIV machtigen om in beslag genomen goederen te vervreemden met het oog op de aanzuivering van de verschuldigde verbeurdverklaarde geldsommen, geldboeten en gerechtskosten.
   Als een magistraat van het COIV het SUO voert, kan hij ambtshalve de vervreemding bevelen met hetzelfde doel.
   § 2. Het COIV stelt in overleg met de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, geldboete of de gerechtskosten een lasthebber aan die instaat voor de verkoop van de in beslag genomen goederen en de verdeling van de opbrengst.
   De in beslag genomen goederen mogen niet verkocht worden aan een lagere prijs dan de waarde die in onderling overleg is bepaald door het COIV en zijn lasthebber.
   De procedure voor de verkoop van de goederen verloopt overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de vervreemding van vermogensbestanddelen in het raam van het opsporingsonderzoek.
   § 3. Wanneer de beslissing tot vervreemding een onroerend goed betreft, dan gaan door de toewijzing de rechten van de ingeschreven schuldeisers van de veroordeelde over op de prijs, onder voorbehoud van de toepassing van [2 artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring]2.
   § 4. De aangestelde lasthebber staat in voor de evenredige verdeling of de rangregeling overeenkomstig de bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 42, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2018-02-04/04, art. 46, 017; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 464/38.[1 § 1. De SUO-magistraat die de vervreemding heeft toegestaan of bevolen geeft kennis of gelast de kennisgeving van zijn beslissing door middel van een aangetekende zending of per telefax verzonden aan :
   1° de personen ten laste van wie en in wiens handen het beslag werd gelegd, voor zover hun adressen gekend zijn, of hun advocaten;
   2° de personen die zich blijkens de gegevens van het dossier uitdrukkelijk hebben kenbaar gemaakt als zijnde geschaad door de inbeslagneming, of hun advocaten;
   3° in geval van onroerend beslag, de schuldeisers die overeenkomstig de hypothecaire staat bekend zijn, of hun advocaten.
   Er dient geen kennisgeving gericht te worden aan de personen die hun instemming hebben gegeven met de betrokken maatregel of die afstand hebben gedaan van hun rechten op de in beslag genomen goederen.
   Evenzo dient geen kennisgeving te worden gericht aan de beslagene die overeenkomstig de artikelen 464/31, 464/33 en 464/34 op regelmatige wijze is ingelicht over de inbeslagneming en die zich niet per aangetekende zending die wordt gericht aan de SUO-magistraat heeft verzet tegen een eventuele vervreemding van het in de artikelen 464/29, § 2 en 464/30, § 1, bedoelde in beslag genomen goed uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van het afschrift van het in artikel 464/31, § 2, eerste lid, of artikel 464/33, § 2, eerste lid, bedoelde proces-verbaal of de in artikel 464/34, § 2, tweede lid, bedoelde schriftelijke kennisgeving waarin de tekst van dit artikel is opgenomen.
   § 2. De personen aan wie de kennisgeving werd gericht kunnen de zaak bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig maken binnen vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
   Deze termijn wordt verlengd met vijftien dagen indien een van deze personen buiten het Rijk verblijft.
   De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt door een verklaring gedaan op de griffie van de gevangenis of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en ingeschreven in een daartoe bestemd register. De griffier geeft onverwijld kennis van de afgelegde verklaring aan de magistraat die het onderzoek voert.
   § 3. De SUO-magistraat zendt de stukken van het dossier met betrekking tot de inbeslagneming en de vervreemding waarop de bestreden beslissing slaat, toe aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank, die ze ter griffie neerlegt.
   De griffier stelt de verzoeker of zijn advocaat per telefax of bij een aangetekende zending, uiterlijk zeven dagen vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting. De griffier geeft onverwijld kennis van de zitting aan de SUO-magistraat.
   De stukken van het dossier worden gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de verzoeker en zijn advocaat op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]2 De verzoeker kan, op zijn verzoek, een afschrift van de stukken verkrijgen.
   De verzoeker, zijn advocaat en het openbaar ministerie worden gehoord.
   § 4. De strafuitvoeringsrechter doet binnen een termijn van dertig dagen na de neerlegging van de verklaring in eerste en laatste aanleg uitspraak over het verzoek tot opheffing van de vervreemdingsmaatregel. Deze termijn wordt geschorst tijdens de duur van het uitstel op vraag van de verzoeker of zijn advocaat.
   De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld kan worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
   De griffier geeft binnen vierentwintig uur na de uitspraak per aangetekende zending of per telefax kennis van het vonnis van de strafuitvoeringsrechter aan de verzoeker of zijn advocaat alsook aan de SUO-magistraat, en, in voorkomend geval, aan de [3 magistraat van het COIV]3.
   § 5. Tegen de beslissing van de strafuitvoeringsrechter staat geen cassatieberoep open voor de verzoeker en de SUO-magistraat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/13, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
  (2)<W 2019-05-05/19, art. 154, 020; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
  (3)<W 2024-04-18/08, art. 4 , 026; Inwerkingtreding : 12-05-2024>

Afdeling 5. - [1 Kosten van het onderzoek]1   ----------   (1)
AfArt. 464/39. [1 De kosten van het SUO omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de gewone en specifieke uitvoeringshandelingen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden van de betrokken magistraten, politieambtenaren en ambtenaren van de federale overheidsdienst Financiën.    De kosten zijn ten laste van de veroordeelde tegen wie de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring of de invordering van de geldboete of de gerechtskosten wordt gevorderd. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde zijn ten laste van de Staat.    Indien een vergoeding moet worden betaald voor de in het eerste lid bedoelde uitvoeringshandelingen, gelden de tarieven die bepaald zijn bij de regelgeving betreffende de gerechtskosten in strafzaken]1   ----------   (1)
AfArt. 464/40. [1 [2 De kosten die namens het ambt van de SUO-magistraat zijn gemaakt worden begroot overeenkomstig de regelgeving inzake de gerechtskosten in strafzaken.]2    De vervolging tot invordering van deze kosten wordt namens de SUO-magistraat uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.    De veroordeelde kan tegen de beslissing van de SUO-magistraat om de kosten te zijnen laste te leggen, een beroep instellen bij de strafuitvoeringsrechter bij aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de bestreden beslissing.    De strafuitvoeringsrechter doet in eerste en laatste aanleg uitspraak over de vordering. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige uitvoeringshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de veroordeelde, zijn ten laste van de Staat.   [2 ...]2]1   ----------   (1)   (2)
Afdeling 6. - [1 Afsluiting van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek]1   ----------   (1)
Art. 464/41. [1 § 1. Er wordt een einde gemaakt aan het SUO indien :
   1° de veroordeelde aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
   2° de veroordeling teniet is gegaan.
   § 2. Indien de SUO-magistraat oordeelt dat het onderzoek moet worden afgesloten, brengt hij zijn beslissing ter kennis van de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaringen, geldboeten en gerechtskosten, en van de directeur van het COIV.
   § 3. Uiterlijk één maand nadat het SUO is afgesloten, verzoekt de magistraat die het heeft gevoerd het secretariaat van het bevoegde openbaar ministerie of het COIV, naar gelang van het geval, iedere persoon ten aanzien van wie een in artikel 464/26 bedoelde maatregel is genomen, schriftelijk in kennis te stellen van de aard van die maatregel en van de dagen waarop deze is uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-02-11/12, art. 46, 009; Inwerkingtreding : 18-04-2014>

HOOFDSTUK II. - WEERSPANNIGHEID AAN DE WET.
Art.465. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.466. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.467. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.468. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.469. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.470. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.471. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.472. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.473. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.474. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.475. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.476. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.477. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

Art.478. (Opgeheven) <W 2000-06-30/47, art. 41, 005; Inwerkingtreding : 27-03-2001>

HOOFDSTUK III. - MISDADEN DOOR RECHTERS GEPLEEGD BUITEN HUN AMBT EN IN DE UITOEFENING VAN HUN AMBT.
AFDELING I. - VERVOLGING EN ONDERZOEK TEGEN RECHTERS WEGENS MISDADEN EN WANBEDRIJVEN DOOR HEN BUITEN HUN AMBT GEPLEEGD.
Art.479.<W 10-10-1967, art. 156, § 3> Wanneer een vrederechter, een rechter in de politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de [2 ondernemingsrechtbank]2, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, (een referendaris bij het Hof van Cassatie,) een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State (van het auditoraat of van het coördinatiebureau) bij de Raad van State, (een lid van het [1 Grondwettelijk Hof]1, een referendaris bij dat Hof), (de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen), een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt buiten zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, laat de procureur-generaal bij het hof van beroep hem dagvaarden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder dat beroep kan worden ingesteld. <W 1997-05-06/38, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 03-06-1971, art. 42, § 2> <W 28-06-1983, art. 109> <W 2003-04-10/59, art. 86, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-09-15/71, art. 205, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/03, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
  (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 021; Inwerkingtreding : 01-11-2018>

Art.480. Indien het een misdrijf betreft waarop een criminele straf is gesteld, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep de magistraat aan die het ambt van officier van gerechtelijke politie zal waarnemen en de eerste voorzitter van dat hof de magistraat die het ambt van onderzoeksrechter zal waarnemen.

Art.481. Indien echter een lid van een hof van beroep of een ambtenaar die bij het hof het openbaar ministerie uitoefent, ervan verdacht wordt buiten zijn ambt een wanbedrijf of een misdaad te hebben gepleegd, is de ambtenaar die de aangiften of de klachten ontvangen heeft, gehouden daarvan dadelijk afschriften te doen toekomen aan de minister van Justitie, zonder enige vertraging van het onderzoek, dat voortgezet zal worden zoals in voorgaande bepalingen is geregeld, en hij zal eveneens aan de minister een afschrift zenden van de stukken.

Art.482. De minister van Justitie zendt de stukken door aan het Hof van Cassatie, dat, indien daartoe grond bestaat, de zaak verwijst hetzij naar een correctionele rechtbank, hetzij naar een onderzoeksrechter, de ene zowel als de andere aan te wijzen buiten het rechtsgebied van het hof waartoe het verdachte lid behoort.
  Indien een inbeschuldigingstelling moet worden uitgesproken, geschiedt de verwijzing naar een ander hof van beroep.

Art. 482bis. <Ingevoegd bij W 2001-07-04/40, art. 9; Inwerkingtreding : 03-08-2001> De mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf waarvoor de ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 479 wordt vervolgd en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar vervolgd en berecht.
  Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar wordt vervolgd.

AFDELING II. - (VERVOLGING EN ONDERZOEK, WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN IN VERBAND MET HUN AMBT, TEGEN SOMMIGE RECHTERS EN RECHTBANKEN.)
Art.483.<W 10-10-1967, art. 156, § 4> Wanneer een vrederechter, een rechter in politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de [2 ondernemingsrechtbank]2, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, (een referendaris bij het Hof van Cassatie,) een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State (van het auditoraat of van het coördinatiebureau) bij de Raad van State, (een lid van het [1 Grondwettelijk Hof]1, een referendaris bij dat Hof), (de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen), een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt in zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, dan wordt dat misdrijf vervolgd en gevonnist zoals in artikel 479 is bepaald. <W 1997-05-06/38, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 05-07-1997> <W 03-06-1971, art. 42, § 2> <W 28-06-1983, art. 109> <W 2003-04-10/59, art. 86, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2004> <W 2006-09-15/71, art. 205, 007; Inwerkingtreding : 01-12-2006>
  ----------
  (1)<W 2010-02-21/03, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2010>
  (2)<W 2018-04-15/14, art. 252, 021; Inwerkingtreding : 01-11-2018>

Art.484. Wanneer ambtenaren van de hoedanigheid als vermeld in het vorige artikel ervan verdacht worden een misdaad te hebben gepleegd (...), worden de ambtsverrichtingen die in de regel behoren tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter en van de procureur des Konings, onmiddellijk waargenomen door de eerste voorzitter en de procureur-generaal bij het hof van beroep, ieder wat hem betreft, of door andere ambtenaren die zij onderscheidenlijk en bepaaldelijk daartoe aanwijzen. <W 10-07-1967, art. 1, 189°>
  Totdat die opdracht is gegeven en ingeval er een voorwerp van het misdrijf aanwezig is, kan ieder officier van gerechtelijke politie dit vaststellen; voor de verdere rechtspleging worden de algemene bepalingen van dit wetboek toegepast.

Art.485. Wanneer de misdaad die in de uitoefening van het ambt gepleegd is, (...) ten laste gelegd wordt hetzij aan een (gehele rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank of rechtbank van koophandel), hetzij individueel aan een of meer leden van de hoven van beroep en aan de procureurs-generaal en substituten bij de hoven, dan wordt gehandeld als volgt. <W 10-07-1967, art. 1, 190°> <W 10-10-1967, art. 156, § 5>

Art.486. De misdaad wordt aangegeven bij de minister van Justitie, die, indien daartoe grond bestaat, aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie bevel geeft om ze op de aangifte te vervolgen.
  De misdaad kan ook rechtstreeks bij het Hof van Cassatie aangegeven worden door de personen die beweren benadeeld te zijn, maar alleen dan wanneer zij een aanvraag tot verhaal op de rechtbank of op de rechter indienen of wanneer de aangifte incidenteel gedaan wordt in een zaak die voor het Hof van Cassatie aanhangig is.

Art.487. Indien de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie in de stukken, hem door de minister van Justitie toegezonden of door de partijen overgelegd, niet alle inlichtingen vindt die hij nodig acht, wijst op zijn vordering de eerste voorzitter van dit hof een van de leden aan voor het verhoor van de getuigen en voor alle verdere daden van onderzoek die moeten worden verricht in de stad waar het Hof van Cassatie zijn zetel heeft.

Art.488. Wanneer er getuigen moeten worden gehoord of daden van onderzoek verricht buiten de stad waar het Hof van Cassatie zijn zetel heeft, geeft de eerste voorzitter van dit hof dienaangaande alle nodige opdrachten aan een onderzoeksrechter, zelfs in (...) een ander arrondissement dan dat van de verdachte rechtbank of rechter. <W 10-07-1967, art. 1, 193°>

Art.489. Nadat de in het vorige artikel vermelde onderzoeksrechter de getuigen heeft gehoord en het hem opgedragen onderzoek heeft voltooid, zendt hij de processen-verbaal en de andere akten, gesloten en verzegeld, terug aan de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie.

Art.490. Nadat de eerste voorzitter inzage heeft genomen hetzij van de stukken die door de minister van Justitie zijn gezonden of door de partijen overgelegd, hetzij van de nadere inlichtingen die hij heeft ingewonnen, verleent hij, indien daartoe grond bestaat, het bevel tot bewaring.
  Dit bevel wijst het huis van arrest aan waarin de verdachte zal worden opgenomen.

Art.491. De eerste voorzitter van het Hof van Cassatie geeft dadelijk bevel de processtukken mee te delen aan de procureur-generaal, (die zijn vordering, waarin de aangifte tegen de verdachte is opgenomen), binnen de vijf volgende dagen (indient bij de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken). <W 10-07-1967, art. 1, 195°>

Art.492. Over de aangifte aangebracht bij (de kamer aangeduid in artikel 491), onverschillig of zij al dan niet door een bevel tot bewaring is voorafgegaan, beslist de kamer met voorrang boven alle andere zaken. <W 10-07-1967, art. 1, 196°>
  Indien zij de aangifte afwijst, beveelt zij de invrijheidstelling van de verdachte.
  Indien zij de aangifte aanneemt, verwijst zij de verdachte rechtbank of rechter naar de rechters van (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken), en die uitspraak zullen doen over de inbeschuldigingstelling. <W 10-07-1967, art. 1, 196°>

Art.493. De aangifte die incidenteel gedaan wordt in een zaak die bij het Hof van Cassatie aanhangig is, wordt gebracht voor de kamer die van de zaak kennis heeft; wordt zij aangenomen, dan wordt zij (van de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken) verwezen (naar de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken, en omgekeerd). <W 10-07-1967, art. 1, 197°>

Art.494. Wanneer een van de kamers van het Hof van Cassatie, bij het onderzoek van een aanvraag tot verhaal op de rechter of enige andere zaak, een misdrijf ontdekt waarvoor een rechtbank of een rechter van de hoedanigheid in artikel 479 omschreven strafrechtelijk kan worden vervolgd, dan kan zij, zonder dat er een rechtstreekse of een incidentele aangifte bestaat, ambtshalve de verwijzing bevelen overeenkomstig het vorige artikel.

Art.495. Wanneer het onderzoek van een voor de verenigde kamers gebrachte zaak aanleiding geeft tot de verwijzing van ambtswege, in het vorige artikel vermeld, geschiedt die verwijzing naar (de kamer, die kennis neemt van het cassatieberoep in burgerlijke zaken). <W 10-07-1967, art. 1, 199°>

Art.496. De kamer waarnaar de verwijzing op aangifte of van ambtswege gedaan wordt, doet in alle gevallen uitspraak over de inbeschuldigingstelling.
  Haar voorzitter vervult de taak die wettelijk tot de bevoegdheid van de onderzoeksrechter behoort.

Art.497. Deze voorzitter kan het verhoor van de getuigen en de ondervraging van de verdachten opdragen aan een andere onderzoeksrechter, zelfs van buiten het rechterlijk arrondissement (...) waar de verdachte zich bevindt. <W 10-07-1967, art. 1, 201°>

Art.498. Het bevel tot aanhouding, dat door de voorzitter gegeven wordt, wijst het huis van arrest aan waarin de verdachte zal worden opgenomen.

Art.499. De kamer van het Hof van Cassatie, waarbij de zaak aanhangig is, beraadslaagt over de inbeschuldigingstelling in een niet openbare terechtzitting; de rechters moeten in oneven getal zijn.
  Indien de meerderheid van de rechters oordeelt dat de inbeschuldigingstelling niet moet geschieden, wordt de aangifte bij arrest afgewezen, en de procureur-generaal doet de verdachte in vrijheid stellen.

Art.500. Indien de meerderheid van de rechters oordeelt dat de inbeschuldigingstelling wel moet geschieden, wordt deze uitgesproken bij een arrest, dat tevens een beschikking tot gevangenneming inhoudt.
  Ter uitvoering van dat arrest wordt de beschuldigde overgebracht naar het (huis van arresten) bij het hof van assisen dat door het Hof van Cassatie in het arrest zelf wordt aangewezen. <W 1999-05-07/61, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-07-1999>

Art.501. Het onderzoek dat aldus voor het Hof van Cassatie gedaan wordt, kan niet worden bestreden wat de vorm betreft. Dit onderzoek strekt zich uit tot de medeplichtigen van de vervolgde rechtbank of van de vervolgde rechter, zelfs wanneer die geen rechterlijk ambt vervullen.

Art.502. De overige bepalingen van dit wetboek, die niet in strijd zijn met de procesvormen bij dit hoofdstuk voorgeschreven, worden bovendien nagekomen.

Art.503. Indien er in (de kamer die kennis neemt van het cassatieberoep in criminele, correctionele en politiezaken), wanneer zij kennis moet nemen van het cassatieberoep tegen het arrest van het hof van assisen waarnaar de zaak is verwezen, rechters zijn die (in de andere kamer) deelgenomen hebben aan de inbeschuldigingstelling, moeten die rechters zich onthouden. <W 10-07-1967, art. 1, 204°>
  In het geval van een tweede cassatieberoep, dat tot behandeling in verenigde kamers aanleiding geeft, kunnen evenwel alle rechters daarvan kennis nemen.

Art. 503bis. <Ingevoegd bij W 2001-07-04/40, art. 10; Inwerkingtreding : 03-08-2001> De mededaders van en de medeplichtigen aan het in deze afdeling bedoelde misdrijf waarvoor een ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 483 of een in artikel 485 bepaalde rechtbank wordt vervolgd, en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar of de rechtbank vervolgd en berecht.
  Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar of de rechtbank worden vervolgd.

HOOFDSTUK IV. - MISDRIJVEN TEGEN DE EERBIED AAN DE GESTELDE OVERHEDEN VERSCHULDIGD.
Art.504. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 32>

Art.505. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 32>

Art.506. Betreft het een misdaad gepleegd ter terechtzitting van een enkele rechter of van een rechtbank waartegen hoger beroep openstaat, dan verwijst de rechter of de rechtbank, na de dader te hebben doen aanhouden en van de feiten proces-verbaal te hebben opgemaakt, de stukken en de verdachte naar de bevoegde rechters.

Art.507. Ten aanzien van de feitelijkheden die tot misdaad zijn geworden, of van alle andere op heterdaad vastgestelde misdaden, gepleegd ter terechtzitting van het Hof van Cassatie, van een hof van beroep of van een hof van assisen (...), gaat het hof onmiddellijk en bij voorrang tot het berechten daarvan over. <W 10-07-1967, art. 1, 207°>
  Het hoort de getuigen, de dader en de raadsman die hij gekozen heeft of die de voorzitter hem heeft toegevoegd; na de feiten te hebben vastgesteld en de procureur-generaal of zijn substituut te hebben gehoord, alles in het openbaar, legt het de straf op bij een met redenen omkleed arrest.

Art.508. Indien er in het geval van het vorige artikel vijf of zes rechters tegenwoordig zijn op de terechtzitting, zijn vier stemmen vereist voor de veroordeling.
  Zijn er zeven tegenwoordig, dan zijn vijf stemmen vereist voor de veroordeling.
  Zij er acht of meer tegenwoordig, dan wordt het veroordelend arrest uitgesproken met drie vierden van de stemmen, met dien verstande, dat indien er na de berekening van die drie vierden een breuk overblijft, deze ten voordele komt van de vrijspraak.

Art.509. Wanneer de provinciegouverneurs, arrondissementscommissarissen, burgemeesters en schepenen, officieren van administratieve of van gerechtelijke politie, in het openbaar enige handeling van hun ambt verrichten, oefenen ook zij de bij artikel 504 geregelde politiebevoegdheden uit; en na de rustverstoorders te hebben doen vatten, maken zij proces-verbaal op van het misdrijf en verwijzen dit proces-verbaal, indien daartoe grond bestaat, alsmede de verdachten naar de bevoegde rechters.

HOOFDSTUK V. - WIJZE WAAROP GETUIGENISSEN VAN DE PRINSEN EN VAN SOMMIGE STAATSAMBTENAREN WORDEN AFGENOMEN IN CRIMINELE, CORRECTIONELE EN POLITIEZAKEN.
Art.510. De prinsen of prinsessen van koninklijken bloede, (...) en de minister van Justitie kunnen nooit als getuige worden gedagvaard, zelfs niet voor de debatten die ten overstaan van de jury worden gehouden, tenzij de Koning, op verzoek van een partij en op verslag van de minister van Justitie, bij een bijzonder besluit die verschijning toelaat. <W 10-07-1967, art. 1, 209°>

Art.511. De getuigenissen van de personen van die hoedanigheid worden, behoudens de hierboven bepaalde uitzondering, schriftelijk opgemaakt en afgenomen door de eerste voorzitter van het hof van beroep, indien de in het vorige artikel genoemde personen in de hoofdplaats van een hof van beroep verblijven of zich aldaar bevinden; anders door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar zij hun woonplaats hebben of waar zij zich toevallig bevinden.
  Te dien einde zendt het hof of de onderzoeksrechter waarbij de zaak aanhangig is, aan de voornoemde voorzitter een opgave van de feiten en vraagpunten waarover het getuigenis gevorderd wordt.
  Deze voorzitter begeeft zich naar de woning van de bedoelde personen om hun getuigenis af te nemen.

Art.512. De aldus afgenomen getuigenissen worden dadelijk op de griffie neergelegd of gesloten en verzegeld toegezonden aan de griffie van het hof of van de rechter die ze heeft gevorderd, en onverwijld meegedeeld aan de ambtenaar belast met het openbaar ministerie.
  Bij het onderzoek voor de jury worden zij aan de gezworenen in het openbaar voorgelezen en aan de debatten onderworpen, op straffe van nietigheid.

Art.513. Ingeval de Koning een besluit neemt waarbij de verschijning van enige van de voormelde personen voor de jury wordt bevolen of toegelaten, wijst hetzelfde koninklijk besluit het ceremonieel aan dat te hunnen opzichte in acht zal worden genomen.

Art.514. Ten opzichte van andere ministers dan de minister van Justitie, (...), ambassadeurs of andere agenten van de Koning bij de vreemde staatshoofden geaccrediteerd, wordt gehandeld als volgt : <W 10-07-1967, art. 1, 212°>
  Indien hun getuigenis gevorderd wordt hetzij voor het hof van assisen, hetzij voor de onderzoeksrechter van de plaats van hun verblijf of van de plaats waar zij zich toevallig bevinden, moeten zij getuigenis afleggen in de gewone vorm.
  Indien het een getuigenis betreft in een zaak die vervolgd wordt buiten de plaats waar zij voor de uitoefening van hun ambt verblijven en buiten de plaats waar zij zich toevallig bevinden, en indien het getuigenis niet gevorderd wordt voor de jury, doet de voorzitter of de onderzoeksrechter bij wie de zaak aanhangig is, aan zijn ambtgenoot van de plaats waar die ambtenaren uit hoofde van hun ambt verblijven, een opgave toekomen van de feiten en vraagpunten waarover het getuigenis wordt gevorderd.
  Indien het een getuigenis betreft van een bij een vreemde regering residerend agent, wordt die opgave gezonden aan de minister van Justitie, die ze te bestemder plaatse laat bezorgen en de persoon aanwijst die het getuigenis zal afnemen.

Art.515. De voorzitter of de onderzoeksrechter aan wie de in het vorige artikel vermelde opgave wordt toegezonden, doet de ambtenaar voor zich dagvaarden en laat hem schriftelijk getuigenis afleggen.

Art.516. Dit getuigenis wordt gesloten en verzegeld toegezonden aan de griffie van het hof of van de rechter die het gevorderd heeft, alsook meegedeeld en voorgelezen zoals in artikel 512 is bepaald en onder dezelfde straffen.

Art.517. Wanneer ambtenaren van de hoedanigheid als vermeld in artikel 514, gedagvaard worden om als getuige te verschijnen voor een jury die vergaderd is buiten de plaats waar zij voor de uitoefening van hun ambt verblijven of waar zij zich toevallig bevinden, kunnen zij daarvan bij een koninklijk besluit worden vrijgesteld.
  In dat geval leggen zij schriftelijk getuigenis af en de voorschriften van de artikelen 514, 515 en 516 worden in acht genomen.

HOOFDSTUK VI. - VASTSTELLING VAN DE IDENTITEIT VAN ONTVLUCHTE EN OPNIEUW AANGEHOUDEN VEROORDEELDEN.
Art.518. De vaststelling van de identiteit van een veroordeelde die ontvlucht is en opnieuw aangehouden, geschiedt door het hof dat hem veroordeeld heeft.
  (Lid 2 opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 214°>

Art.519. De desbetreffende vonnissen worden gewezen zonder bijstand van gezworenen, nadat het hof de getuigen gehoord heeft die opgeroepen zijn zowel op verzoek van de procureur-generaal als van de aangehoudene, indien deze getuigen heeft doen dagvaarden.
  De terechtzitting is openbaar en de aangehoudene moet tegenwoordig zijn, op straffe van nietigheid.

Art.520. De procureur-generaal en de aangehoudene kunnen zich, in de vorm en binnen de termijn bij dit wetboek bepaald, in cassatie voorzien tegen het arrest dat op de vordering tot vaststelling van identiteit gewezen is.

HOOFDSTUK VIbis. [1 - Opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffenstraffen, opsluitingen of interneringen.]1   ----------   (1)
Art. 520bis. [1 § 1. De opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffen, opsluitingen of interneringen wordt gevoerd onder het gezag en de leiding van de magistraat van het openbaar ministerie dat bevoegd is voor de uitvoering van de in gezag of kracht van gewijsde gegane veroordeling.
   Het eerste lid is ook van toepassing op personen bedoeld in het eerste lid tegen wie een Europees aanhoudingsbevel, een rechtshulpverzoek of een verzoek tot uitlevering is uitgevaardigd. De bevoegde procureur des Konings is deze van de plaats waar de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel of verzoek tot uitlevering is uitgevaardigd, kan worden aangetroffen.
   Het bevoegde openbaar ministerie waakt over de wettigheid van de opsporingshandelingen.
   § 2. Behoudens de wettelijke uitzonderingen, verloopt de opsporing van personen die zich onttrokken hebben aan de uitvoering van hoofdgevangenisstraffen, opsluitingen of interneringen volgens de regels van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek.
   Het openbaar ministerie kan over het hele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen verrichten of laten verrichten die tot zijn bevoegdheid horen.
   § 3. De politieambtenaren die in het raam van een opsporing bedoeld in paragraaf 1 inlichtingen hebben verzameld die van belang kunnen zijn voor een lopend strafonderzoek of strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek, brengen deze inlichtingen onmiddellijk ter kennis van de bevoegde procureur des Konings. Wanneer zij in de loop van een opsporing zoals bedoeld in paragraaf 1 feiten ontdekken die een wanbedrijf of misdaad kunnen uitmaken, stellen zij het bevoegde openbaar ministerie hiervan onmiddellijk in kennis.
   Het bevoegde openbaar ministerie kan de inlichtingen bedoeld in het eerste lid, die op regelmatige wijze zijn verzameld, aanwenden in het kader van de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten in een lopend strafonderzoek of strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 58, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>


Art. 520ter. [1 § 1. Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie elke opsporingshandeling die toegelaten is in het raam van het in artikel 28bis bedoelde opsporingsonderzoek laten verrichten door de gevorderde politiedienst, met uitzondering van de maatregelen bepaald in de artikelen 47sexies en 47octies.
   § 2. De opsporingshandelingen bedoeld in paragraaf 1 kunnen enkel worden toegepast wanneer is voldaan aan de voorwaarden vermeld in de artikelen die betrekking hebben op deze opsporingshandelingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 59, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>


Art. 520quater. [1 Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie de informantenwerking toepassen overeenkomstig artikel 47decies.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 60, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>


Art. 520quinquies. [1 § 1. Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie de onderzoeksrechter van de plaats waar de straf of de vrijheidsberovende maatregel is uitgesproken, vorderen om machtiging te verlenen tot toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie, zoals omschreven in de artikelen 47sexies tot 47novies, met inachtneming van de hierna omschreven voorwaarden.
   § 2. De onderzoeksrechter kan slechts machtiging verlenen tot een observatie of een infiltratie wanneer deze onontbeerlijk is voor de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1.
   § 3. Een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen kan enkel gemachtigd worden wanneer de strafbare feiten waarvoor de hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken, een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.
   Een infiltratie en een observatie met gebruik van technische hulpmiddelen om zicht te verwerven in een woning, of in de door deze woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek, of in een lokaal dat aangewend wordt voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kunnen enkel gemachtigd worden wanneer een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken voor een strafbaar feit bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4 , of dat gepleegd werd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek.
   Wanneer een observatie als bedoeld in het tweede lid of een infiltratie betrekking hebben op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden of de woonplaats van een advocaat of een arts, kunnen zij bovendien slechts gemachtigd worden wanneer tegen de advocaat of de arts een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken voor één van de strafbare feiten bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, of voor een strafbaar feit gepleegd in het kader van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of indien precieze feiten doen vermoeden dat derden waartegen een dergelijke hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken, gebruik maken van diens lokalen of woonplaats.
   Deze maatregelen kunnen niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat de stafhouder of de vertegenwoordiger van de provinciale orde van geneesheren ervan op de hoogte is. Deze personen zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
   § 4. De vordering bedoeld in paragraaf 1 vermeldt :
   1° de dag, de maand en het jaar;
   2° de naam van het lid van het bevoegde openbaar ministerie dat de vordering indient;
   3° de identiteitsgegevens van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
   4° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken;
   5° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
   6° de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 3°, 5° en 6°, of in artikel 47octies, § 3, 3°, 5° en 6°.
   Een afschrift van de vrijheidsberovende titel wordt bij de vordering gevoegd.
   Van zodra de onderzoeksrechter de vordering ontvangen heeft, controleert hij of aan de voorwaarden voor de toepassing van een observatie of infiltratie voldaan is, en indien dit het geval is, verleent hij een schriftelijke machtiging.
   De machtiging vermeldt :
   1° de naam van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
   2° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf of opsluiting of internering is uitgesproken, en de rechterlijke beslissing waarbij deze is uitgesproken;
   3° de redenen waarom de maatregel onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
   4° de vermeldingen bedoeld in artikel 47sexies, § 3, 3° tot 6°, of 47octies, § 3, 3° tot 6°.
   De onderzoeksrechter zendt de machtiging en de stukken rechtstreeks aan het bevoegde openbaar ministerie. Het bevoegde openbaar ministerie bewaart de machtiging in een afzonderlijk en vertrouwelijk dossier en heeft als enige toegang tot dit dossier, onverminderd het inzagerecht van de machtigende onderzoeksrechter bedoeld in paragraaf 8, derde lid. De inhoud van dit dossier valt onder het beroepsgeheim.
   § 5. In spoedeisende gevallen kan de vordering bedoeld in paragraaf 1 of de machtiging bedoeld in paragraaf 4 mondeling worden gedaan. De vordering en de machtiging moeten zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in paragraaf 4, eerste en vierde lid.
   § 6. Op verzoek van het bevoegde openbaar ministerie kan de onderzoeksrechter steeds op gemotiveerde wijze zijn machtiging tot observatie of infiltratie wijzigen, aanvullen of verlengen. Hij kan te allen tijde zijn machtiging intrekken. Hij gaat bij elke wijziging, aanvulling of verlenging van zijn machtiging na of de voorwaarden bepaald in paragrafen 1 tot 4 zijn vervuld en handelt daarbij in overeenstemming met paragraaf 4, vierde lid, 1° tot 4°. De beslissingen tot wijziging, aanvulling of verlenging worden door het bevoegde openbaar ministerie bij het vertrouwelijk dossier gevoegd.
   § 7. Het bevoegde openbaar ministerie staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot observatie of infiltratie die zijn verleend door de onderzoeksrechter.
   Het vermeldt op dat ogenblik in een afzonderlijke en schriftelijke beslissing de misdrijven die door de politiediensten en de personen bedoeld in artikel 47quinquies, § 2, derde lid, in het kader van de door de onderzoeksrechter gemachtigde observatie of infiltratie kunnen worden gepleegd. Deze beslissing wordt in het dossier bedoeld in paragraaf 4, vijfde lid, bewaard.
   § 8. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie of de infiltratie brengt het bevoegde openbaar ministerie nauwgezet, volledig en waarheidsgetrouw schriftelijk verslag uit over elke fase in de uitvoering van de maatregelen.
   Deze vertrouwelijke verslagen worden rechtstreeks aan het bevoegde openbaar ministerie overgezonden, die ze bewaart in het dossier bedoeld in paragraaf 4, vijfde lid.
   De onderzoeksrechter heeft steeds het recht het vertrouwelijk dossier aangaande de uitvoering van de observatie of de infiltratie in te zien, zonder dat hij van de inhoud ervan in het kader van zijn opdracht gewag kan maken.
   § 9. De officier van gerechtelijke politie die de leiding heeft over de uitvoering van de observatie of de infiltratie stelt proces-verbaal op van de verschillende fasen van de uitvoering van de observatie of de infiltratie, doch vermeldt hierin geen elementen die de afscherming van de gebruikte technische hulpmiddelen en de politionele onderzoekstechnieken of de vrijwaring van de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informant, de politieambtenaren belast met de uitvoering van de observatie of de infiltratie, en de in artikel 47octies, § 1, tweede lid, bedoelde burger in het gedrang kunnen brengen. Deze elementen worden enkel opgenomen in het schriftelijk verslag bedoeld in paragraaf 8, eerste lid.
   In een proces-verbaal wordt verwezen naar de machtiging tot observatie of infiltratie en worden de vermeldingen bedoeld in paragraaf 4, derde lid, 1° tot 4°, opgenomen, met uitzondering van de vermelding in 4° die verwijst naar de artikelen 47sexies, paragraaf 3, 4° en 6°, en 47octies, paragraaf 3, 4° en 6°.
   De onderzoeksrechter bevestigt bij schriftelijke beslissing het bestaan van de door hem verleende machtiging tot observatie of infiltratie.
   De opgestelde processen-verbaal en de in het derde lid bedoelde beslissing worden bij het proceduredossier gevoegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 61, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>


Art. 520sexies. [1 § 1. Met het oog op de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, kan het bevoegde openbaar ministerie de onderzoeksrechter van de plaats waar de straf of de vrijheidsberovende maatregel is uitgesproken, vorderen om, met inachtneming van de hierna omschreven voorwaarden, de onderzoekshandelingen te machtigen waarvoor alleen de onderzoeksrechter bevoegd is.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde onderzoekshandelingen kunnen enkel worden gemachtigd wanneer is voldaan aan de voorwaarden vermeld in dezelfde artikelen die deze onderzoekshandelingen regelen in het kader van een gerechtelijk onderzoek.
   § 3. De vordering bedoeld in paragraaf 1 vermeldt :
   1° de dag, de maand en het jaar;
   2° de naam van het lid van het bevoegde openbaar ministerie dat de vordering indient;
   3° de identiteitsgegevens van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
   4° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken;
   5° de redenen waarom de onderzoekshandeling onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
   6° de onderzoekshandeling bedoeld in paragraaf 1 waarvoor het bevoegde openbaar ministerie een machtiging van de onderzoeksrechter vraagt.
   Een afschrift van de vrijheidsberovende titel wordt bij de vordering gevoegd.
   Van zodra de onderzoeksrechter de vordering ontvangen heeft, controleert hij of aan de voorwaarden voor de toepassing van de onderzoekshandeling bedoeld in het eerste lid, 6°, voldaan is, en indien dit het geval is, verleent hij een schriftelijke machtiging.
   De machtiging vermeldt :
   1° de naam van de persoon die veroordeeld is en zich aan de uitvoering van zijn hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering heeft onttrokken;
   2° het strafbare feit waarvoor een hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering is uitgesproken, en de rechterlijke beslissing waarbij deze is uitgesproken;
   3° de redenen waarom de onderzoekshandeling onontbeerlijk is voor de opsporing van de betrokken persoon;
   4° de onderzoekshandeling die gemachtigd wordt en, desgevallend, de voorwaarden ervoor.
   De onderzoeksrechter zendt de machtiging en de stukken rechtstreeks aan het bevoegde openbaar ministerie.
   § 4. In spoedeisende gevallen kan de vordering bedoeld in paragraaf 1 of de machtiging bedoeld in paragraaf 3 mondeling worden gedaan. De vordering en de machtiging moeten zo spoedig mogelijk worden bevestigd in de vorm bepaald in paragraaf 3, eerste en vierde lid.
   § 5. Het bevoegde openbaar ministerie staat in voor de tenuitvoerlegging van de machtigingen tot de in paragraaf 1 bedoelde onderzoekshandelingen die zijn verleend door de onderzoeksrechter.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 62, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>


Art. 520septies. [1 De kosten van de opsporing van de personen bedoeld in artikel 520bis, § 1, omvatten alle kosten die veroorzaakt worden door de toepassing van de opsporingshandelingen bedoeld in de voorgaande artikelen, uitgezonderd de personeels- en werkingskosten die verbonden zijn aan het optreden van de betrokken magistraten en politieambtenaren.
   De kosten zijn ten laste van de persoon die zich onttrokken heeft aan de uitvoering van de betreffende hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering. De kosten die het gevolg zijn van onregelmatige opsporingshandelingen en de kosten die kennelijk niet te wijten zijn aan de persoonlijke gedraging van de betrokken persoon zijn ten laste van de Staat.
   Indien een vergoeding moet worden betaald voor de in het eerste lid bedoelde opsporingshandelingen, gelden de tarieven die bepaald zijn bij de regelgeving betreffende de gerechtskosten in strafzaken.
   De magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing begroot de kosten, die namens zijn ambt zijn gemaakt.
   De vervolging tot invordering van deze kosten wordt namens de magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën.
   De beslissing van de magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing om de kosten ten laste van de persoon die zich onttrokken heeft aan de uitvoering van de betreffende hoofdgevangenisstraf, opsluiting of internering te leggen, wordt bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken persoon ter kennis gebracht.
   De betrokken persoon kan tegen de beslissing van de magistraat van het openbaar ministerie dat de leiding heeft over de opsporing om de kosten te zijnen laste te leggen, een beroep instellen bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling bij aangetekende zending binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de bestreden beslissing.
   De Kamer van Inbeschuldigingstelling doet in eerste en laatste aanleg uitspraak over de vordering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/10, art. 63, 019; Inwerkingtreding : 03-06-2019>


HOOFDSTUK VII. - RECHTSPLEGING IN GEVAL VAN VERNIELING OF WEGNEMING VAN HET VONNIS OF VAN DE STUKKEN VAN EEN ZAAK.
Art.521. Wanneer ten gevolge van brand, overstroming of enige andere buitengewone oorzaak minuten van nog niet ten uitvoer gelegde arresten in criminele of correctionele zaken, of stukken van nog niet afgedane processen vernield, weggenomen of zoekgeraakt zijn en het niet mogelijk is die weer op te maken, wordt gehandeld als volgt.

Art.522. Indien er een uitgifte of een authentiek afschrift van het arrest bestaat, wordt die uitgifte of dat afschrift als minuut beschouwd en derhalve in de bewaarplaats van de arresten neergelegd.
  Te dien einde is ieder openbaar ambtenaar of ieder persoon die een uitgifte of een authentiek afschrift van het arrest in bewaring heeft, verplicht (...) die uitgifte of dat afschrift op de griffie van het hof dat het arrest gewezen heeft, neer te leggen, op het bevel door de voorzitter van dat hof daartoe gegeven. <W 10-07-1967, art. 1, 216°>
  Dit bevel strekt hem tot ontlasting jegens hen die bij het stuk belang hebben.
  De bewaarder van de uitgifte of het authentiek afschrift van de vernielde, weggenomen of zoekgeraakte minuut is gerechtigd om zich daarvan, bij het neerleggen in de openbare bewaarplaats, kosteloos een uitgifte te doen uitleveren.

Art.523. Wanneer er in criminele zaken geen uitgifte en ook geen authentiek afschrift van het arrest meer bestaat, en indien de verklaring van de jury in minuut of in authentiek afschrift nog voorhanden is, wordt op grond van die verklaring een nieuw vonnis gewezen.

Art.524. Wanneer de verklaring van de jury niet meer kan worden overgelegd of wanneer de zaak gevonnist is zonder gezworenen en er geen schriftelijke akte van bestaat, wordt het onderzoek opnieuw begonnen van waar de stukken, zowel in minuut als in uitgifte of authentiek afschrift, ontbreken.

HOOFDSTUK VIII. - BIJZONDER ONDERZOEK NAAR DE VERMOGENSVOORDELEN.
Art. 524bis.<ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. De rechter die de beklaagde schuldig verklaart aan het ten laste gelegde feit kan, op vordering van het openbaar ministerie, beslissen dat een bijzonder onderzoek naar de in artikel 42, 3°, artikel 43bis en 43quater , van het Strafwetboek bedoelde vermogensvoordelen zal worden gevoerd met het oog op het bepalen van deze vermogensvoordelen.
  [1 Het voeren van dit bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is evenwel enkel mogelijk indien het openbaar ministerie door middel van ernstige en concrete aanwijzingen aantoont dat de veroordeelde vermogensvoordelen van enig belang heeft behaald, hetzij uit het misdrijf waarvoor hij werd veroordeeld, hetzij uit andere misdrijven die, rechtstreeks of onrechtstreeks, aanleiding kunnen geven tot een economisch voordeel, voor zover ze voorkomen [2 in dezelfde rubriek, bedoeld in artikel 43quater, § 1, van het Strafwetboek, als het misdrijf waarvoor de betrokkene werd veroordeeld]2.]1
  De vordering van het openbaar ministerie tot het instellen van een bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen kan nooit voor het eerst in tweede aanleg worden gesteld.
  § 2. Het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings, die hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Hij waakt over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld.
  Het instellen van een rechtsmiddel verhindert niet dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen reeds wordt aangevat.
  § 3. Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen geheim. Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.
  § 4. De handelingen die in het kader van het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen worden verricht, mogen geen enkele dwangmaatregel inhouden noch schending inhouden van individuele rechten en vrijheden. Deze handelingen kunnen evenwel de inbeslagneming van de zaken vermeld in de artikelen 35 en 35ter inhouden. In geval van beslag op een onroerend goed, wordt gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis.
  In geval van beslag overeenkomstig het eerste lid, is artikel 28sexies van toepassing.
  § 5. De procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal kan de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast, schriftelijk verzoeken over te gaan tot het aanstellen van een deskundige, het bevelen van de bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter of het bevelen van een huiszoeking.
  Over dit verzoek wordt uitspraak gedaan binnen vijftien dagen. De beschikking wordt door de griffier medegedeeld aan het openbaar ministerie. Tegen een weigering om de gevraagde dwangmaatregel te bevelen staat geen rechtsmiddel open.
  Indien het verzoek strekt tot het bevelen van een bewakingsmaatregel bedoeld in artikel 90ter , neemt de rechtbank of het hof een beschikking overeenkomstig artikel 90quater , § 1, en gelast de rechtbank of het hof een onderzoeksrechter met de uitvoering van de maatregel overeenkomstig de artikelen 90quater , §§ 2 en 3, tot 90octies.
  § 6. Wanneer de procureur des Konings, of in voorkomend geval de procureur-generaal oordeelt dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen voltooid is, maakt hij de vordering tot verbeurdverklaring aanhangig bij de rechtbank of het hof dat het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen heeft gelast. Dit gebeurt door een dagvaarding rechtstreeks gericht aan de veroordeelde, en in voorkomend geval aan de burgerlijke partij.
  Een termijn van tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling tot verbeurdverklaring die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken. Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.
  § 7. De aanhangigmaking van de vordering tot verbeurdverklaring zoals bedoeld in § 6, dient op straffe van verval van de vordering tot verbeurdverklaring te geschieden vóór het verstrijken van een termijn van twee jaar vanaf de dag waarop het bijzonder onderzoek naar de vermogensvoordelen door de rechter werd gelast, voor zover de uitspraak over de schuld reeds in kracht van gewijsde is gegaan.
  Indien de uitspraak over de schuld na het verstrijken van deze termijn nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de termijn verlengd tot één maand vanaf de dag waarop de uitspraak waarbij het misdrijf voor bewezen werd verklaard in kracht van gewijsde is gegaan.
  Indien de appelrechter in de bodemprocedure feiten bewezen verklaart waarvoor de beklaagde in eerste aanleg werd vrijgesproken, kan hij op vordering van het openbaar ministerie de in het eerste lid bedoelde termijn met een termijn van maximum zes maanden verlengen.
  ----------
  (1)<W 2018-03-18/14, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 13, 024; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 524ter. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 14; Inwerkingtreding : 24-02-2003> § 1. Indien de rechter de vordering tot verbeurdverklaring, bedoeld in artikel 524bis , § 6, ontvankelijk en gegrond verklaart, wordt de verbeurdverklaring uitgesproken van het door hem bepaalde wederrechtelijk verkregen vermogensvoordeel.
  § 2. Tegen de beslissing over de vordering tot verbeurdverklaring staan alle in dit Wetboek opgenomen gewone en buitengewone rechtsmiddelen open.

HOOFDSTUK IX. [1 - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit]1   ----------   (1)
Art. 524quater. [1 § 1. Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst, kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte. Als er ernstige aanwijzingen zijn dat het slachtoffer met deze ziekte besmet kan zijn via het bloed van een andere persoon dan de verdachte, kan de procureur des Konings dat ook aan die derde vragen. De verdachte en de derde kunnen enkel schriftelijk met de bloedafname instemmen. Deze instemming kan alleen op geldige wijze worden gegeven als de procureur des Konings of een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, hem vooraf in kennis heeft gesteld van het wettelijk kader waarbinnen de afname wordt gevraagd; in het bijzonder wordt gewezen op het louter medisch doeleinde van de afname. Van die informatie wordt melding gemaakt in de schriftelijke instemming van de betrokkene.
   § 2. Indien de verdachte weigert met de bloedafname in te stemmen, kan de procureur des Konings in het belang van het slachtoffer bevelen dat van hem een hoeveelheid wangslijmvlies wordt afgenomen ten behoeve van het onderzoek bedoeld in paragraaf 1. Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de onderzoeksrechter op vordering van de procureur des Konings.
   § 3. Het onderzoek, bedoeld in paragraaf 1, wordt uitgevoerd door afname van een bloedstaal door een arts, tenzij aannemelijk is dat afname van bloed om bijzondere medische redenen onwenselijk is. In dat geval kan worden overgegaan tot de afname van een hoeveelheid wangslijmvlies, hetzij met vrijwillige medewerking van de betrokkene, hetzij op de wijze bepaald in paragraaf 2.
   De verdachte of de derde die om een afname van een hoeveelheid bloed of van een hoeveelheid wangslijmvlies wordt verzocht kan vanaf de leeftijd van zestien jaar hiermee schriftelijk instemmen. Indien de verdachte of de derde de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt, dan dient hij zich voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 te laten begeleiden door minstens een van zijn ouders, door een advocaat of door een andere meerderjarige persoon van zijn keuze.
   § 4. Door een arts wordt zoveel bloed of een hoeveelheid wangslijmvlies afgenomen als voor het onderzoek, bedoeld in paragraaf 1 of paragraaf 2, noodzakelijk is. Indien de maatregel, bedoeld in paragraaf 2 onder fysieke dwang moet worden uitgevoerd, wordt die dwang uitgeoefend door politieambtenaren onder het bevel van een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
   § 5. De procureur des Konings kan opdracht geven op bloed dat is aangetroffen ter zake van een misdrijf als bedoeld in paragraaf 1, een onderzoek als bedoeld in paragraaf 1 te verrichten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 3, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>

Art. 524quinquies. [1 § 1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 524quater, §§ 1, 2 en 5, wordt door de procureur des Konings opgedragen aan een deskundige, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. De deskundige bezorgt zo spoedig mogelijk een exemplaar van zijn verslag aan de behandelende arts van het slachtoffer. Hij bezorgt eveneens een exemplaar van zijn verslag aan de behandelende arts van de verdachte, als de verdachte binnen drie maanden na de bloedafname dan wel de afname van de hoeveelheid wangslijmvlies daarom verzoekt. Hij bezorgt, in voorkomend geval, eveneens een exemplaar van zijn verslag aan de behandelende arts van de derde van wie een hoeveelheid bloed of wangslijmvlies werd afgenomen, als deze derde binnen drie maanden na de bloedafname of de afname van de hoeveelheid wangslijmvlies daarom verzoekt.
   § 2. De deskundige meldt aan de procureur des Konings dat het verslag werd doorgestuurd.
   § 3. De deskundige vernietigt het afgenomen bloedstaal of de afgenomen hoeveelheid wangslijmvlies ten laatste een week na de datum van de analyse ervan.
   § 4. De resultaten van het onderzoek maken enkel deel uit van het medisch dossier. Zij worden beschouwd als gegevens die betrekking hebben op derden in de zin van artikel 9, § 2, derde lid, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. De resultaten van het onderzoek maken geen deel uit van het strafdossier en hebben geen gevolg voor het verdere verloop van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek. De resultaten kunnen niet als bewijs in rechte worden gebruikt. In zijn kantschrift vermeldt de procureur des Konings dat het onderzoek bedoeld in artikel 524quater, §§ 1, 2 of 5 werd gevraagd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 4, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>

Art. 524sexies. [1 § 1. Het slachtoffer van een misdrijf als bedoeld in artikel 524quater, § 1, kan de procureur des Konings verzoeken het onderzoek bedoeld in artikel 524quater, § 1, te vragen.
   § 2. De procureur des Konings doet mededeling van zijn met redenen omklede beslissing op het verzoek binnen vierentwintig uur nadat hij het verzoek heeft ontvangen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 5, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>

Art. 524septies.[1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van artikel 524quater, § 2, tweede zin, van overeenkomstige toepassing op de onderzoeksrechter ingeval een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2015-07-20/21, art. 6, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2017>